WAJELECH (en hij ging): Mosjé vertelt het volk op zijn laatste dag, dat G’d hem niet de Jordaan laat overtrekken en dat hij de leiding overdraagt aan Jehosjoe’a. HaSjeem (G’d) zal de volkeren in Israël in de handen van de Bné Jisraëel geven. Mosjé schrijft de Tora ten einde en draagt op die eens per zeven jaar aan het hele volk voor te lezen. G’d voorspelt Mosjé dat het volk zich van Hem zal afkeren na zijn dood. De Tora moet in de Arke van het Verbond gelegd worden als getuige tegen het volk als ze zondigen.
Het is Sjabbat Sjoeva, de Sjabbat voor
Jom Kippoer, de ernstigste vastendag
van het Joodse jaar.
VERDIEPING I: De borstslag bij de widoej (zondebelijdenis) op Jom Kippoer is onvoldoende
De Dubner Magied vertelde de volgende masjal (verhalende vergelijking) om ons te overtuigen van de nutteloze lippendienst die vele mensen op de Hoge Feestdagen produceren: “Er was eens een klein plaatsje, ver weg, waar de mensen erg dom waren. Op een dag bracht één van de inwoners een bezoek aan de grote stad. Midden in de nacht werd hij wakker van hard getrommel. “Wat betekent dit?”, vroeg hij zich bang af. Men vertelde hem dat er brand was uitgebroken in de stad en dat het trommelgeluid het alarm was voor de brandweer. Tevreden met dit antwoord viel de dorpeling weer in slaap. Toen hij terugkeerde in zijn geboorteplaats, vertelde hij opgewonden wat hij had gezien in de grote stad: “Een geweldig alarm!”, riep hij uit. “Wanneer er brand is in de stad, maken de stedelingen met hun trommels veel lawaai en binnen de kortste keren is het vuur geblust”. De burgemeester van het dorp vond het een geweldig idee en kocht direct twintig trommels in tegen de brand. Een paar dagen later brak er brand uit in het dorp en de dorpelingen pakten snel hun trommels en sloegen daar zó hard op dat het horen je verging. Terwijl zij zo muziek maakten, brandde het halve dorp af. Een bezoeker uit de grote stad lachte de dorpelingen uit en zei tegen de brandweermannen, die druk bezig waren met hun trommels: “Weten jullie dan niet dat je een vuur niet kunt blussen door alleen maar op trommels te slaan? De trommels zijn alleen maar een oproep voor de brandweer om een einde te maken aan de verwoestende brand. Denk niet dat het trommelgeluid het vuur wegdrijft”.
Hoe hard wij ook met onze vuisten op onze borst slaan en hoe intens wij ook naar de sjofar luisteren, toch zullen deze vuistslagen geen effect sorteren als wij op Rosj Hasjana alleen maar lippendienst bewijzen.
Mondeling toegeven
Bij de voorschriften van tesjoewa (inkeer) staat dat het ook nodig is, dat elk van onze overtredingen mondeling beleden wordt in de widoej. Het lijkt misschien onbelangrijk, maar de widoej is eigenlijk het allerbelangrijkste. Veel van onze gebeden zijn verbale boetedoeningen, waarbij we onze zonden mondeling benadrukken: “Wanneer iemand zowel de ge- als de verboden van de Tora, opzettelijk of per ongeluk overtreden heeft en men tesjoewa wil doen, is men verplicht om dit voor G’d mondeling te belijden. De zondebelijdenis (widoej) is een gebod uit de Tora”.
“Hoe moet men de zonde belijden? Men zegt: “Oh G’d, ik heb overtreden en tegen U gezondigd en dit en dat gedaan. Ik heb er spijt van en ben verdrietig over mijn daden, ik zal niet meer in herhaling vervallen”. Dit is het belangrijkste van de zondebelijdenis. Iedereen die meer doet, verdient een pluimpje” (Maimonides, hilchot tesjoewa (1:1)).
Overtredingen verwoorden
Waarom is het nodig om onze overtredingen te verwoorden? De mens beseft de zwaarte van zijn overtredingen pas wanneer hij gedwongen wordt ze tot in de meest trieste details voor zichzelf te beschrijven. Eigenliefde maakt ons blind en in onze verbeelding stappen we maar al te gemakkelijk over de grofste awerot heen, zeker wanneer ons gedrag sociaal aanvaard was.
Bovendien betekent het uitspreken van de widoej dat men toegeeft, dat men een overtreding heeft begaan. Wij zijn geneigd onze fouten toe te schrijven aan anderen en onze eigen fouten te vergoelijken. De widoej dwingt ons om de ernst van onze overtredingen onder ogen te zien en ons persoonlijk verantwoordelijk te voelen.
Deel van de mitswa
Waarom stelt Maimonides dat “deze zondebelijdenis een gebod is”. De widoej is inderdaad een onderdeel van het totale tesjoewa-proces. Maar waarom vindt Maimonides het dan nog nodig te impliceren, dat de widoej een mitswa op zich is?
Bij vele mitswot geldt, dat de fysieke daad direct ook de vervulling van de mitswa inhoudt. Het zitten in de soeka op Soekot op zich vormt al de mitswa. Er zijn echter mitswot waar daad en uitvoering
niet samenvallen. Een klassiek voorbeeld hiervan is de mitswa om te dawwenen (tefilla, gebed). De daad is het uitspreken van de gebedswoorden.
Het uitvoeren van de mitswa van het dawwenen is echter “werk van het hart” (awoda sjèbaleev). Het uitspreken van de woorden is onvoldoende; waar het om gaat is de concentratie op de tefilla en het effect dat het gebed heeft op ons hart.
Geen woorden maar intenties
Hetzelfde geldt voor “gemiloet chassadiem”. Dit zijn liefdedaden, die alleen maar werkelijke mitswot worden wanneer wij ze met de goede intentie uitvoeren. Kunnen we chessed doen en tegelijkertijd haat voelen? Hetzelfde geldt voor tesjoewa: bij de inkeer is een duidelijke daad voorgeschreven, de widoej. Maar de essentie is het effect ervan op de persoon. Niet de woorden, maar de intenties en de gevolgen zijn belangrijk.
Maimonides vertelt ons daarom, dat wij de mitswa pas hebben vervuld wanneer de daad ook werkelijk geïnternaliseerd is. Alleen lippendienst is nutteloos. Wil tesjoewa werkelijk effect sorteren, dan moeten de woorden of daden onze innerlijke gevoelens weerspiegelen.
Asseret jemee tesjoewa: tien dagen van inkeer
Het belangrijkste aspect van de tien dagen van inkeer is tesjoewa doen. Dat geldt zowel tussen mens en G’d als tussen mens en medemens.
Over het algemeen bestaat tesjoewa uit verschillende stadia:
- pijoes – vergiffenis vragen aan de medemens
- charata – spijt: verdriet over misstappen uit het verleden en bereid zijn om alle voordeel van dit misselijke gedrag op te geven.
- kabbala – besluit om het in het vervolg beter te doen, de omgeving te veranderen en te weigeren zich verder bloot te stellen aan verkeerde invloeden.
- widoej – schuldbekentenis, verbaal toegeven dat men over de “rooie” is gegaan, om zich de ernst van de overtredingen te realiseren.
Opnieuw beginnen
In het Tenachboek Koningen (2:5) lezen wij over de tijd van de profeet Elisja, de leerling van Elija. Het noorderlijke koninkrijk Israël was een satellietstaat van Syrië en de Joodse koning, Jehoram, was in feite een vazal van de koning van Syrië.
Na’aman, een generaal uit het Syrische leger leed aan melaatsheid en begreep, dat er in Israël iemand woonde, die hem zou kunnen genezen. De generaal werd naar Israël gestuurd. Jehoram kreeg opdracht van de Syrische koning om er voor te zorgen, dat Na’aman gezond zou terugkeren. Koning Jehoram vreesde dat dit verhaal slechts bedoeld was als een excuus om hem aan te vallen. Maar toen de profeet Elisja een poging deed de ziekte te genezen, bedaarde de koning van Israël. Elisja stuurde een boodschapper aan Na’aman die hem duidelijk uitlegde hoe hij genezen kon worden. Zo gezegd zo gedaan en generaal Na’aman kwam er weer boven op.
Machtige melaatse
De eeuwigheidswaarde van deze episode in Tenach is, dat generaal Na’aman beschreven wordt als een Gibor Chajil Metsora – “een oorlogsheld maar melaats”. Een opvallende tegenstelling. Aan de ene kant machtig en aan de andere kant melaats. Deze beschrijving ”machtig maar melaats” symboliseert onze moderne maatschappij. Onze Westerse beschaving gaat mank aan een pijnlijk tekort: technologisch staan wij heel sterk, maar ethisch zijn wij `melaats’. Wetenschappelijk zijn wij bijzonder vooruitstrevend, maar geestelijk wat achter. Materieel sterk, maar moreel zwak. Van buiten lijken wij sterk en zelfverzekerd, assertief, optimistisch en machtig. Wanneer wij een kijkje naar binnen nemen, zien we spirituele ziektes, corruptie, angst, wanhoop, onzekerheid en rotting van binnenuit.
Macht en Rijkdom?
Het is opvallend, dat de Syriërs meenden, dat genezing voor de melaatsheid via het koninklijk Hof zou moeten lopen. In symbolische termen vertaald, namen zij aan dat de enig oplossing voor de malaise van de Na’amans van deze wereld in macht en nationale rijkdom zou liggen. In feite is het omgekeerde waar. Het genezen van de spirituele gebreken van de Na’amans in deze wereld en het oplossen van hun innerlijke conflicten is de taak van een profeet en geschiedt door het woord van G’d.
Weigering om onze ouders te volgen
In het derde boek van de Tora, Wajikra, wordt het verhaal verteld over de tragedie, die het Joodse volk zal treffen wanneer zijn niet loyaal blijven aan de Tora. Temidden van deze Tochega (strafrede) waar op dramatische wijze vele details van Israëls lijden worden beschreven, vinden we een pasoek die enigszins misplaatst lijkt: “En Ik zal Mijn verbond met Ja’akov herinneren, Mijn verbond met Jitschak en Mijn verbond met Awraham, zal Ik herinneren”.
Jodendom voor een appel en een ei verkwanseld
Deze woorden lijken misplaatst omdat ze doorgaans worden uitgelegd als woorden van troost. Maar volgens de Sjné Loechot haBriet van Rabbi Jesaja Horowitz (1565-1630, Praag) is deze zin niet bedoeld als troost maar juist als een reden waarom G’d zo kwaad is op ons: “Ik herinner jullie voorouders”, zegt G’d, “Ik herinner Mij hoe zij aan het Jodendom hingen en het geloof door dik en dun onderhielden. Hun kleinkinderen hebben hun erfenis verlaten, hun eerstgeboorterecht verkocht voor een bord met linzen. Daarom zijn jullie zonden zo zwaar”, zegt G’d. “Niet alleen hebben jullie de woorden van de Profeten genegeerd en jullie geluk tevergeefs elders gezocht maar jullie hebben ook eeuwen van martelaarschap en opoffering tot een onzalig einde gebracht. Jullie hebben jullie spirituele erfenis voor een appel en een ei verkwanseld”.
Velen van ons menen dat we al vele stappen te ver zijn gegaan en dat er geen gelegenheid meer is om deze koers te veranderen. Misschien is het belangrijk om een gedachte uit het begin van de Tora te bespreken, waarin we zien dat het nooit te laat is.
De moed om opnieuw te beginnen
Allen kennen wij het verhaal van de moord door Kaïn op Abel. Waar hun ouders, Adam en Eva, op dat moment waren, is onbekend. Maar één zaak is zeker: Adam en Eva kwamen thuis en zagen, dat hun ene zoon vermoord was en hun andere zoon een moordenaar was geworden. Hoe hebben zij op deze catastrofe gereageerd? Hebben zij de handdoek in de ring gegooid? Nee! Ze hadden nog een andere zoon. De kracht van Adam en Eva was niet zo zeer dat zij de wereld begonnen waren, maar veel meer dat zij de moed hadden om opnieuw te beginnen.
Als afstammelingen van Adam en Eva hebben wij precies datzelfde potentieel. Wij hebben de kracht om op onze schreden terug te keren. Wij zijn in staat om een “machtige melaatsheid” – de leegheid van onze moderne cultuur – te veranderen in een bloeiend Jodendom.
Een chassidische rebbe heeft de openingswoorden van de Tora ooit vertaald als “G’d schiep nieuwe beginnen”. Ik wens u dat deze Rosj Hasjana een nieuw begin voor onszelf en onze families zal brengen, zodat het Jodendom weer kan groeien en bloeien (bronnen: The Maggid of Dubno eaa.).
Sjana tova, hier en in Israel!!