Parsja Matot – Masa’ee 5775

(Bemidbar/Numeri 30:2–36:13) 

MATOT (staven):
Numeri 30:2 – 32:42.
Als iemand een eed of een gelofte aflegt dan moet die precies uitgevoerd worden, maar een vader of een echtgenoot kan eventueel de eed of de gelofte van dochter of echtgenote teniet doen. De oorlog met de Midjanieten begint. De buit wordt geteld. Daarna moeten de mannen zichzelf en objecten van onreinheid bevrijden, buiten de legerplaats. De buit is voor de helft voor hen die ten strijde waren getrokken, de andere helft is bestemd als gewijde gave. Omdat alle soldaten uit de oorlog weerkeerden, gaf men uit dankbaarheid goud als gewijde gave. De stammen Gad en Re’oeween hebben veel vee en willen ten oosten van de Jordaan blijven, omdat daar veel weidegrond is. Mosjé vreest dat de andere stammen bang zullen worden en dat Hasjeem boos zal zijn. Maar de beide stammen beloven plechtig dat ze eerst Het Land zullen helpen veroveren en pas daarna terugkeren naar hun kudden. Als Mosjé dat hoort is hij tevreden. Later voegt de halve stam Menasjee zich bij hen.

MASA’EE (tochten):

Een lange rij van plaatsen wordt opgenoemd waar de Bnee Jisra’eel hun kampen opslaan in de 40-jarige woestijntocht. Aharon moet de berg Hor bestijgen, alwaar hij sterft. Nog eens wordt besproken hoe de verdeling van Het Land moet verlopen en ook worden de grenzen genoemd. De Levieten krijgen 48 eigen steden en grond eromheen. Alle Levietensteden zijn ook vluchtsteden maar zes ervan zijn de asielsteden waarin iemand die per ongeluk een moord gepleegd heeft, gratis kan wonen. Drie van de zes belangrijkste vluchtsteden liggen aan de ene en drie aan de andere kant van de Jordaan. Enkele stammen zien in dat, als de dochters van Tselofchod trouwen buiten de eigen stam, ze hun grondbezit mee zullen nemen naar die andere stam. Hasjeem stelt vast, dat de dochters binnen de eigen stam moeten trouwen. Hiermee eindigt het vierde boek van de Tora.

Matot Masa’ee is samengesteld uit de 42e en 43e parsja van de Tora, telt samen 244 pesoekiem, verzen, 2945 woorden, 11425 letters en is hiermee de langste samengestelde parsja. Matot Masa’ee bevat drie geboden en vijf verboden.

VERDIEPING I: MIJN EN DIJN SCHEIDEN

“Mosje, Elazar de koheen en alle leiders van de gemeente gingen hen tegemoet” (31:13). Deze zware delegatie ging de soldaten, die terugkeerden uit de oorlog tegen Midjan, tegemoet. Ze hadden gehoord dat sommige jonge soldaten spullen uit de oorlogsbuit hadden gestolen. Mosje en zijn gevolg wilden dit persoonlijk onderzoeken en lieten dit niet over aan een onderzoekscommissie.

In heel de Tora besteden onze voorouders bijzonder veel aandacht aan het voorkomen van diefstal. Avraham liet zijn dieren altijd muilkorven zodra ze in de buurt van andermans velden kwamen. Ja’akov woonde gedurende 20 jaar bij zijn schoonvader Lavan maar had nooit iets weggenomen van Lavans bezittingen. Mosje droeg speciale kleding zonder zomen of zakken wanneer er geld moest worden ingezameld voor goede doelen opdat niemand hem er van zou verdenken, dat hij geld in zijn eigen zak had gestoken.

De Chafeets Chaim stond eens op Jom Kippoer (Grote Verzoendag) voor de Aron hakodesj (Heilige Arke) tijdens Ne’ila (het slotgebed) en benadrukte, dat er in Ne’ila twee maal voorkomt, dat wij hopen bevrijd te worden van onrechtmatig eigendom. Ne’ila is de tijd bij uitstek om bij onszelf na te gaan of al onze bezittingen rechtmatig tot ons gekomen zijn en een ferm besluit te nemen alle onrechtmatige goederen te retourneren aan de wettige eigenaar.

Als wij er zeker van willen zijn, dat wij mijn en dijn goed kunnen scheiden moeten we het derde deel van de Joodse codex Sjoelchan Aroech (Chosjen Misjpat (het civiele recht)) bestuderen om exact te bepalen wat (rechtmatig) van ons is en wat niet. Rav Jisra’eel Salanter spoorde altijd iedereen aan om deze halachot (voorschriften) goed te kennen.

VERDIEPING II: VLUCHTSTEDEN OM MENSEN TE HELPEN

Aan het einde van het vierde Toraboek Bemidbar worden de voorschriften behandeld van doodslag in dwaling (dood door ongeluk). In het vijfde Toraboek Devariem staat beschreven hoe Mosje drie vluchtsteden aanwijst ten oosten van de Jordaan. De Tora bezigt daarbij de term `mizricha sjamesj’ (Devariem 4:41), die niet alleen `richting het oosten’ betekent maar ook, dat Mosje voor een aantal mensen `de zon liet schijnen’.

Achtergrondverklaringen wijzen er op, dat het hele vijfde Toraboek Devariem een lange droosje van Mosje is en dat Mosje ook aan het eind van zijn leven bezig was de verschoppelingen en verstotenen uit de maatschappij te rehabiliteren. Mensen die per ongeluk iemand gedood hadden, konden daar veilig wonen zonder bang te zijn door de go’eel hadam, de bloedwreker te worden gedood.

Mosje’s carriere begon met menslievendheid en eindigde met daden van chessed (liefde). Het eerste wat we over Mosje horen is dat hij het paleis van Farao verliet om deelgenoot te worden in het lijden van zijn broeders (Ex. 2:11). De Talmoed (Ketoevot 111a) stelt, dat iemand met een glimlach tegemoet treden belangrijker kan zijn dan hem te voeden. In Pirkee Avot (Spreuken der vaderen 4:20) worden we aangespoord om te beginnen met het groeten van anderen.

Een groet beantwoorden is beleefdheid. Als eerste een ander begroeten toont liefde omdat men over allerlei sociale gevoeligheden van `wie groet eerst’? heenstapt en het ijs breekt. Groeten en glimlachen stellen de ander gerust, versoepelen sociale fricties en faciliteren goede omgang en prettige interactie. Die eerste stap zetten, daar gaat het om…

VERDIEPING III: DAVVENEN VOOR DE KINDEREN

De mensen, die per ongeluk een ander hadden gedood, moesten tot de dood van de koheen gadol (Hogepriester) in de vluchtstad blijven (35:25).

De Hogepriester staat hier centraal omdat het hem – zij het subtiel – wordt aangerekend, dat deze tragedie heeft kunnen plaatsvinden. De koheen gadol had als hoogste religieuze autoriteit moeten davvenen (bidden), dat G’d dit soort tragedies zou voorkomen.

Dit toont een enorme verantwoordelijkheid van Joodse leiders. Deze verantwoordelijkheid van bijv. de koheen gadol staat nergens in de Tora beschreven en een gebed om dood door ongelukken te voorkomen staat nergens expliciet vermeld in de gebeden van de koheen gadol op Grote Verzoendag. Het lijkt een vanzelfsprekende zaak te zijn. En die verantwoordelijkheid geldt niet alleen voor een Hogepriester maar voor iedereen met een leidinggevende positie als bestuurder, directeur van een BV, een manager, rabbijn of ouder. Iedereen moet davvenen voor het welzijn van zijn ondergeschikten. Als men niet davvent voor zijn ondergeschikten of kinderen is men niet alleen nalatig maar in zekere zin ook mede debet aan tragedies die zijn ondergeschikten overkomen

Rav Wolbe was er bijvoorbeeld heilig van overtuigd, dat alles wat hij had bereikt op Joods gebied kwam door de fervente gebeden van zijn moeder. Zij davvende wel tien keer per dag voor het slagen van haar zoon. We kunnen niet genoeg voor onze kinderen davvenen. Er bestaat ook geen vast gebedsformulier voor de gebeden van ouders voor hun kinderen. Het zijn persoonlijke gebeden die iedere ouder naar eigen inzicht moet invullen. Misschien is dit davvenen wel het belangrijkste aspect van onze chinoeg (opvoeding). De opvoeding van onze kinderen ligt maar zeer gedeeltelijk in onze eigen hand. De beste manier om ze te behoeden voor fouten en hun succes in het Jodendom te bevorderen zijn innige gebeden (gebaseerd op Rav Wolbe on Chumash door Rabbi Yitzchok Caplan).

 

Reacties zijn gesloten.