(Wajikra/Leviticus 14:1 – 15:33)
Metsora (melaatse), Wajikra 14:1 – 15:33.
- Wie genezen wordt verklaard van tsara’at (melaatsheid) moet een offer brengen, al het lichaamshaar afscheren, baden, de kleding wassen en nog zeven dagen wachten alvorens terug te keren naar de legerplaats.
- Als een huis aangetast (b)lijkt door tsara’at, moet het huis leeggeruimd worden en ook hier moet de koheen een oordeel over geven.
- Als de aandoening aan het huis zich uitgebreid heeft, dan moet het huis afgebroken worden. Heeft de uitslag zich niet uitgebreid, dan is het rein. Ook nu moet een offer gebracht worden.
- Vloeiingen veroorzaken onreinheid. Als de vloeiing ophoudt moet men in het mikwe (rituele bad) gaan, kleren wassen en een offer brengen.
Metsora is de 28e parsja, telt 90 verzen, 1274 woorden, 4697 letters en is de 39 na langste parsja. Bevat 11 geboden.
VERDIEPING: ALS DE HELE MENS MELAATS IS, IS HIJ REIN
We staan aan de vooravond van Pesach en leven nog in de nasleep van Poeriem. In Sjoesjan bleven we – ondanks de bevrijding uit de klauwen van Haman – de `dienaren van Achasjwerosj’ en werden we niet werkelijk bevrijd. We maken even een sprong in de tijd: in de 19e en 20e eeuw ontstonden nieuwe spanningen en uitdagingen – als weleer maar met een totaal andere horizon.
Vanaf het begin van de 19e eeuw stond het verbond tussen Israël en onze Hemelse Vader Hakadosj Baroech Hoe weer zwaar onder spanning. De tijden van Sjoesjan (Poeriem met zijn lichamelijke bedreiging) en Modi’in (Chanoeka met zijn geestelijke dreiging) kwamen terug. De uitdagingen kwamen van alle kanten: van secularisatie, assimilatie, Verlichting, bevrijding uit de getto’s, hoop op gelijke burgerrechten en communisme tot socialisme. Gedurende de afgelopen 2000 jaar hadden we nog nooit zo een massale afval meegemaakt.
In de jaren veertig van de 20e eeuw ontstond een ongekende fysieke dreiging. Israël heeft in zijn ontstaan, oorlogen en voortbestaan temidden van een zee van vijanden vele wonderen meegemaakt. En, zoals wij in onze dagen meemaken is er sprake van een enorme opleving aan Jiddisjkeit – in en vanwege Israël.
Onze generatie is bevoorrecht in een historisch bijzonder tijdperk te leven, dat ons voor uitdagingen met een ongekend potentieel stelt. Alles is als het ware voorbereid en gereed voor een massale beweging, die de Tora in het praktische leven integreert op alle niveaus – het leven van het individu, van de maatschappij en van ons volk als geheel, terwijl ondertussen het pad wordt geëffend naar de verlossing van het Joodse volk en de gehele mensheid.
In het begin van de 20e eeuw nam het humanisme een centrale positie in als bron van het morele waardenstelsel van de westerse cultuur. Het humanisme is gebaseerd op de visie van een mensheid, die vanwege haar geaardheid, geleidelijk maar gestaag, vooruit gaat naar een morele volmaaktheid en messiaanse vrede.
Als de menselijke natuur inhoudt, dat ze tot deze volmaaktheid aanspoort, wie heeft dan nog de Tora nodig?
Echter, ongeveer 75 jaar geleden vond een verpletterende tragedie plaats – de nazi-holocaust en vernietigde deze illusie. Opeens daalde een hoogst beschaafd volk af tot een moreel dieptepunt, dat ver onder het peil lag van de oermens uit het humanistische sprookje. Deze gebeurtenis rekende abrupt af met de visie van de langzame doch zekere vooruitgang van de mensheid.
Die ervaring sleepte een moreel vacuüm met zich mee, dat de oorzaak is van de gestage uitholling van de Westerse beschaving, waarvan wij heden ten dage getuige zijn. Recentelijk zijn ook de trots van het humanisme, het communisme en socialisme, die de mensheid het uiteindelijke heil zouden brengen, afgebrokkeld en op een grote teleurstelling uitgelopen. De moderne mens is bang.
Is dit een teken van aanstaande Messiaanse tijden? In de parsja over tsara’at (melaatsheid) komen we een opmerkelijk fenomeen tegen: een klein wit vlekje kan een heel mens onrein maken. Maar als de mens van top tot teen bedekt is met de symptomen van tsara’at, is hij rein (13:13) en hoeft hij alle reinigingsprocedures van deze parsja niet te ondergaan. Wij kunnen deze gedachte extrapoleren.
Rabbi Jitschak verklaart in de Talmoed, dat de Masjieach pas zal komen als de gehele overheid corrupt en ketters wordt. Als het gehele apparaat door en door verrot is, kan men er zeker van zijn, dat de algehele verlossing nabij is. Hoe kan dit?
Wij maken stevige denkfouten. Eén daarvan luidt, dat wij goed en kwaad als onafhankelijke entiteiten zien. Goed is positief en kwaad is negatief. De Tora ziet het anders: goed is het leven en kwaad slaat op dood, bederf en versterf. Goed wordt in de Tora gelijkgesteld met de realiteit terwijl het slechte gezien wordt als non-realiteit. Dit is in strijd met onze perceptie. Het lijkt wel alsof het kwaad de enige echte realiteit is. Het slechte lijkt in deze `wereld van de leugen’ zwaar te overheersen.
Onze Chagamiem wijzen ons op de roddels van de verspieders over het land Israël. Zij begonnen hun kwaadsprekerij met een goed bericht: “Het is een land dat overvloeit van melk en honing” (Bemidbar 13:27). Ze begonnen goed want zonder enig positief relaas had men hun leugens helemaal niet geloofd. Het slechte in deze wereld heeft altijd iets goeds nodig om te worden geaccepteerd. Een verdorven regime moet iets ethisch – zoals vrijheid of rechtvaardigheid – etaleren omdat dat enige continuïteit garandeert. Slechtheid alleen heeft geen bestaansrecht en kan niet gedijen. Wanneer een overheid totaal corrupt is, is het einde nabij en is het Messiaanse pad ingezet. Gezien het morele verval van de maatschappij als geheel, is het niet verwonderlijk, dat er een Joods reveil is. Dit vormt de basis voor de zekerheid dat de mensheid `tesjoewa’ zal doen (tot inkeer zal komen) aan het eind der tijden.
In de tijd van de profeet Elisja, de leerling van Elijahoe leed Na’aman, een generaal uit het Syrische leger aan melaatsheid. Zijn baas, de koning van Syrië begreep, dat er in Israël iemand woonde, die hem zou kunnen genezen. De generaal werd naar Elisja gestuurd. Elisja stuurde een boodschapper naar Na’aman die hem duidelijk uitlegde hoe hij genezen kon worden: door zich zeven maal onder te dompelen in de Jordaan. Zo gezegd zo gedaan en generaal Na’aman kwam er weer boven op.
De eeuwigheidswaarde van deze episode in Tenach is, dat generaal Na’aman beschreven wordt als een gibor chajil metsora – “een oorlogsheld maar melaats”. Een opvallende tegenstelling. Aan de ene kant machtig en aan de andere kant melaats.
Deze beschrijving ”machtig maar melaats” symboliseert onze moderne maatschappij. Onze Westerse beschaving gaat mank aan een pijnlijk tekort: technologisch staan wij heel sterk, maar ethisch staan wij zwak. Wetenschappelijk zijn wij bijzonder vooruitstrevend, maar spiritueel wat achter. Materieel sterk, maar moreel gebrekkig. Van buiten lijken wij sterk en zelfverzekerd, assertief, optimistisch en machtig.
Wanneer wij een kijkje naar binnen nemen, zien we spirituele ziektes, corruptie, angst, wanhoop, onzekerheid en rotting van binnenuit. Wanneer alle man-made waardesystemen instorten, schijnt de waarheid op zijn sterkst. Dan zal de mensheid tesjoewa doen en zijn Bron hervinden, bimhera bejamenoe, Ameen!
STUKJE TEFILLA: OCHTENDGEBED
SJELO ASANI GOI – Tweede van de Ochtenberachot.
Ook dit is een dankberacha:
- Discriminatie? Omdat wij verheugd zijn, dat wij meer mitsvot hebben gekregen dan andere mensen maar dat dat niet automatisch betekent, dat wij iets bijzonders zijn. Wij hebben de G’ddelijke aandacht niet aan onze grote spirituele verdiensten te danken maar meer aan G’ds goedheid of omdat wij – om welke reden dan ook – meer beperkingen nodig hebben.
- Minderwaardig? Omdat wij ons niet minderwaardig voelen als kleine gemeenschap. Wij zijn trots op onze levensopdracht.
- Negatief? Omdat wij weten, dat wij zelf nog invulling en kleur moeten geven aan ons Jodendom. Dat is onze missie. Wij zijn alleen niet als niet Joden op de wereld gekomen. Maar wij moeten nog Joden van onszelf maken.