(SJEMOT/EXODUS 27:20 – 30:10)
TETSAVE (beveel):
- Mosjee moet de Menora brandend houden en Aharon en zijn zonen aanstellen als priesters (kohaniem).
- De koheen gadol (Hogepriester) krijgt o.a. een borstschild, een voorhoofdsplaat, een schoudermantel (efod), een tulband en een gordel.
- Twee stenen met daarin de namen van de stammen gegraveerd moeten aan de schouderstukken gehecht worden.
- Het borstschild ’voor bijzondere beslissingen’ moet Aharon op zijn hart dragen.
- Voor de aanvaarding van het priesterschap moeten er offers gebracht worden en
- De nieuwe priesters moeten zich zeven dagen voorbereiden.
- Aharon wordt ook gezalfd met olie, met een meeloffer, olie en wijn.
- Ook andere offers worden voorgeschreven.
Tetsave is de 20e parsja, telt 101 pesoekiem, verzen, 1412 woorden, 5430 letters en is hiermee de 23 na langste parsja. Bevat 4 ge- en 3 verboden.
VERDIEPING I: DE CHOTSPE VOORBIJ – BEGIN EN EINDE VAN RELIGIE
Twee weken geleden lazen we in de Tora over rechten en plichten. Vorige week en deze week gaat het over liefde voor het Hogere en liefdadigheid bij de bouw, de inrichting, de kleding en de dienst van de Tabernakel, het reizende Heiligdom. G’d wil tussen de mensen wonen. Alle Tora-verklaarders geven echter aan, dat aan een goed religieus leven – de relatie tussen mens en G’d – een uitgebalanceerd maatschappelijk leven vooraf moet gaan: derech-erets – een goed intermenselijk contact – is de basis voor Tora en Jodendom.
Het heeft iets paradoxaals maar uiteindelijk maakt zowel het strenge recht als de liefde en medemenselijkheid deel uit van onze alledaagse realiteit. Alles in het leven is geven en nemen, wederzijds respect en gewoon medemenselijk gevoel.
En dit gegeven is nu nog even actueel als 3328 jaar geleden. In de debatten na de vele brute aanslagen en moordpartijen van Parijs tot Indonesië en de constante `stabbings’ in Israël viel ik van verbazing van mijn T.V.-kruk door de onbeschaamdheid waarmee sommige woordvoerders alle rechten voor zichzelf opeisten maar niet bereid waren ook maar iets van een ander te tolereren. Mensonterend.
Waar ging het over? De vrijheid van meningsuiting. Maar dat is geen onbegrensd recht. Ook dit mensenrecht dient zeer zorgvuldig te worden gehanteerd.
In de Talmoed staat een uitspraak van Hilleel (1e eeuw) toen hij door een heiden gevraagd werd de hele Tora te onderwijzen, staande op één voet. Hilleel zei: “Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet. Dit is de essentie van de Tora-wet – de rest is toelichting” (Talmoed Sjabbat 31a).
Onze wetgeving kent geen onbeperkte grondrechten. Ook bij vrijheid van meningsuiting mag je geen verkeerde zaken zeggen over de Koning, staatsgeheimen of groepen. Discriminatie is verboden en ontkenning van de Holocaust is strafbaar.
Ondanks het grote goed van vrijheid van meningsuiting kent ook dit grondrecht een aantal beperkingen. Zelfbeperking is uiteindelijk respect voor andermans maar ook voor de eigen rechten.
De Joodse wet verbiedt roddelen en beledigen. Vrijheid van meningsuiting betekent nooit dat je je beledigende frustraties op iemand anders moet botvieren. Maar dat werkt wel twee kanten op, uiteraard.
Het merkwaardige fenomeen dat men wel de vrijheid van meningsuiting voor zichzelf opeist maar dat niet erkent voor anderen, is inmiddels bij verschillende groeperingen in onze samenleving gemeengoed geworden.
Jammer! Dat draagt niet bij aan wederzijds begrip. En ondermijnt direct ook de geloofwaardigheid van degene die alleen maar rechten voor zich zelf opeist.
Erkenning van en respect voor andermans rechten en vrijheden moet iedereen, die rechten voor zichzelf opeist, altijd voor ogen staan.
Hoezo? In een rechtsstaat mag toch álles worden gezegd?
Nee dus. Je moet altijd rekening houden met de rechten van de ander. Bovendien getuigt het van frustraties als je er op uit bent anderen te beledigen of te vernederen. Dit moet een fatsoenlijk mens niet eens willen.
De mening moet voornamelijk iets positiefs uitdragen en iets inhoudelijks bijdragen. Alleen maar anderen vernederen kan nooit de bedoeling zijn geweest van het grondrecht van vrijheid van meningsuiting. In sommige situaties wordt het zelfs levensgevaarlijk om gestigmatiseerd te worden en systematisch beschuldigd en uitgesloten te worden, zoals uiteindelijk resulteerde in de Holocaust.
In onze broze democratie mag de eigen vrijheid niet misbruikt worden om de vrijheid van de ander onmogelijk te maken.
Het gaat uiteindelijk om verantwoordelijkheid. Neem verantwoordelijkheid voor je uitspraken door ze duidelijk op feiten te baseren, niet te eenzijdig te zijn (`sjemoa been acheegem – luister naar beide partijen’ zegt de Tora) en op te letten niet onnodig te kwetsen. Dat zou een mooie en volwassen uitleg zijn van de woorden `verantwoordelijkheid voor de wet’. Zo bouwen wij met z’n allen een heiligdom op aarde. Spiritueel licht kunnen wij alleen uitstralen als wij rekening houden met andermans gevoelens.
VERDIEPING II: HET CONSTANTE LICHT AANSTEKEN
`Om een constant licht aan te steken’ (27:20). Het neer tamied, het continue licht in de sjoel herinnert ons aan de mitswa om het spirituele licht te verspreiden in het Misjkan, de Tabernakel en het Beth hamikdasj, de vaste Tempel. We begonnen in de woestijn met een reizend Misjkan om daarmee uiteindelijk aan te geven, dat het de bedoeling was dat de mens zelf een lopend Heiligdom zou worden. Het is onze opdracht overal dit geestelijke licht, dat de Tora is uit te dragen, op alle vier uithoeken van de aarde. Een vast Heiligdom kan vernietigd worden maar onze dynamische, universele, wereldwijde taak gaat gewoon door.
In het kader van de bouw van het Misjkan als huis voor de Menora en haar spirituele uitstraling vergelijkt de Midrasj e.e.a. met een blinde man, die op weg was met een vriend. De ziende man bood zijn blinde vriend aan hem op weg te begeleiden. Maar toen ze ergens een huis binnen gingen voor de nacht, vroeg de ziende vriend de blinde man een kaars voor hem aan te steken zodat de blinde iets terug kon doen voor de ziende man en zich niet schuldig hoefde te voelen voor de hulp onderweg.
De ziende vriend in deze parabel is Hasjeem (G’d) en de blinde symboliseert het Joodse volk, die dwaalden in duisternis toen ze het gouden kalf hadden gediend. Hoewel ze zwaar gezondigd hadden, leidde Hasjeem hen nog steeds door de woestijn, overdag met een wolkzuil en ’s nachts met een vuurpilaar.
Bij de bouw van het Misjkan kregen we de opdracht een Menora aan te steken om licht te maken in het Misjkan voor Hasjeem net zoals Hij ons licht en leiding gaf onderweg.
De Moesar-geleerden leidden hier een belangrijk beginsel in de intermenselijke relaties uit af. Niemand vind het prettig zich schuldig te voelen. Rav Jeroecham Levovitz stelt naar aanleiding van deze Midrasj, dat we degenen, die we geholpen hebben een kleine hulp moeten vragen. Hierdoor krijgt de begunstigde het gevoel ons iets terug te hebben gedaan en hoeft hij zich niet meer zo schuldig te voelen.
Meestal helpen we elkaar zonder hiervoor betaald te worden. Soms betekent chessed (liefdadigheid) iets doen zonder tegenprestatie. Maar soms is het juist wel goed om iets terug te ontvangen. Hierdoor wordt degene, die wij hielpen in staat gesteld iets van wederkerigheid te tonen (hakarat hatov, uiting geven aan een gevoel van dankbaarheid). Dat aanvaarden is wederom een chessed, een uiting van liefde omdat mensen hun dankbaarheid willen tonen en het tevens vaak erg onprettig vinden nooit iets terug te kunnen doen.