Van 1 naar 8 of van 8 naar 1 kaarsje? Rabbijn Evers bij Lavi en Bne Akiwa jongeren Chanoeka

De achtste dag Chanoeka, kwamen in het moadon van Bne Akiwa een aantal `young professionals’ bijeen op initiatief van Lavi en Bne Akiwa. Onder begeleiding van gitaar en viool werd de chanoekia aangestoken. 

Vanwege deze laatste dag Chanoeka besprak ik de bekende vraag of we nu beter van één naar acht kaarsen – een oplopende reeks – of van acht naar een kaars – een aflopende reeks – kunnen aansteken.

Rabbijn mr. drs. R. Evers, rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap

Chanoeka rabbijn Evers Lavi Bne Akiwa 2015

VUUR OF LICHT?

Tussen de befaamde scholen van Sjammai en Hilleel (1e eeuw na) bestaat er een meningsverschil omtrent de volgorde waarin de acht lichten aangestoken moeten worden (B.T. Sjabbat 21a).

Beet Sjammai is van mening dat men de Chanoeka-lichten moet aansteken in een aflopende reeks.

Beet Hilleel meent echter dat de lichten in een oplopende reeks moeten worden aangestoken, zoals dit bij ons gebruikelijk is.

Rav Shlomo Zevin (20e eeuw, Jeruzalem) beziet dit meningsverschil tussen Beet Sjammai en Beet Hilleel in het licht van de vraag wat de Chagamiem (Wijzen) nu precies beoogd hebben toen zij de mitswa van Neerot Chanoeka (lichten van Chanoeka) instelden, zo’n 2178 jaar geleden.

Beoogden zij dat wij vuur zouden ontsteken of bedoelden zij dat wij licht zouden scheppen?

Het licht symboliseert het licht van de Tora en het licht van G’d dat de ziel van de mens volkomen kan verlichten. Indien we ervoor zorgen dat het Tora licht ons volkomen ‘beschijnt’, dan zal dit licht uiteindelijk overal doorbreken en het kwade automatisch ‘wegruimen’.

Het vuur symboliseert echter de vernietiging van het slechte. Het ‘verbrandt’ de slechte eigenschappen in de mens en wanneer men bij zichzelf het slechte heeft ‘weggeruimd’, bespoedigt men het tijdstip waarop al het slechte als door vuur vernietigd zal zijn.

We hebben inderdaad beide krachten nodig, zowel het vuur als het licht, doch de leerscholen van Hilleel en Sjammai verschilden van mening over de vraag welke kracht het belangrijkste is.

Beet Sjammai – lechoemra (ter verzwaring) – meent dat de mens niet door het licht van de Tora beïnvloed kan worden voordat het slechte is weggeruimd. Indien het slechte is vernietigd – gesymboliseerd door het vuur – dan nadert de mens vanzelf tot het goede.

Beet Hileel – lekoela (ter verlichting) – meent dat het licht van de Tora vanzelf reeds het slechte verdringt.  Een klein licht laat reeds veel duisternis verdwijnen; elk klein licht kan langzamerhand groter worden, zodat tenslotte het licht overal doorbreekt.

In de tijd van de Makkabeeën deden zich beide verschijnselen voor: vuur èn licht.  Eerst gebruikten de Chasjmona’iem het vuur om de onreinheid van de Hellenistische cultuur te vernietigen. Met vlammend vuur voerden zij de strijd voor de Tora.

Doch nadat de “onreinen in de handen van de reinen vielen, de slechten in handen van de goeden en al het slechte vernietigd was, wendde men zich tot het licht”. Het licht van de Tora brandde weer in het Heiligdom en in het gehele land.

Beet Sjammai en Beet Hilleel verschilden echter van mening over de vraag welke gebeurtenis bij de latere geslachten in de herinnering moest blijven.

Beet Sjammai leggen de nadruk op de vernietiging van het slechte en het onreine in de wereld, terwijl Beet Hilleel vooral het doordringen van het licht van de Tora het belangrijkst achtten. Vanzelfsprekend was de strijd noodzakelijk en dus vochten zij, maar deze strijd was niet de hoofdzaak.

De oorlog tussen de Makkabeeën en de Syriërs mag niet als symbool voor de toekomst gezien worden. Het middel – als gevolg van de tijdsomstandigheden – mag niet tot doel van de toekomst gewijd worden. De Tora die uiteindelijk overal weer haar licht verspreidde, zij is de les voor de toekomst. En de halacha volgt de visie van Beet Hilleel.

Indien volgens Beet Sjammai het vernietigende vuur als belangrijkste les voor latere geslachten geldt, dan wordt de klemtoon gelegd op het slechte dat vernietigd werd.  Bij deze redenering is het logisch dat op de eerste avond acht vlammen branden, symbool van de vele slechte krachten, die vernietigd werden.

Doch dit vuur wordt elke avond kleiner, totdat al het slechte vernietigd is en al het vuur uitgewoed is, omdat al het slechte verdwenen is.

Volgens Beet Hilleel is de overwinning van het licht het symbool van Chanoeka. Het Tora-licht – nog klein in omvang aan het begin – werd langzamerhand groter.

“De weg van de Tsaddiekiem (rechtvaardigen) is als een licht, steeds groter wordend totdat de dag gegrondvest is”.

Wij volgen de mening van Beet Hilleel en leggen de nadruk op de positieve werking van het goede.

Reacties zijn gesloten.