Rabbijn Evers over Tisja beav: rouwen om de Joodse geest

Sjabbatmorgen vlak voor Tisja Be’aw, de nationale rouwdag om het verlies van beide Tempels wordt in sjoel uit de Profeten het visioen van Jesaja voorgelezen als haftara, waarin Jesaja Israels zonden vlak voor de verwoesting van de Eerste Tempel beschrijft. Onze generatie leeft echter in de nasleep van de verwoesting van de Tweede Tempel. De eerste ballingschap duurde slechts 70 jaar, het huidige galoet inmiddels bijna 2000 jaar. De Talmoed (Joma 9b) legt de vinger op de zere plek: “We weten dat de Joden in de periode van de Tweede Tempel de Tora bestudeerden, de geboden naleefden en ook op het intermenselijk vlak de naasten­liefde beoefenden. Waarom werd de Tempel dan toch verwoest? Omdat ze on­danks alles haatdragend waren. In de periode van de Eerste Tempel zondigden de Joden openlijk, zodat hen ook het einde van hun diaspora in Babylonië geopen­baard werd. De onverdraagzaamheid uit de Tweede-Tempelperiode zat onder­huids, kwam niet naar buiten – in het openbaar leek men vriendelijk voor elkaar – zodat ook het einde van het tweede galoet verborgen bleef”.
Rabbijn mr drs. R. Evers, rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap
Deze verborgen haat- en onlustgevoelens sudderen ook in onze generatie voort. Onze geleerden verklaarden onomwonden, dat ‘iedere generatie waarin de Tempel niet herbouwd wordt, beschouwd wordt alsof de Tempel daarin verwoest werd’. Er is emotioneel veel scheef gegroeid in onze ‘tweede’ generatie. Psychologen wijzen op een stoornis in de agressieregulatie bij de ‘tweede’ generatie die zich op vele verschillende manie­ren uit. Soms richt de agressie zich op de eigen identiteit (zelfhaat). Anderen willen in verhulde vorm wraak nemen op hun omgeving. Soms leidt de verborgen woede tot karakterdeformatie.
In andere gevallen richt de agressie zich tegen de ouders. Deze stoornissen in de agressieregulatie werden vaak door de overlevingsschuld versterkt. De gevolgen van de stoornissen in de agressieregulatie leiden op het sociale vlak tot hechtingsproblematiek, identiteitsproble­men, gevoelens van almacht om de vernederingen enig tegenwicht te bieden en elite-gevoelens (“alleen wij kunnen onze ellende begrijpen”). Typerend voor de tweede generatie is, dat vrijwel iedereen dezelfde gevoe­lens deelt maar er nauwelijks met elkaar over kan praten. Het blijven vaak verbor­gen frustraties, die verhulde agressie-gevoelens herbergen.
 
Ontreddering, ontkenning
 
Gelijk na de verwoesting van beide Tempels, rouwt onze generatie krampachtig om de verloren glorie van het Europese Jodendom. Een rouwproces doorloopt verschillende fasen. De mate van ontreddering in de tweede generatie loopt sterk uiteen. De één lijdt aan te veel passiviteit: “Ik heb genoeg tsores gehad, ik hoef niets meer te doen”. De ander lijdt aan een overmaat aan activiteit: “Ik heb overleefd, ik moet top zijn”.
 
Berusting, reïntegratie
 
Toch bespeur ik in onze ‘tweede’ generatie langzamerhand tekenen van berusting en reïntegratie. Al dan niet onder begeleiding van psychologen begint de psyche­delische afbraak zich langzaam op te lossen en komt er door de afstand in tijd een aanvaarding van de feiten. Langzamerhand nemen wij afscheid van de doden, accepteren wij dat het Joodse leven verder gaat en nemen de oorlogstrauma’s geen overheersende, centrale plaats meer in. Stukje bij beetje is er weer sprake van reïntegratie, een langdurig en moeizaam proces, dat de berusting in praktijk brengt en de mentale veranderingen in het dagelijkse leven doorvoert. De reïnte­gratie verloopt zeker niet gelijkmatig, heel wat keren zijn er hindernissen en terugslagen, vooral bij herinneringsdata. Onze neurotische gewoonten hebben een taai leven maar doven uit. Als het waar is dat in onze tweede generatie frustraties afnemen, mogen we hopen, dat ook de stoornissen in de onderlinge agressieregu­latie binnen afzienbare tijd tot het verleden zullen behoren. De rouw om het verlies van onze dierbaren is verwerkbaar, zij het met de grootste moeite. De rouw om het verlies van de Tempel werd door onze Chagamiem echter niet opgegeven. Ieder jaar wordt van ons op Tisja Be’aw echter verwacht, dat wij nog steeds huilen om de verwoesting van Israels heiligdom.
 
Rouwen om de Joodse geest
Nog steeds moeten wij rouwen om het gemis aan Joodse inspiratie. Tot de her­bouw van de Derde Tempel blijven wij sjiwwe zitten om het verlies van het Hei­ligdom, dat eens het centrum van onze geestelijke inspiratie vormde en Jeruzalem haar speciale status verleende. Rabbi Chajiem van Wolozhyn, de leider van de Litouwse orthodoxie uit het begin van de negentiende eeuw, illustreert onze ontroostbaarheid met een Midrasj. Nadat de broers Joseef hadden verkocht, vertelden zij hun vader Ja’akov, dat hij door een wild dier verscheurd was. Ja’akov bleef ontroostbaar en rouwde tweeëntwintig jaar. Ja’akov liet zich niet troosten omdat hij intuïtief aanvoelde, dat zijn zoon Joseef nog in leven was. Zolang er nog hoop is, laat men zich niet troosten. Hetzelfde geldt, legt Reb Chajiem uit, voor onze Tempel. De Romeinen konden misschien het aardse Jeruzalem vernieti­gen maar de idealen en geestelijke waarden, die de Tempel uitstraalde zijn onver­woestbaar. Voor hen, die niet meer kunnen rouwen om Jeruzalem, is ook deze spirituele betekenis verloren gegaan. Voor hen is het kind met het badwater weggespoeld. Jeruzalem is echter meer dan alleen de hoofdstad van de staat Israel; het is de smeltkroes van alle individuele aspiraties. Jeruzalem is de stad waar het Joodse volk een wordt.
 
Toen God opdracht gaf een Tempel te bouwen en de offerdienst tot in de details regelde, wilde Hij hiermee op heel concrete wijze aangeven hoe iedere jood tot ware religieuze inspiratie zou kunnen komen, hoe hij zijn hart tot een altaar Gods zou kunnen ombouwen. De oudste verklaarders wijzen ons op deze diepere betekenis. God heeft onze dieroffers niet nodig. Wat God wil is, dat het hart in volle overgave op Hem gericht wordt. Wanneer een dier geofferd werd, moest degene, die het offer bracht zich hierbij voorstellen alsof hij zijn lagere driften en instincten, die hem op het verkeerde been hadden gezet, voor God bracht vanuit een diep verlangen hiervan bevrijd te worden. Offeren was loutering van de geest. Daarzonder waren dieroffers slechts inhoudsloze rituelen.
 
Babylonische en Romeinse soldaten konden de Tempel slechts verwoesten omdat de Goddelijke aanwezigheid het Heiligdom verlaten had. De Sjechiena was verd­wenen omdat het Joodse hart de Goddelijke opdracht vergeten was en nog slechts vervuld was van blinde haat.
De vreugde van Jeruzalem is meer dan alleen de vestiging van ambassades van vreemde mogendheden. Het is de vreugde van Gods aanwezigheid, die eerst gerealiseerd moet worden in ons gevoelsleven, waarna de vestiging van Gods Koninkrijk op aarde nog slechts een formaliteit zal blijken. Lesjana haba bieRoes­jalajiem habenoeja…

Reacties zijn gesloten.