Parsja Vajisjlach 5776

(Bereesjiet 32:4 – 36:43)

Samenvatting: Ja’akov stuurt gezanten om Esau gunstig te stemmen. Esau is met 400 gewapende mannen onderweg. Ja’akov zendt gezanten met geschenken voor Esau. In de nacht worstelt een man – een Engel, met Ja’akov. Aan het einde van de strijd vertelt de man dat Ja’akovs naam in het vervolg Jisraëel zal zijn: hij heeft met G’d en mensen gestreden en overwonnen. Ja’akov hield hier een gekwetste zenuw in zijn heup aan over (daarom mogen wij een deel van de achterbout niet eten). Ja’akov verdeelt zijn familie zodat bij een ramp niet allen ten onder gaan. Bij de ontmoeting vallen de broers elkaar om de hals en huilen. Ja’akov gaat niet in op het voorstel van Esau om bij elkaar in de buurt te wonen.

Ja’akov koopt land van Chamor, de vorst van Sjechem. Enige tijd later wordt Dina, Lea’s dochter, verkracht door Sjechem, de zoon van Chamor. Hoewel Sjechem met haar wil huwen en zijn vader voorstelt beide volksstammen met elkaar te vermengen, zijn de zonen van Ja’akov zeer beledigd door de ontering van hun zuster. Zij stellen voor dat huwelijken pas kunnen plaatsvinden als alle mannen van de stad besneden zijn.

Daarna doden Sjimon en Levie, twee broers van Dina, alle mannen van Sjechem. G’d beveelt Ja’akov naar Beth-El te gaan en daar een altaar te bouwen. Hij verschijnt Ja’akov weer en bevestigt de naamsverandering in Jisraëel. Onderweg sterft Rachel tijdens de bevalling van haar zoon Benjamin. Ja’akov begraaft haar en richt een gedenksteen op. Jitschak sterft op de leeftijd van 180 jaar.

Vajisjlach is de 8e parsja, bevat 153 relatief korte verzen, 1976 woorden, 7458 letters en is de vier na langste parsja. Vajisjlach bevat het verbod van gied hanasje, de verwrongen spier die wij niet mogen eten

VERDIEPING I: DAVVENEN EN DOEN

Het Jodendom is een doe-religie. Het gaat om de aardse hier en nu en niet om allerlei fraaie ego-tripperige hoogzweverij van mystieke zweem en Himmelhoch jauchzend vertoevend onder de vleugelen van G’ds majesteit. De mystiekleer is inderdaad het fundament van de Joodse leer maar niet hetgeen waarom het in de aardse realiteit draait. En dat volgt eigenlijk vrij direct uit het feit, dat de schepping van deze wereld aards en concreet was. G’d heeft deze wereld geschapen als een doe-realiteit en niet als een spirituele realiteit. G’d wilde kennelijk, dat wij iets doen in deze materiele omgeving en dat wij zonder iets te ondernemen maar weinig zullen bereiken. Als G’d dit zo wilde, moeten wij hierin volgen.

Ik geef u een voorbeeld. Mosjé begreep eigenlijk niet waarom er een menora (lamp) nodig was in de Tempel of Tabernakel. Elke keer als hij de Tabernakel betrad zag hij een groot spiritueel licht, de G’ddelijke uitstraling. G’d heeft uiteraard ons licht niet nodig. Hij is het licht van de wereld. Waarom moesten wij dan toch een menora aansteken? Omdat het enige wat telt is dat wij bereid zijn om G’ds geboden op te volgen. G’d wil ons gevoel! Dat gevoel moeten we altijd in daden omzetten, omdat wij de geschapen fysieke natuur moeten volgen. Daarom is het Jodendom een duidelijke doe-religie. Geen hogere inzichten alleen, niet alleen woorden maar vooral daden! We moeten niet alleen geloven maar ook doen. Dit impliceert, dat we niet met onze handen over elkaar mogen roepen: “Hasjeem (G’d), red ons!” maar dat we de handen uit de mouwen moeten steken. Dit noemen we hisjtadloet, aardse inspanning om onszelf bijv. in een noodsituatie te redden.

Juist bij Ja’akov

Ja’akov wordt de bechier ha’avot – ideale aartsvader genoemd. Avraham was zeker een grote geest maar het lukte hem niet om die hoge geest compleet te vertalen in materiële kedoesja (heiligheid). Ook Jitschak, die zichzelf bereid had verklaard om als offer te sterven, was niet meer helemaal van deze wereld. Ja’akov was de geleerde die vol van verheven spiritualiteit toch met zijn beide benen in de wereld stond. Hij zat met zijn hoofd in de hemel maar met zijn voeten op aarde.

De Jakobsladder, waarvan Ja’akov droomde, gaf deze verbinding tussen hemel en aarde goed weer maar duidde tevens op het niveau van Ja’akov zelf: hij was een grote geest maar hulde zich in aardse kleding. Toen hij voor zijn vader Jitschak stond om de beracha te bemachtigen, riep Jitschak uit: ”De stem is de stem van Ja’akov maar de handen zijn de handen van Esav”. Die `dubbele persoonlijkheid’ was de ideale jehoede: iemand die qua stem en verhevenheid een Tora-geleerde was maar die qua uiterlijk en wereldse verschijning op Esau, de man van de aardse bezigheden, leek.

Heersen over het aardse

Ja’akov heerste over zijn lichaam omdat hij de perfecte fusie tussen lichaam en geest was. Daarom was hij in staat om met één klap een onvoorstelbaar zware steen van de bron te rollen. Concentratie van de geest kan het lichaam ijzersterk maken. Ja’akov was krachtig. Hij heerste over het aardse. Dat kostte hem veel voorbereiding. Zevenenzeventig jaar had hij uitsluitend Tora geleerd en zich voorbereid op het voorvaderschap van het Joodse volk.

VERDIEPING II: Dubbele voorbereiding bij gevaarlijke ontmoeting

Ramban (13e eeuw) stelt, dat Ja’akov niet alleen op zijn goedheid en zijn gebeden vertrouwde in zijn gevaarlijke ontmoeting met Esau maar ook aardse middelen beproefde om Esau gunstig te stemmen. Natuurlijk davvende Ja’akov ook tot Hasjeem. Dat is het eerste wat hij deed omdat hij besefte, dat alle redding uiteindelijk van Boven komt. Maar hij stuurde Esau ook cadeaus om hem gunstig te stemmen en bereidde zich op alle eventualiteiten voor door zich te prepareren op een gewapend treffen. We zien dit ook verderop in de Tora gebeuren bij de dreiging die uitging van de onbekende onderkoning van Egypte. Ja’akov stuurt cadeaus met zijn kinderen mee om zo de onderkoning gunstig te stemmen om zijn zoons Sjimon en Benjamin vrij te laten. Maar Ja’akov davvende hierbij ook. Zonder de hulp van de Hemel in te roepen, lopen we het gevaar, dat we op den duur denken dat wij alleen verantwoordelijk zijn voor onze successen in het leven.

Rav Wolbe bespreekt de vlucht van de Jesjiewa Mir aan het begin van de Tweede Wereldoorlog naar Japan. Rav Jeroecham Levovitz had Rabbi Leib Malin op het hart gedrukt niet op wonderen te vertrouwen maar zich met zijn Jesjiewa op een normale, natuurlijke wijze in veiligheid te brengen. Zij die vluchtten, hebben de oorlog overleefd. Het leven is een combinatie van aardse en bovenaardse middelen.

VERDIEPING III: ASSIMILATIEBESTRIJDING
“Zeg tegen mijn heer Esav: ‘Zo zegt uw dienaar Ja’akov: Bij Lavan heb ik als vreemdeling gewoond (gartie) en daar ben ik tot nu toe gebleven’” (32:5).

In zijn verklaring stelt Rasji dat het woordje ‘gartie’ in getallenwaarde 613 is. Ja’akov deelde aan Esav mee, dat hij twintig jaar bij de slechte Lavan heeft gewoond, desondanks de 613 mitsvot heeft gehouden en niets van zijn slechte gedrag overgenomen heeft”. Dit alleen al is de moeite van het vermelden waard. Assimilatie aan de omgeving is een natuurlijk, sluipend en bijna onvermijdelijk proces. Om  niet mee te doen met de omgeving en de Joodse tradities vast te houden is al een prestatie op zich. Vele Joodse gemeenten doen aan `assimilatiebestrijding’, tegenwoordig meer bekend onder de term `kiroev’ – mensen dichter bij hun roots brengen. We blijven altijd een beetje anders omdat we nu eenmaal andere idealen en afwijkende opvattingen, gewoonten en ideeën hebben.

VERDIEPING IV: KUS EN BEET
`En Esau viel hem om de hals en kuste hem’ (33:4). Boven de woorden `en kuste hem’ staan nekoedot (puntjes) in de oorspronkelijke Tora tekst. Deze puntjes `verzwakken’ de betekenis van de woorden. Daarom verklaart Rasji in eerste instantie, dat Esau zijn broer niet van ganser harte kuste – omdat hij hem het afnemen van de zegen nooit vergeven had. In tweede instantie stelt Rasji, dat hij hem wèl vol overtuiging kuste maar alleen bij dit weerzien na 20 jaar. Normaliter was Esau niet zo hartelijk geweest tegen zijn jongere broer Ja’akov. Onze Wijzen gaan zelfs zo ver, dat zij stellen, dat het `een halacha is, dat Esau Ja’akov haat’.

Waarom is dit een halacha (een voorschrift)? Het lijkt eerder een `agada’ (verhalende achtergrondinformatie). Volgens Rav Wolbe zien we hieruit, dat ook agada en moessar (de zedenleer) onze halachot zijn, richtlijnen, die ons leven bepalen. Halacha komt van het woord `gaan’ in de zin van richtlijn.

Rabbi Jitschak Alfassi, de `Rif’ (1013 – 1103) heeft een werk geschreven, waarin hij de halachot van de Talmoed samenvatte. Niettemin heeft hij daar ook veel agadisch (verhalend) materiaal opgenomen. De continue mitswot (geboden) van liefde en ontzag voor Hasjeem zijn harteplichten en geen strikt lichamelijke plichten.

Iedereen moet dagelijks een stuk moessar leren. Rav Jisraeel Salanter (1810-1883) werd eens gevraagd wat men moet leren als men maar tien minuten per dag tijd heeft voor Tora-leren.

Rav Salanter antwoordde, dat men dan moessar moet leren omdat men zich na 10 minuten realiseert, dat men meer tijd aan het Jodendom moet besteden.

Rabbenoe Bachja bewijst in `Chovot halelavot’, zijn boek over de harteplichten, dat onze harteplichten even belangrijk zijn als onze halachische `lichamelijke plichten’, de mitswot.

Goede nakoming van onze mitswot eist volledige inzet van ons hart en ons hoofd.

Reacties zijn gesloten.