De grenzen van het Joodse land, hoe liepen ze in de tijd van Tenach en daarna? Israël wordt in de Talmoed een elastisch land genoemd.
rabbijn mr drs. R. Evers, rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap
Door Tora en Nach (de andere Bijbelboeken) lopen twee `rode draden’: de belofte van het Heilige Land en de strijd tegen afgoderij. Israëls grenzen waren en zijn nog steeds controversieel. Waar lopen zij precies? Israël wordt in de Talmoed een elastisch land genoemd (B.T. Gittin 58) maar dat ziet meer op de inhoud dan op de grenzen: als wij ons netjes gedragen kan het Land heel veel mensen herbergen. Israël verdraagt een grotere bevolkingsdichtheid dan andere landen.
In Bemidbar/Numeri hoofdstuk 34 worden de feitelijke grenzen van het land Israël uitvoerig beschreven. Dit is belangrijk omdat het Joodse volk daar op het punt staat om het land Kena’an te veroveren. In het kadertje hiernaast staat de letterlijke Tora-tekst (verkort) maar die is voor ons niet meer te volgen. Verschillende plaatsaanduidingen zijn niet meer met zekerheid vast te stellen. Slechts drie plaatsen zijn ons met zekerheid bekend. In moderne termen betekent de Bijbelse grensaanduiding een werkelijk groot-Israël: via het Suez-kanaal door de Rode Zee naar de Golf van Akaba: het hele Sinaitische schiereiland. Van Elat loopt de grens ongeveer horizontaal op de landkaart naar de Golf van Perzië en dan via de Eufraat terug naar de grens tussen Syrië en Turkije waar de berg Hor ligt, waar Aharon, de broer van Mosje is overleden. Zo groot is Israël nooit geweest.
Hoe verhouden deze grenzen zich tot andere grensopgaven uit andere perioden en gelegenheden? Hoe belangrijk zijn deze landsgrenzen überhaupt voor ons? En actueel: is land belangrijker dan vrede? Vrede staat centraal in de joodse filosofie en praktijk. Maar het jodendom erkent het recht van zelfverdediging. De grenzenproblematiek houdt zelfs de ultraorthodoxe gelederen verdeeld. In dit artikel gaan we alleen Israëls grenzen verkennen.
De eerste keer dat de Tora iets opmerkt over grenzen is in het kader van de beschrijving van het Paradijs in Genesis 2:10-14. Volgens sommige Geleerden loopt Gan Eden van de Tigris tot de Nijl, met Israël als centraal gebied. De eerste keer dat de Tora spreekt over de grenzen van Israël is in de belofte van G’d aan Avraham: ”Aan jouw nageslacht zal ik dit land geven, van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat” (Genesis 15:18). In veel kortere termen staat hier volgens experts hetzelfde gebied beschreven als zojuist aangegeven grenzen uit Numeri. In Exodus 23:31 staat het wellicht nog beknopter:” Uw grens maak Ik van de Rode Zee tot de Zee van de Filistijnen (de Middellandse Zee) en van de woestijn (de Sinai) tot de rivier (de Eufraat)”.
Splitsing
Snel daarna wordt het land verdeeld in de West en Oost-bank. Ten westen van de Jordaan wonen negen en halve stam, ten oosten wonen de stammen Ruben en Gad en de halve stam Menasje. Zij wilden daar blijven wonen omdat ze veel vee hadden en daar goede weidegronden voor waren. Mosje stond hen dit toe op voorwaarde, dat ze zouden helpen om het land ten westen van de Jordaan te veroveren.
In het begin van het vijfde boek van de Tora, Deuteronomium, wordt weer aan Israëls grenzen gerefereerd: ”G’d sprak tot ons in Chorew (bij de berg Sinai): `Jullie zijn lang genoeg bij deze berg gebleven. Jullie moeten in tegengestelde richting optrekken zodat jullie naar het bergland van de Emorieten komen en naar al haar buurvolkeren, in de vlakte van de Arava, in het bergland, in het lage land, in het zuiden en aan het strand van de zee, het land van de Kena’anieten en de Libanon, tot aan de grote rivier, de Eufraat” (1:6-7). In feite worden hier dezelfde grenzen beschreven als in Exodus 23:31. Het verschil bestaat hierin, dat in Exodus de buitengrenzen van Israel worden aangegeven. In Deuteronomium gaat het meer om de volgorde van verovering.
In plaats van een aanval in het zuiden trok het Joodse volk om het Heilige Land heen in oostelijke richting, waar ze langs Edom, Moav en Ammon reizen, volkeren, die ten zuidoosten van de Dode Zee woonden. De verovering van Israel begint bij de Emoritische koningen, Sichon en Og. Daarna trekt het Joodse volk door de Jordaanvallei. Jehosjoe’a (Jozua) de opvolger van Mosje, begint zijn veldtocht bij Jericho. Daarna trekt hij naar meer bergachtige streken en steden, zoals Sjilo, Beet El en Ai en vervolgens naar de Sjefela (zuidervlakte) en de Negev. Daarna opent Jehosjoe’a het noordelijke front en arriveert hij in Sidon en de Libanon-vallei. Pas in de dagen van de koningen David en Sjelomo begon de gouden eeuw.
Toen 2800 jaar geleden David en Salomo de scepter zwaaiden over het joodse land werd Israël erg uitgebreid. In het noord-oosten drongen zij door tot de Eufraat. Ook de Negev-woestijn behoorde tot hun rijk. Na Griekse en Syrische overheersing (vanaf 300 v.d.g.j.) brak de periode van de Maccabeeën aan. Tot de tijd van de Romeinen waren Judea en Samaria Joods.
De profetische toezeggingen en daadwerkelijke veroveringen in de loop der geschiedenis geven grote variaties te zien. Niettemin behoorde de Westbank (Judea en Samaria) in die gehele periode tot het oude Israël.