(Bereesjiet/ Genesis 23:1 – 25:18)
CHAJEE SARA (het leven van Sara). Sara sterft op de leeftijd van 127 jaar. Awraham rouwt over haar en wil haar begraven in de spelonk Machpela. Maar die is in het bezit van Efron, een Chitiet. Awrahams koopt deze. Daarna draagt Awraham zijn trouwe knecht op een goede vrouw voor Jitschak te zoeken maar geen Kena’anietische. De knecht zweert dat hij uit de familie van Awraham een vrouw zal zoeken, waartoe hij naar Aram Naharajiem reist. Hij heeft grote geschenken meegenomen. Onderweg vraagt de knecht G’d dringend hem een bepaald teken –dat hij zelf vaststelt- te geven wanneer de juiste vrouw opdoemt. De knecht arriveert bij een bron als ook Rivka verschijnt en hem op zijn verzoek te drinken geeft en ook de kamelen drenkt. Dat is precies waar de knecht G’d om gevraagd had! De knecht wordt ontvangen in het ouderlijke huis van Rivka, waar hij zijn verhaal vertelt. Na enige tijd wordt men het erover eens dat Rivka, na ook haar instemming gevraagd te hebben, met de knecht naar Jitschak meegaat. Jitschak en Rivka trouwen. Hij bemint haar en troost zich over de dood van zijn moeder. Awraham hertrouwt met Ketoera, die zes kinderen krijgt, maar Awraham zendt hen allemaal –met geschenken- weg. Awraham sterft op de leeftijd van 175 jaar. Hij werd door Jisjmaëel en Jitschak in de spelonk Machpela begraven.
Chajee Sara is de vijfde parsja in de Tora, telt 105 pesoekiem, verzen en 1402 woorden en is hiermee de 32e na langste parsja.
VERDIEPING I: DE VERHALEN VAN DE DIENAREN VAN DE AARTSVADERS ZIJN BELANGRIJKER DAN INGEWIKKELDE VOORSCHRIFTEN
“Het was zo dat hij (Eliëzer) nog niet uitgesproken was en Rivka kwam naar buiten” (24:15)
De Tora vertelt uitgebreid over de ontmoeting tussen Eliëzer en Rivka en geeft aan hoe de Hasjĝacha (Voorzienigheid) werkt. G’ds wereldleiding is verborgen. Vele stellen hierdoor vragen, alsof er ‘geen leider voor de wereld’ zou zijn. Toch zijn er verschillende levensgebieden waar men nog steeds een duidelijke sturing van Boven voelt.
Waarom wordt het verhaal van Eliëzer zo gedetailleerd verteld? Rasji (11e eeuw) legt ons uit, dat de gebeurtenissen met de dienaren van onze Avot (Aartsvaders) zo uitgebreid worden besproken omdat alles wat er toen voorviel kennelijk geliefder is in de ogen van Hasjeem (G’d) dan allerlei ingewikkelde halachot (voorschriften) die veel minder aandacht krijgen in de Tora.
Maar de vraag blijft waarom. Uit de ontmoeting tussen Eliëzer en Rivka kunnen we heel veel leren over derech erets (goed omgaan met de medemens) en chessed (liefdewerk). Onze Wijzen zeggen: “Derech erets kadma laTora” – goed gedrag gaat voor de Tora. De relatie tussen derech erets en Tora wordt wel eens vergeleken met een boodschappentas tegenover de boodschappen. Als je eieren en aardappelen moet hebben, vervoer je die in een grote boodschappentas. De inhoud heeft een handzame tas nodig want anders gaan de boodschappen verloren, beschadigen ze of kunnen ze niet eens vervoerd worden.
Hetzelfde geldt voor de Tora. Als de Tora niet gehanteerd wordt door een net, beschaafd persoon, kan het gebeuren, dat de Tora misbruikt wordt of totaal verkeerd terecht komt. Pas nadat de mens een basis van goed gedrag gelegd heeft, kan hij hierop verder bouwen met kennis van de Tora. Onbeschaafdheid of onbeschoftheid wordt door onze Wijzen ernstig afgekeurd.
Behalve goed gedrag eisen onze Wijzen ook dat Tora afgewisseld wordt met chessed, liefdewerk. Tora zonder liefde is kennelijk te weinig. Hierin stond Rivka haar mannetje.
VERDIEPING II: GOED EN FOUT VRAGEN AAN HASJEEM
De Talmoed (B.T. Ta’aniet 4a) stelt, dat drie mensen HaSjeem (G’d) a.h.w. uitgedaagd hebben op een wijze, die G’d eigenlijk niet welgevallig was.
Eliezer stelde eigenlijk een onbetamelijk ultimatum aan G’d: ”En het zal zijn: het meisje tot wie ik zeggen zal: neig toch uw kruik, opdat ik drink en die zeggen zal: drink en ook uw kamelen zal ik te drinken geven – haar hebt U bestemd voor uw dienaar Jitschak” (24:14).
Stel, dat het meisje om welke reden dan ook geen gunst had gevonden in de ogen van Jitschak. Toch honoreerde G’d Eliezers verzoek – omdat een meisje, dat geheel vrijwillig voor een totaal vreemde zo’n 400 liter water schept wel iets heel bijzonders moet zijn. Rivka verscheen op het wereldtoneel; zij was inderdaad de perfecte sjiddoech (aanstaande) voor Jitschak.
\Koning Sja’oel beloofde iedereen, die Goliat zou verslaan de hand van zijn dochter Michal. De held had ook een rasja (slecht mens) kunnen zijn. Maar Sja’oel besefte, dat de overwinnaar zodanig grote zechoejot (verdiensten) moest hebben, dat hij dit risicoloos kon toezeggen.
Alleen Jiftach raakte in de problemen toen hij – na afloop van de oorlog met de Ammoniet – beloofde `het eerste, dat uit zijn huis zou komen” te offeren. Hij had er rekening mee moeten houden, dat er ook een chazzer (varken) uit zijn huis had kunnen komen. Bij een gelofte eist de halacha – Joodse wet – dat men zeer oppassend is. Daarom werd Jiftach onaangenaam verrast toen zijn dochter het eerst zijn huis uitstapte!
VERDIEPING III: PARTNERKEUS VAN AARTSVADERS: ALLEEN GOEDE EIGENSCHAPPEN TELLEN
“Jitschak bracht Rivka in de tent van Sara, zijn moeder, en hij nam Rivka tot vrouw” (24:67). Rasji legt uit, dat Rivka in haar goede daden leek op Sara. Daarom besloot Jitschak met haar te trouwen. Iets eerder vertelt Eliëzer hoeveel wonderen hij had meegemaakt bij het vinden van Jitschaks sjiddoech (aanstaande).
Zijn de wonderen niet voldoende indicatie, dat Rivka uit de Hemel voor Jitschak `beschirt’ (bestemd) was? Het antwoord is kennelijk: nee. Wonderen kunnen ons zicht op de realiteit vertroebelen. Waar het bij een huwelijk om draait zijn de goede middot (eigenschappen). Goede middot zijn de basis van alles waar het Joodse volk voor staat. Dat moet men zelf onderzoeken en ervaren. Goede middot kan met niet aan wonderen ophangen.
Met de Brisker Rav kan men ook een iets andere nuance benadrukken, dat Eliëzer niet op wonderen wilde vertrouwen maar door zulke hoge eisen te stellen precies wilde nagaan of dit de geschikte partner was voor Jitschak. De Brisker Rav leidt hieruit af dat men bij een sjiddoech (verloving, aanstaande partner) niet op tekenen uit de Hemel vertrouwt. Men moet een toekomstige partner zelf goed screenen.
VERDIEPING IV: DE BRON VAN HAGAR
De Tora vertelt, dat toen Eliëzer met Rivka uit Charan terugkwam Jitschak net terug kwam van het Mincha (middag) gebed bij de bron van `de Levende G’d, die mij verschenen was”. Waarom dawwende (bad) hij speciaal bij deze bron? Hasjeem was Hagar verschenen bij deze bron van “de Levende G’d, die mij verschenen was”.
Wat was er gebeurd? Hagar was vernederd door Sara en voelde zich ellendig. Hagar stond niet zo hoog in aanzien want ze was in eerste instantie het dienstmeisje van Sara. Toch verscheen een Engel aan Hagar bij de bron van `de Levende G’d, die mij (=Hagar) verschenen was” (16:13-14).
De Talmoed geeft aan dat er een bepaalde vergelijkbaarheid tussen Hasjeem (G’d) en onze nesjama (ziel): “Net zoals G’d ziet maar niet gezien wordt, ziet de ziel maar kan zij niet gezien worden”. Onze emoena (geloof) is vaak zo moeizaam omdat we Hasjeem niet kunnen waarnemen. Niettemin ziet Hasjeem alles en is Hij bij iedereen betrokken, ook bij de meest eenvoudige en onopvallende mensen.
Jitschak was gewend aan Engelen omdat de Sjechina (G’ds Aanwezigheid) op hem rustte. De Sjechina wordt altijd door Engelen begeleid. Maar Hagar was minder gewend aan Engelen. Hasjeem verscheen niettemin aan Hagar. Jitschak begreep hieruit, dat Hasjeem bij iedereen betrokken is. Daarom wilde hij dawke (speciaal) bij deze bron dawwenen (bidden) omdat dit besef dat Hasjeem ook bij minder hoogstaande geesten actief is, hem sterkte in zijn emoena (geloof). Voor Hasjeem is iedereen gelijk. Een belangrijke les, die we maar al te vaak vergeten…
VERDIEPING V: LIEFDE, DEVOTIE EN ENTHOUSIASME
“Gouden neusring, een bèka was zijn gewicht” (24:22)
Rasji legt uit dat Eliezer hiermee een hint gaf aan Rivka over de toekomstige sjekaliem (munten) die de Joden zouden geven, per persoon één bèka. Waarom wordt hier bij het huwelijk van Rivka en Jitschak een aanduiding gegeven over de halve sjekel die de Joden later in de woestijn zouden geven ter financiering van de gemeente-offers? Het antwoord luidt dat de halve sjekel door iedereen gelijk werd gegeven. Arm en rijk gaven ieder even veel. Deze mitswa was voor alle mensen gelijk.
Waar het bij de halve sjekel met name om ging, was de overgave waarmee het gegeven werd. De vreugde, liefde, devotie en het enthousiasme waarmee de halve sjekel geschonken werd, dát was bepalend voor de `spirituele waarde’ ervan.
Eliezer wilde in het gewicht (één bèka) een hint geven, dat de cadeaus zelf niet de hoofdzaak waren. Waar het met name om ging was het spirituele gedeelte van het geschenk. Juist de geestelijke aspecten van onze aardse handelingen bepalen ons niveau.
HALACHA: Het is gauw weer Chanoeka…Voorschriften voor Chanoeka
In de Talmoed wordt de vraag hoe de Menora er uit moet zien niet behandeld. In principe is het toegestaan kaarsen op tafel te zetten. Het gebruik van een Menora is niet echt verplicht. Niettemin moet men proberen een zilveren Menora te kopen, omdat men iedere mitswa zo fraai mogelijk moet vervullen.
Hoewel een metalen Menora te prefereren is, mag men ook een Menora van ander materiaal gebruiken. Een glazen Menora voldoet ook. Een Menora van klei mag echter slechts voor één avond gebruikt worden omdat een kleien Menora na eenmalig gebruik vies wordt en dit niet past bij een mitswa.
Wil men olie branden dan mag men dit niet doen in eierschalen of vruchtenschillen. Uitgeholde aardappelen mogen eveneens niet gebruikt worden. Een Menora, die zonder steun van andere objecten niet zelfstandig blijft staan, is ongeschikt.
De Menora hoeft eveneens niet een geheel te vormen. Op de tweede avond mag men twee whiskyglazen nemen, deze gedeeltelijk vullen met water, olie toevoegen – olie drijft immers op water – er pitten in doen en aansteken! Het is zelfs toegestaan om bijvoorbeeld op de zesde avond een bord te vullen met olie en de zes pitten rond het bord te draperen, zodat zes lichtjes aangestoken kunnen worden. Om echter te voorkomen, dat dit geheel op een “fakkel” gaat lijken, moet men een scheiding tussen de pitten aanbrengen.
Ook bij kaarsen moet men erop letten tussen de kaarsen een afstand van minimaal een duimbreedte in acht te nemen. De kaarsen of olielampjes moeten in een rechte lijn staan, omdat lichten in een cirkel op een “fakkel” lijken. Hoewel het zo is, dat kaarsen of olielampjes, die op voldoende afstand van elkaar staan, niet als een fakkel beschouwd kunnen worden, raden vele poskiem (halachische beslissers) niettemin een rechte lijn aan. Het is daarom beter ook geen Menora te gebruiken, waarbij de lichtjes in een halve cirkel staan. Ook wordt aangeraden de lichtjes in een rechte rij te plaatsen en er op te letten, dat niet een lichtje wat naar achter staat en een ander iets naar voren.
Wij gaan ervan uit dat het aansteken van de chanoeka-lichtjes de mitswa vormt en niet het plaatsen van de menora. Daarom moeten ze, op het moment dat men ze aansteekt, op de juiste plaats staan en voldoende olie hebben. Wanneer zij te laag, bijv. onder de 30 centimeter, stonden op het moment van aansteken en men verplaatst hen daarna, dan heeft men niet de mitswa gedaan.
Als men daarentegen de kandelaar op een geschikte plaats gezet heeft en de lichtjes gaan toch onverwachts uit, dan heeft men zijn plicht desondanks gedaan. Maar het is de gewoonte dat men ze dan toch nog eens aansteekt (zonder beracha).
Men steekt niet het ene chanoeka-lichtje aan met het andere, maar men gebruikt daarvoor de sjammasj of een andere gewone kaars.
(gebaseerd op Rav Wolbe on Chumash van Rabbi Yitzchak Catan, Parsjiot hasjawoe’a lefie Chazal met toestemming van de auteur en de Kitsoer van het NIK).