HA’AZIENOE (luisteren) en Soekot (vluchtelingenproblematiek)
Ha’azinoe is één van de tien profetische gezangen die in de loop van de geschiedenis uitgesproken zijn. Het eerste profetische lied werd gecomponeerd door Adam in Gan Eden (Paradijs) alwaar hij een danklied voor de Sjabbat zong. Aan de oevers van de Jam Soef zongen de bevrijde Bnee Jisraeël het lied van de zee (sjierat hajam). Het tiende en laatste gezang zal aangeheven worden wanneer de Masji’ach de wereld zal bevrijden. De eerste negen liederen heten “sjiera” in het Hebreeuws en dragen de vrouwelijke vorm van lied, terwijl het lied van de Masji’ach in het mannelijk gezongen zal worden ‘sjier.’ Alle liederen voor het lied van de Masji’ach zijn vrouwelijk, omdat elke bevrijding weer de barensweeën – vandaar de vrouwelijke vorm – vormden voor een nieuwe moeizame situatie. Pas in de tijd van de Masji’ach zal aan alle lijden een einde komen.
Mosje roept hemel en aarde tot getuigen wat er gebeurde in vroeger dagen en schildert hoe het volk zal afwijken – in zeer poëtische taal. Weer worden alle rampen genoemd die over het volk zullen komen als ze de ge- en verboden niet gehoorzamen. Maar eens zal God Zijn volk genade schenken en wraak nemen op de tegenstanders. Nogmaals vermaant Mosje het volk zijn woorden ter harte te nemen. Het doel is G’d als de Schepper te erkennen en uiteindelijk kan niets de band tussen G’d en het Joodse volk teniet doen. Mosje mocht vanaf de berg Nevo uitkijken over het Land Israël. Israël binnentrekken mocht hij niet.
Ha’azinoe is de 53e Tora-parsja, telt 52 pesoekiem, verzen, 613 woorden en 2326 letters. Ha’azienoe telt 613 woorden tegenover de 613 ge- en verboden in de Tora. Het bevat 52 pesoekiem (verzen), hetgeen overeenkomt met de getallenwaarde van het woord Elijahoe, de profeet, die in Messiaanse tijden duidelijk zal maken wat er bedoeld wordt met alle moeilijke zinswendingen en inhouden van deze parsja.
Inleiding:
Het was de laatste levensdag van Mosje Rabbenoe. De Joden wilden Mosje niet laten gaan. Ze dreigden ook letterlijk: “Wanneer wij merken dat hij gaat sterven, laten we hem niet los. Iemand die ons uit Egypte heeft gevoerd en voor ons de zee heeft gekliefd, het Manna heeft laten neerdalen, de kwartels heeft laten vliegen, de bron heeft doen opwellen en ons de Tora heeft gegeven die laten we niet zomaar los!”.
Maar G’d had anders beschikt. Mosje Rabbenoe moest de berg Nebo op en daar zou hij sterven. Letterlijk kan men het woord Nebo splitsen in N-bo, hetgeen in het Hebreeuws betekent: “aldaar is 50”. Het vijftigste niveau van wijsheid zou Mosje op zijn sterfdag bereiken.
Maar dit was ook de oorzaak van zijn overlijden: omdat hij zó vervuld was van G’ddelijke wijsheid, was er op aarde geen plaats meer voor hem. Niemand heeft ooit zijn begraafplaats kunnen vinden omdat G’d niet wilde, dat zijn graf een bedevaartsoord zou worden. Vlak voor zijn overlijden benadrukt Mosje het belang van de Tora.
VERDIEPING I: TORA GESYMBOLISEERD DOOR WATER
“Moge Mijn Tora als regen neerdruppelen” (32:2).
Dit wordt niet letterlijk uitgelegd maar gezien als een verwijzing naar onze spirituele inspanningen. Er zijn zeker veel punten van overeenkomst tussen de Tora en regen. Net zoals regen vitaal is voor de wereld, zo is de Tora ook van levensbelang. Regen komt van boven en de Tora ook.
Water maakt schoon in fysiek opzicht terwijl de Tora geestelijk reinigt en de mens op een hoger niveau tilt. Regen doet de flora bloeien. Zo ook zorgt de Tora ervoor dat goede eigenschappen in de mens floreren.
Maar er is meer. De Midrasj gaat verder met de vergelijking van de Tora met water: net zoals vissen die in een natte omgeving leven toch de hele tijd naar extra regen verlangen, zo ook vergaat het Tora-leerlingen. Hoeveel ze ook weten, ze verlangen steeds naar nieuwe inzichten.
Deze behoefte aan verdieping vinden we in mindere mate bij aardse pleziertjes. De spirituele ladder gaat steeds naar boven terwijl al het aardse een bepaalde limiet heeft. Eens zijn we verzadigd en hebben we genoeg van alle geneugten van deze wereld. Bovendien kunnen we er niets van meenemen! Waarom zouden we ons al te zeer in verdiepen? Hemelse schatten daarentegen zijn voor eeuwig en hebben een enorme diepgang.
Omdat de Tora afkomstig is van Hasjeem (G’d) kent Zijn woord geen beperking. Net zoals G’ds wezen oneindig is, is ook Zijn Tora niet begrensd door fysieke of geestelijke beperkingen. Daarom is er bij de Tora-inspanningen altijd mogelijkheid tot verdere verdieping, terwijl men deze geestelijke schatten ook nog eens meeneemt naar de Olam HaBa (de Toekomstige Wereld).
VERDIEPING II: Het verblijf in de Soeka en de vluchtelingenproblematiek
Vajikra 23:42 stelt: „Jullie zullen zeven dagen in de Soeka verblijven”. We wonen er zeven dagen in. De Soeka wordt nu ons huis. Men brengt er al zijn mooie huisraad in. Men eet en drinkt er, men leert en slaapt in de Soeka. Wanneer men wil praten met vrienden doet men dat in de Soeka. Ook als men in zijn eentje davvent (bidt), davvent men in de Soeka.
Het doel luidt (23:43): „Opdat jullie (toekomstige) generaties zullen weten dat Ik de Israëlieten in Soekot (hutten) heb laten wonen, toen Ik hen uit Egypte gevoerd heb”. Bedenk, dat HaSjeem ons geboden heeft in de Soeka te zitten als aandenken aan de Uittocht uit Egypte.
De Joden werden Egypte uitgezet of vluchtten zelf uit Egypte. Jaarlijks herdenken wij onze vlucht door een aantal essentiële elementen van de historische gebeurtenis weer opnieuw aan den lijve te ondervinden. Kennelijk is het belangrijk af en toe te herinneren dat wij allemaal een beetje vluchteling zijn.
Rond de actuele vluchtelingenproblematiek bestaat veel compassie en veel angst. Hoe gaat het Jodendom hiermee om? Een richtlijn staat als een paal boven water: de Tora verbiedt met name bij vluchtelingen, dat wij hen niet mogen beledigen. En dat gebeurt helaas met de regelmaat van de klok. Onbekend maakt onbemind en men laat zich snel verleiden tot negatieve opmerkingen over vluchtelingen en vreemdelingen. De Tora is heel duidelijk: “Een vreemdeling zult u niet onderdrukken, noch hem benauwen want u bent vreemdelingen geweest in het land Egypte” (Exodus 22:21). In de Joodse traditie wordt ‘onderdrukken’ uitgelegd als ‘verbaal krenken’. Krenken, beledigen en wegzetten als verkapte criminelen is uit den boze.
Hoe moeten we vluchtelingen beoordelen?
Hoe we mensen moeten beoordelen kunnen we goed illustreren aan de hand van de afdeling uit de Tora die we op Rosj Hasjana hebben voorgelezen. Jisjmaëel, de zoon van Avraham die wordt gezien als voorvader van Arabische volkeren, werd samen met zijn moeder Hagar door Avraham weggestuurd, de woestijn in. Wanneer Jisjmaëel van dorst dreigt te sterven, gebeurt er een wonder. G’d opende Hagars ogen en Hagar zag een waterput.
De Midrasj biedt ons dieper inzicht en vertelt van een discussie die juist op dat moment plaatsvond tussen de Engelen en G’d. De Engelen wilden dat Jisjmaëel niet gered zou worden omdat zijn afstammelingen, de Arabieren, het Joodse volk op een later tijdstip in de geschiedenis zouden aanvallen. G’d bracht hier echter tegenin dat niemand berecht wordt voor toekomstige daden maar slechts beoordeeld wordt naar wat hij tot op heden heeft gedaan: “G’d luisterde naar de stem van de jongen waar hij was” (Gen. 21:17). “Waar hij was”, zegt de Midrasj, betekent naar de toestand waarin hij zich toen bevond. Hij huilde, was tot inkeer gekomen en bleef in leven.
Mogen we vluchtelingen onderzoeken op hun terroristische of andere vervelende bedoelingen? Ja zeker! Zodra de eerste nood van de vluchtelingen opgelost is, heeft ieder land het recht voor zijn eigen veiligheid te waken. Achtergrondenonderzoek is zeker niet verkeerd: “Als iemand u eten vraagt, geef hem dan direct eten. Misschien lijdt hij echt honger”. Daarna mag (en moet je soms) zeker onderzoeken of we hier niet bedrogen worden” (Talmoed).
Uiteindelijk gaat het om onze compassie en opofferingsgezindheid. Israël met zijn zes miljoen inwoners heeft de afgelopen jaren meer dan een miljoen vluchtelingen opgenomen. De economie groeit daar nog steeds. Ja, maar dat zijn de eigen geloofsgenoten! Dat klopt; maar de economische problematiek blijft gelijk.
De eerste Bijbelse zorg was verbale zorgvuldigheid. Door het gekrakeel rond vluchtelingen worden allochtonen in een sociaal moeilijk parket gebracht, ‘onderdrukt’ zou de Bijbel zeggen. Ook dat is een belangrijke menselijke waarde!
Een te hoge soeka
De Talmoed legt naar aanleiding van: „Opdat jullie (toekomstige) generaties zullen weten dat Ik de Israëlieten in Soekot (hutten) heb laten wonen” uit, dat alleen iemand die in een soeka (loofhut) zit die lager is dan 20 el (10 meter) zijn mitswa (plicht) vervult maar wanneer men in een soeka zit die hoger is dan 20 el (10 meter) men zijn mitswa niet vervult. Maar waarom niet? We kunnen moeilijk menen, dat wanneer men in een te hoge soeka zitten, wij niet weten, dat wij in een soeka zitten!
Extra dimensie
Kennelijk gaat het om een extra dimensie van bewustzijn. Wanneer het sechach (de loofbedekking) buiten ons gezichtsveld valt, missen wij de extra dimensie van het fysieke zien.
Hetzelfde geldt voor de pasoek (vers) “U zult het vandaag weten en het u ter harte nemen dat HaSjeem (G’d) in de Hemel boven is en op aarde beneden” (Deut. 4:39). Ook hier wordt de term `weten’ gebruikt voor ons bewustzijn. Onze Wijzen (Chazal) leggen ons uit, dat het hier om een zeer sterk besef gaat, dat gelijk staat aan fysiek waarnemen. Dit heet in de traditionele literatuur `emoena choesjiet’, een tastbaar geloof.
Hoewel iedere wereldburger geacht wordt in G’d te geloven – dit is een van de zeven universele Noachidische geboden – geldt voor Am Jisraeel, dat hun geloof zo sterk is, dat ze als het ware constant met het Opperwezen in gesprek zijn. Het is het gevoel werkelijk direct voor G’d te staan in elk woord, dat wij uiten. Wanneer wij de beracha `asjer jatsar’ zeggen moeten wij doordrongen raken van het feit, dat Hasjeem ons assisteert in al onze lichamelijke functies. Wij beseffen, dat HaSjeem ieder moment bij ons aanwezig is.
De Soeka is uniek in het feit, dat het een van de weinige mitswot (geboden) is waar de hele mens ingaat. Het symboliseert het besef, dat Hasjeem onze dagelijkse partner is. Deze harde overtuiging ligt aangeduid in een meningsverschil in traktaat Soeka (11b). Rabbi Eliëzer zegt dat het woord soekot (loofhutten) de wolken zijn van de G-ddelijke Heerlijkheid, waarmee HaSjeem onze voorvaderen in de woestijn omhulde, zodat zij beschermd waren tegen de hitte en de zon.
Maar Rabbi Akiwa meent dat het echte hutten waren die de Joden voor zichzelf maakten ter bescherming tegen de zon, wanneer zij zich ergens legerden.
De halacha (Joodse wet) volgt de mening van Rabbi Eliëzer. De wolken van de G-ddelijke Majesteit begeleiden ons feitelijk altijd en overal, 24/7 !
De louterende werking van de Sjechina rondom leidt tot de grote vreugde van Soekot, zeman simchatenoe, de tijd van onze vreugde. De extra vreugde is een vervolg op de kwijtschelding van onze zonden gedurende de Hoge Feestdagen (vgl. Soeka 53a en Rambam Loelav 8:12).
Er bestaat geen grotere vreugde dan niet te kort te schieten of eenmaal tekort geschoten hiervoor vergeven te worden. Mark Twain verbaasde zich over de eeuwigheid van Am Jisraeël. Die wordt veroorzaakt door onze jaarlijkse reiniging tijdens Rosj hasjana en Jom kippoer (gebaseerd op Rav Wolbe on Chumash van Rabbi Yitzchak Catan en Kitsoer van het NIK).