(Vajikra / Leviticus 19:1-20:27)
Kedosjiem: heilig
- Naast de opdracht de Sjabbat te houden, wordt een groot aantal ge- en verboden vermeld die de omgang van mens tot mens regelen.
- Waaronder eerbied voor de ouders, niet stelen, liegen, laster verspreiden. Ook: eerlijk rechtspreken, een dove niet vloeken, geen wrok koesteren, de vreemdeling niet krenken want je bent zelf vreemdeling geweest in Egypte.
- Niet sjoemelen met maten en gewichten, kinderoffers zijn ten strengste verboden, geen waarzeggers raadplegen.
- Nog meer verboden seksuele relaties worden vermeld.
- Het Land, vloeiend van melk en honing wordt toegezegd, maar we moeten onderscheiden tussen rein en onrein. “Wees heilig, want heilig ben Ik, G’d”.
Kedosjiem is de 30e parsja, telt 64 pesoekiem, verzen, 868 woorden, 3229 letters en is de 49 na langste parsja. Bevat 13 ge- en 38 verboden.
VERDIEPING I: ‘Iedereen moet zijn moeder en zijn vader vrezen en Mijn Sjabbat-dagen in acht nemen, Ik ben Hasjeem’ (19:3). Waarom staan Sjabbat-houden en het vrezen van de ouders naast elkaar? Er zijn verschillende uitleggingen mogelijk:
- De traditionele uitleg luidt: eren en vrezen van de ouders staat in het teken van het naleven van de traditie. Als de ouders de kinderen opdragen om de Sjabbat te overtreden hoeft men niet naar de ouders te luisteren omdat ook de ouders G’d moeten respecteren.
- Rabbi David Feinstein ziet een andere connectie tussen beide geboden. Het is alsof Hasjeem zegt: “Net zoals jij je ouders moet eren omdat zij jou op de wereld hebben gezet, zo was Ik, Hasjeem, ook een partner bij jouw geboorte en ontwikkeling. Je kunt je liefde voor Mij tonen door de Sjabbat na te leven hetgeen een teken is, dat Ik de wereld geschapen heb. Omdat ieder mens onderdeel vormt van deze wereld, is het naleven van Sjabbat een teken, dat ik ook jou geschapen heb”. Deze gedachte heeft een enorme diepgang. Door ons te verbinden met de mitswot (geboden) worden we door G’d gekend en gaan wij een verbond, een relatie met Hasjeem aan.
G’d kent de mens
Het existentialisme ziet de mens als een onafhankelijk en zelfstandig wezen. Maimonides gaat – avant la lettre – hier tegen in. Zijn tiende geloofspunt luidt dat G’d elke daad van de mensen en al hun gedachten kent. De mens is zoals hij door G’d gezien wordt. Hij staat in dialoog met het Opperwezen, leidt geen geïsoleerd bestaan. Zijn persoonlijke opvattingen en eigen ideeën vormen niet de `maatstaf der dingen’. Het is niet “ik denk dus ik ben” maar: “ik wordt gekend door G’d, mijn gedachten worden door Hem geschouwd. Dat bepaalt mijn wezen”.
Maimonides hanteert een theologisch mensbeeld. Zijn geschapen-zijn volgt de mens overal en altijd. Er is een innige interactie: G’d is intens betrokken bij ‘s mensens handel en wandel. Dat de mens totaal door G’d gekend wordt, betekent ook dat wij G’d kunnen kennen. Toch vormt dit geen determinisme. G’d bepaalt onze belangrijkste morele beslissingen niet. En G’d is zeker niet buiten ons ervaringsbereik hoewel wij Hem nooit werkelijk kunnen kennen.
VERDIEPING II: Constante vermaning?
“Hocheach tochiach et amitecha – je moet je naaste zeker terechtwijzen” (19:17).
Hocheach tochiach is een verdubbeling. Meestal betekent een verdubbeling een intensivering. In deze pasoek (vers) betekent het `zeker terechtwijzen’. Maar het kan ook doorlopend terechtwijzen betekenen. Maar dan is het een intensivering in de tijd.
Je kan de dubbele uitdrukking volgens Rabbi David Feinstein ook laten slaan op twee persoonlijkheden, twee mensen. Zo kan het een duidelijke verbetering van het hele terechtwijzen van anderen betekenen. Verbeter de wereld begin bij jezelf. Als je zelf het goede voorbeeld geeft, doet dat anderen volgen. Soms leidt het lezen van een biografie van een grote Tora-geleerde tot intense tesjoewa (inkeer) bij de lezer wanneer hij de futiliteit van zijn eigen leven vergelijkt met de grootheid van onze `Torah-giants’.
VERDIEPING III: “Haat je broer niet in je hart (in het geheim), wijs je naaste zeker terecht en laad geen zonde op hem” (19:17).
Haat niemand heimelijk en geef iedereen een terechtwijzing. Wat hebben beide opdrachten met elkaar te maken?
De meeste mensen schieten in de verdediging wanneer hun gedrag ter discussie wordt gesteld. Waarom moet ik hem duidelijk en soms hard terechtwijzen? Omdat ik door een barrière moet heen prikken, die niet zonder stevige woorden te overwinnen is. Daarom lijkt het er nogal eens op, dat ik boos ben op de ter discussie staande persoon en hem haat. De Tora laat ons weten, dat hoe verhit de discussie ook moge raken, we nooit iemand mogen haten.
Als we iemand hatelijk terechtwijzen, vernederen we de persoon die we willen verbeteren. Dat heeft meestal geen enkel effect en wordt een awera (zonde) in plaat van een mitswa (gebod). Dit wil het einde van de pasoek (vers) niet: “en laad geen zonde op hem”.
VERDIEPING III: RIJKE MENSEN EREN?
“Neem geen wraak en koester geen haatgevoelens; heb uw naast lief gelijk uzelf (19:18)
Rabbi Jehoeda Hannassi (2e eeuw, de Prins) placht rijke mensen te eren. Maar dit druist tegen ons gelijkheidsgevoel in! Waarom zouden we iemand met veel geld meer moeten eren? Rabbi Jehoeda had een andere filosofie. Hij begreep dat rijkdom van G’d komt. Als G’d deze man of vrouw rijk of machtig maakt, zou dat kunnen betekenen, dat hij/zij in de ogen van G’d hiermee goed kan omgaan. Daarom zou hem of haar eer kunnen toekomen.
Verantwoordelijkheidsgevoel verbindt mensen. Alle mensen samen vormen één groot lichaam. Als iemand per ongeluk in zijn hand snijdt, gaat de gewonde hand geen wraak nemen door die andere hand terug te steken. Beide handen maken deel uit van een en hetzelfde lichaam. In de Tien Geboden zien we die collectieve verantwoordelijkheid in het grammaticale feit, dat iedereen in het enkelvoud wordt toegesproken omdat alle mensen als één eenheid gezien worden.
Macht of rijkdom geeft enorme verantwoordelijkheden. Mogen onze leiders deze diepe morele verantwoordelijk ook daadwerkelijk voelen en praktiseren.
VIJFDE OCHTENDBERACHA: POKE’ACH IVRIEM – “Geprezen U, Eeuwige, onze G’d… Die blinden ziende maakt”.
Wij zeggen deze beracha omdat:
- OVERGANG.
Wij langzamerhand weer de `wakkere wereld’ betreden en om ons heen de wondere wereld van G’d waarnemen. - BLIJHEID.
Wij beseffen, dat wij niet alleen fysiek maar ook spiritueel kunnen zien. Wat is het verschil tussen een religieus en een niet religieus mens? Een religieus mens doet mitsvot en ziet overal de hand van G’d in. In de Tora is blindheid voornamelijk geestelijk bedoeld.