Parsja Lech lecha 5776
(Bereesjiet / Genesis 12:1 – 17:27)
LECH LECHA (ga voor jezelf). G’d beveelt Avram zijn geboortegrond te verlaten en belooft hem tot een groot volk te maken. Wegens een hongersnood daalt hij af naar Egypte, waar zijn vrouw Sarai geschaakt wordt door de Egyptenaren. G’d zendt ziekten zodat Sarai ongedeerd blijft.
Daar er te veel vee is geeft Avram zijn neef Lot de keus waar hij zich zal vestigen. Hij kiest voor de vruchtbare grond richting Sedom. Na een oorlog redt Avram de krijgsgevangen Lot. Avram krijgt een visioen, dat zijn nakomelingen 400 jaar onder een vreemd juk gebukt zullen gaan, maar dat ze rijk aan bezit zullen weerkeren in hun land. Na tien jaar huwelijk heeft Sarai nog geen kinderen. Daarom vraagt ze Avram een kind bij Hagar te verwekken. Er komt ruzie en Hagar vlucht de woestijn in. Haar zoon heet Jisjmaeel. G’d geeft Avram de opdracht zichzelf en alle mannen en jongens in zijn huis te besnijden. Avram heet in het vervolg Avraham en Sarai Sara. Daarna belooft G’d het echtpaar een zoon, ondanks hun leeftijden: 100 en 90 jaar!
Lech Lecha is de 3e parsja van de Tora, bevat 126 pesoekiem (verzen) en 1 mitswa: de Beriet-Mila.
VERDIEPING I: Awrahams dankbaarheid
We zijn weer terug in de tijd van Avraham en Sara. Niet dat we nu onze computer moeten uitzetten en per kameel naar ons werk moeten gaan maar het gaat mij om zijn levensstijl. Hij ging voor zijn religie. Aartsvader Avraham heeft vele mensen bekend gemaakt met het bestaan van Hasjeem, G’d. Dat deden Avraham en Sara door hun `open-deur politiek’. Iedereen was welkom. Een Midrasj beschrijft levendig hoe Avraham langstrekkende reizigers te eten gaf. Zijn tent had aan alle kanten open deuren zodat niemand hoefde om te lopen om bij Avraham aan tafel te gaan.
Ook wij houden tegenwoordig onze deuren open voor iedereen die mee wil doen met zijn of haar Jodendom. Net zoals Avraham in zijn tijd iets geestelijks terug vroeg voor zijn gastvrijheid hopen wij dat onze gasten zich betrokken gaan voelen bij het Jodendom.
Wanneer de gasten wilden afrekenen, vertelde Avraham hen dat ze hem geen betaling verschuldigd waren. Avraham legde de gasten uit dat het G’d is die de mens van voedsel voorziet en dat zij daarom G’d dienden te bedanken. Hij vroeg zijn gasten om een `beracha’ (zegenspreuk) te maken en G’d zo dank te zeggen voor alles wat ze ontvangen hadden.
Berachot (meervoud van `beracha’) leren ons, dat niets in deze wereld vanzelfsprekend is. We hebben nergens recht op; dit ligt ook in de structuur van de Tora ingebed. Anders dan bijvoorbeeld de Nederlandse wet, die hoofdzakelijk een systeem van rechten vormt, is de Tora voornamelijk een plichtenleer, die ons opvoedt met een gevoel van dankbaarheid.
Het westerse denken is voornamelijk antropocentrisch gericht: de mens als centrum van het universum. In de Joodse cultuur staat G’d in ons denken centraal. Dankbaarheid vormt de basis van onze levensfilosofie en dit gevoel wordt soms zeer ver doorgevoerd.
Mosje Rabbenoe mocht de Nijl niet in bloed veranderen omdat deze rivier hem verborgen en beschermd had tegen de soldaten van Fara’o. Zelfs de dode materie wordt dus in dit dankbare denken geïncorporeerd.
Waarom is dankbaarheid zo moeilijk? Ik denk dat daar twee redenen voor bestaan: de meeste mensen vinden, dat ze recht hebben op alles wat ze krijgen. Ze verdienen het gewoon! Een baby krijgt alles wat hij nodig heeft, zonder nadenken en zonder daarom te vragen. Tegen de tijd, dat hij begrijpt wat er om hem heen gebeurt, is hij al zo gewend aan alle luxe om hem heen, dat dit vanzelfsprekend is in zijn ogen. We zijn nu eenmaal egocentrisch en staan in het centrum van ons universum. Het zou zo maar kunnen zijn dat we onszelf af en toe op betrappen op het gevoel, dat alles en iedereen om ons heen alleen maar geschapen is om ons te dienen. Het kost veel tijd en inspanning ons van deze gedachte los te weken en tot het besef te komen, dat niets in deze wereld vanzelfsprekend is.
Ook kan het zijn dat mensen een hekel hebben aan dankbaar zijn omdat zij het gevoel, dat zij iets `schuldig’ zijn aan hun weldoeners, haten. Als ik iemand ergens dankbaar voor moet zijn, betekent dit dat ik hem iets schuldig ben. Niemand vind dat een prettig gevoel.
Dankbaarheid is geen makkelijk gevoel. Desondanks is dit de basis van ons intermenselijke en religieuze gevoel en handelen. Daarzonder is geen diepgaande relatie met onze Schepper mogelijk.
Berachot hebben nog een diepere betekenislaag. Niets is ‘zomaar’. Alles om ons heen is van een G’ddelijke intentie doordrongen. Heeft u zich wel eens afgevraagd hoe het kan zijn, dat dode materie, flora en fauna ons levenskracht schenken.
Wij zijn totaal afhankelijk van mineralen, het planten- en dierenrijk. Berachot benadrukken dat wij ‘niet alleen leven bij de gratie van het brood’ maar dat iedere hap een samenspel vormt van lichaam en geest. Ook dat wilde Avraham zijn gasten duidelijk maken: wij moeten veel meer aandacht hebben voor onze spirituele aspecten.
VERDIEPING II: Achtergronden van Hagar
Deze week lezen we over de geboorte van Jisjmaeel, zoon van Avram en Hagar, die gezien wordt als de voorvader van Arabieren. Wat was er aan voorafgegaan?
Hagar dochter van Fara’o
Voordat Avram Egypte verliet, gaf Fara’o hem dure cadeaus mee. Hij gaf ook zijn eigen dochter Hagar mee om een dienstmeisje bij Avram te worden. Hij was van mening dat het beter was dat zijn dochter dienstmeisje werd in het huis van Avram, dan dat zij elders prinses zou worden. Farao liep vier stappen mee met Avram. Daarom werd zijn land later uitgekozen als verblijfplaats voor het Joodse volk. Mensen uit de omgeving van Avram waren verbaasd dat hij en Sarai opkonden tegen de Egyptische zwarte magie. Sarai raakte gehecht aan Hagar en behandelde haar als een dochter.
Hagar voorgesteld als vrouw
Hagar werd door Sarai voorgesteld als nieuwe vrouw voor Avram. Sarai wist dat ze geen kinderen kon krijgen. Ze weigerde te geloven in amuletten of bezweringen. Ook geloofde ze niet in medicijnen. Het was haar duidelijk dat alleen G’d de oorzaak was dat ze geen kinderen kon krijgen. Sarai moest zowel met Hagar als Avram spreken over dit tweede huwelijk in de familie. Sarai sprak niet alleen in op Avram over een huwelijk met Hagar, maar ook Hagar moest worden overtuigd. Avram was al oud. Maar Sarai overreedde Hagar en zei haar, dat ze zich gelukkig mocht prijzen dat zij zich met zo een heilige mocht verbinden.
Sarai uit de gratie
Hagar werd snel zwanger. Haar meesteres degradeerde in haar ogen. Hagar zei de gasten dat Sarai niet zo vroom was als ze eruit zag. Daarom was Sarai zoveel jaar onvruchtbaar geweest. Sarai was erg kwaad en zei tegen Avram: “G’d zal tussen u en mij richten”. Deze onvoorzichtige uitspraak van onze Aartsmoeder Sarai kostte haar 48 jaar van haar leven. Eigenlijk had ze 175 moeten worden, zoals Avraham. Uiteindelijk werd ze maar 127.
Redak (1160-1235) stelt, dat Sarai zich niet naar haar spirituele `madrega’ (niveau) gedroeg in haar omgang met Hagar. Avram had Sarai weliswaar toestemming gegeven met Hagar te doen wat haar goed leek maar Sarai’s gedrag strookte niet met haar positie. Bovendien had ze meer respect moeten tonen naar Avram toe.
Ramban (12e eeuw) is van mening, dat Avram Sarai had moeten tegenhouden. De vijandschap van de afstammelingen van Jisjmaeel naar ons toe wijt hij aan het gedrag van Sarai.
Geboorte van Jisjmaeel
Sarai had een ajin hara (boos oog) op Hagar. Daardoor kreeg ze in eerste instantie een miskraam. Sarai liet Hagar water dragen naar het badhuis om haar te vernederen.
Hagar vluchtte weg naar een bron. Daar trof ze een engel. Omdat Hagar in het huis van Avraham had gewoond, was ze gewend aan engelen. Zij vreesde niet zoals Mano’ach, de vader van Sjimsjon, die toen hij een engel zag, dacht dat hij zou sterven. Maar Hagar was niet bang.
De engel vertelde haar dat zij een zoon zou krijgen. Ze zou hem Jisjmaeel noemen. Jisjmaeel was een van de vier mensen die al voor zijn geboorte een naam kreeg.
Voor zijn geboorte werd onder andere over Jisjmaeel voorspeld, dat “…zijn hand in alles (of: allen) is en de hand van allen in hem is en dat hij zal wonen tegenover al zijn broers” (Gen. 16: 12; gebaseerd op Rav Wolbe on Chumash van Rabbi Yitzchak Catan; Peroesjee Radak en Rambam op choemasj en Parsjiot hasjawoe’a lefie Chazal met toestemming van de auteur).