(Wa’era / Exodus 6:2 – 9:35)
WA’ERA (en Ik verscheen).
- G-d zegt tot Mosje, dat hij het klagen van het volk heeft gehoord en dat hij de Bnee Jisraeel moet vertellen dat G-d ze uit Egypte zal voeren, maar ze luisteren niet.
- Dan beveelt G-d Mosje naar Farao te gaan en hem te vragen het Joodse volk vrij te laten. Aharon zal zijn woordvoerder zijn.
- Aharon werpt zijn staf op de grond, die een slang wordt. Echter, de tovenaars van Farao doen hetzelfde. Farao weigert de Bnee Jisraeel vrij te laten.
- Dan verandert al het water in bloed. Farao blijft weigeren waarna de plaag van de kikkers volgt.
- Echter, ook de tovenaars van Farao kunnen kikkers over het land laten komen. Na het verdwijnen van de kikkers slaat Aharon het zand, waarop luizen het land overwoekerden. Farao wil nog niet luisteren.
- Dan ontstaat de plaag van wilde dieren, die het land Gosjen niet bezoekt. Farao staat dan de Bnee Jisraeel toe te offeren maar alleen in Egypte.
- Mosje wil drie dagreizen ver gaan. Farao weigert. Afwisselend verhardt G-d Farao’s hart of de koning zelf verhardt zich.
- Daarna volgt de veepest. Van het Joodse vee sterft er niet één.
- Mosje en Aharon krijgen de opdracht handenvol ovenroet in de lucht te werpen. Dit brengt huidontsteking te weeg bij mens en dier. Maar nog luistert Farao niet.
- Dan daalt een zeer zware hagel uit de hemel neer en al wat in het veld is, sterft of wordt verwoest.
Va’era is de 14e parsja van de Tora, telt 121 pesoekiem, verzen, 1748 woorden, 6701 letters en is de 20e na langste parsja.
VERDIEPING I: BELOFTE, GELOOF EN VERVULLING
‘En Ik verscheen aan Avraham, aan Jitschak en aan Ja’akov met de naam Sjad-dai maar mijn vierletterige G’dsnaam, daarmee ben Ik ze niet bekend geworden’(6:3).
Rasji legt uit dat Hasjeem (G-d) verscheen aan onze voorouders, de Aartsvaders. In feite lijkt Rasji niets uit te leggen. Maar het tegendeel is waar. De grootste gemene deler van de Avot, Aartsvaders, was, dat zij vaders en voorbeelden waren voor het Joodse volk. Zonder hun voorbeeld hadden wij geen goede Joden kunnen zijn. Ook hun wijze van G-d dienen hebben zij op ons overgedragen. Alles wat met de Aartsvaders gebeurd is, is uiteindelijk ook gebeurd met hun nakomelingen. De kinderen en kleinkinderen van de Avot ervoeren de vervulling van alle beloften, die Hasjeem aan de Avot had gedaan. Die vervulling gebeurde nu.
De naam Sjad-dai beperkt de tsores
De naam Sjad-dai wijst op een verschijningsvorm, waarin G’d het slechte laat bestaan, alleen daaraan beperkingen oplegt. Het leven van onze Aartsvaders Avraham, Jitzhak en Ja’akov was vol tsores. Avraham werd in de kalkoven gegooid en moest zwervend door het leven. Zijn vrouw werd twee maal geschaakt.
Jitschak werd bijna geslacht en moest ook zwerven. Zijn putten werden dichtgestopt en Ja’akov had het meest te lijden. G’d beperkte hun ellende en redde hen doorlopend uit hun benauwenis. G’d laat zich echter nu op een hogere wijze kennen. De naam Hasjeem, de vierletterige G-dsnaam duidt op de totale barmhartigheid en vervulling van de beloften.
Veel geloof nodig
De Avot waren grote ma’aminiem, stonden enorm sterk in hun geloof. Hasjeem hoefde niet tijdens hun leven Zijn beloften waar te maken. De uitvoering van de beloften hadden de Avot, Aartsvaders nooit ervaren. Maar ze hadden een ongekend G-dsvertrouwen. Ook al werd er niets van alle beloften gerealiseerd, toch bleven zij gelovig.
Twee namen, twee niveaus
Hasjeem heeft dus twee aparte namen: de naam Sjad-dai en de Vierletterige Naam Joed Kee Vav Kee. De naam Sjad-dai duidt op belofte voor de toekomst. Deze G’dsnaam is niet alleen een manier om een toekomstig doel te verwezenlijken maar is een instrument waarmee G’d de wereld runt. Het is tevens een manier om G’d te dienen. Onze Aartsvaders worden niet voor niets Avot genoemd. Avot zijn rolmodellen, die ons leven vorm en inhoud geven. Wij lijken in veel opzichten op onze Aartsvaderen. Ook wij moeten het met de beloften van een `gouden toekomst’ doen. Wij worden bijna nooit op deze aarde beloond voor onze religieuze daden.
Of we het religieus gezien goed hebben gedaan wordt pas in de Olam Haba, de Toekomstige Wereld, duidelijk. Of we hiervoor beloond worden – als we nog niet werkelijk alles lesjeem Sjamajim, puur pro Deo doen – zal ook pas in het Hiernamaals blijken. Ook wij hebben enorm veel geloof nodig. Ook wij leven in een wereld, die onder het regime van de Naam Sjad-dai opereert. De Vierletterige G’dsnaam zal pas ten volle gemanifesteerd worden in de Olam Haba. Geduld dus…
VERDIEPING II: SAVLANOET, GEDULD IS EEN SCHONE ZAAK
“G’d sprak tegen Mosje en Aharon en gaf hen opdrachten ten aanzien van de Bnee Jisraeel” (6:13).
Wat waren deze opdrachten ten aanzien van de Bnee Jisraeel? G’d vertelde Mosje en Aharon, dat het Joodse volk lastig, hardnekkig en frustrerend kan zijn. Mosje en Aharon kregen van het Opperwezen te horen, dat de Bnee Jisraeel hen zouden kunnen vervloeken en zelfs stenen naar hen zouden kunnen werpen. Rasji vat dit samen in een opdracht aan de Joodse leiders om het volk rustig en geduldig te leiden. Dit geldt nog steeds, ook vandaag de dag.
Zonder geduld voor de mensen kan men geen rabbijn, gabbe, leraar of leider zijn. De Alter van kelm scrijft, dat we ons die eigenschap van savlanoet (geduld, tolerantie en verdraagzaamheid) eigen moeten maken omdat het de basis vormt van alle goede eigenschappen. En dat geldt voor alle relaties in ons leven of het nu je echtgenoot, een leerling, een buur, collega of vriend betreft.
De stam van het woord savlanoet is `soveel’, verdragen, eigenlijk: een last kunnen dragen. Het woord `soveel’ is ook de naam van de bediende die vroeger onze koffers naar de hotelkamers bracht. Het is geen onverschilligheid in de zin van ‘laat iedereen maar doen waar hij/zij zin in heeft, zolang hij/zij mij maar niet lastig valt’. Het is wel: het kunnen verdragen dat de ander anders is, anders praat, anders denkt en anders leeft dan jij. Het gaat om een houding van interesse naar de ander, ook al deel je zijn levensvisie niet, ook al irriteert de mens tegenover je je mateloos, ook al beledigt hij/zij je tot op het bot. Het is meer dan beleefdheid. Deze vorm van tolerantie is een uiting van een ingetogen karakter, een bescheiden persoon, die ruimte laat voor anderen. Deze `mida’ – eigenschap eist stevige training.
Mosje Rabbenoe had bedenkingen tegen de wijze waarop G’d Zijn universum bestuurt. Mosje werd enigszins ongeduldig. Hasjeem reageert: “G’d tegen Mosje: Ik ben de vierletterige naam, Die was, Die is en Die zal zijn. Tegelijkertijd ben Ik, was Ik en zal Ik zijn. Een mens van vlees en bloed kan zijn belofte niet waarmaken, want vandaag is hij er en morgen niet meer. Een mens moet zijn beloftes zo snel mogelijk nakomen. Als hij zijn belofte nu niet nakomt, wanneer dan wel? Maar Ik leef voor eeuwig en daarom hebben de Aartsvaders Mij nooit beschuldigd dat Ik hun beloning niet direct gaf.
Jij, Mosje, bent ongeduldig. Jij wil meteen resultaten zien. Daarom mag jij het land Israël niet betreden omdat de oorlog tegen de Kena’anieten bijzonder lang zal duren: het zijn 31 koningen. Fara’o is slechts één koning, die kun je inderdaad vrij snel ten onder zien gaan. Maar Israel wordt een langdurige strijd. Daar is geduld voor nodig…