Parsja Korach 5776

Korach, Datan en Awiram en nog 250 man rebelleren tegen het leiderschap van Mosjé en Aharon. G’d wil de hele gemeenschap vernietigen maar laat alleen de aanstichters verdwijnen. De hele gemeenschap neemt dit Mosjee en Aharon kwalijk. G’ds woede ontbrandt en er breekt een plaag uit. Zeer velen sterven. Aharon doet verzoening voor hen, waarna de plaag ophoudt. Op bevel van G’d brengt elke stam een staf met daarop de leiders naam naar het Heiligdom. De volgende morgen bloeit de staf van Aharon, waarmee zijn priesterschap is bevestigd. Kohaniem en Levieten worden verantwoordelijk gesteld voor de goede gang van zaken in het Heiligdom. De taken worden vastgelegd. De eerstgeborenen van mensen en van reine dieren zijn voor de Kohaniem; de eerstgeboren jongens bij de mensen moeten gelost worden, evenals de eerstgeboren ezel. De stam Levie krijgt geen land maar ontvangt de tienden van het volk. Hiervan geven zij weer een tiende aan de Kohaniem.

Korach is de 38e parsja van de Tora, telt 95 pesoekiem, verzen, 1409 woorden, 5325 letters en is de 39 na langste parsja. Bevat 9 mitsvot, waarvan 5 geboden en 4 verboden.

VERDIEPING I: TSIETSIET: OVERGANG TUSSEN DE VERSPIEDERS EN KORACH

U kent het verschil tussen immanent en transcedent? Als we het hebben over het Zijn of het Wezen van God zijn er twee (schijnbaar) paradoxale Zijnstoestanden: Hasjeem (G’d) zit in de wereld, heeft tijd, ruimte en materie geschapen en geeft deze leven en een plaats in Zijn universum. Hasjeem `kleedt Zich’, zoals Tenach het uitdrukt, in deze wereld en openbaart Zich aan en in deze wereld. Hasjeem laat Zijn sporen na in deze wereld, zoals de Pslamist dit regelmatig bezingt. Dit is de immanentie van Hasjeem. Tegelijkertijd ontstijgt Hasjeem dit universum en staat er boven. Dit noemen wij transcendentie.

Ook onze nesjama (ziel) zit gedeeltelijk in ons lichamelijk zijn maar ontstijgt ons lichaam tegelijkertijd. In het Jodendom zijn immanentie en transcendentie complementair en vullen ze elkaar aan. Het immanente deel van onze nesjama zit a.h.w. `gevangen’ in de beperkingen van ons lichaam van vlees en bloed. Het transcendente deel van onze nesjama ontstijgt al die aardse beperkingen en is een reservoir van inspiratie voor dat deel van onze nesjama, dat gevat wordt door ons lichaam. Sommigen noemen dit `aura’.

Het Jodendom erkent continu het belang van dat alles ontstijgende deel van onze persoonlijkheid, dat steeds nieuwe impulsen geeft aan het aardse leven of dit nu een nieuwe uitvinding is of een gevoel van verbondenheid met Hasjeem of het Bovenaardse in het algemeen.

Neem bijvoorbeeld de mitswa van de tsietsiet (schouwdraden) aan het einde van de vorige parsja. Tsietsiet zijn van één van die kenmerken die het uiterlijk van een Joodse man bepalen. Het is een uitvloeisel van het gebod dat de Joden ‘zich schouwdraden zullen maken aan de hoeken van hun kleren, ook bij hun na geslacht, en bij de schouwdraden aan de hoek moeten zij een snoer van hemelsblauwe wol maken…Jullie zullie dit zien en alle geboden van Hasjeem herinneren en doen…en jullie zullen heilig zijn voor jullie G’d…(15:38-40).

Deze passage maakt integraal onderdeel uit van de dagelijkse Sjema-belijdenis, en is dus een bepalend kenmerk van het Jodendom.

Het vormt een terugkerend thema: juist de uiterlijke kenmerken van het Jodendom zijn belangrijk. Uiterlijkheden moeten het innerlijk mogelijk maken. Net zoals atoomwetenschappers in de kleinste deeltjes de krachten van het hele universum zoeken, gaan Joden om met de details van de wet. In de details vinden we de bedoeling van de Schepper terug. Niet alleen ten aanzien van Zijn schepping, maar ook ten aanzien van Zijn uitverkoren volk en de gehele mensheid.

Sefer Hachinoeg (mitswa 386) meent dat `niets zo veel bijdraagt aan het herinneren van onze missie als het continu dragen van een insigne van onze Heer en Meester’. Bij het aantrekken van de talliet, het gebedskleed met de tsietsiet, hebben wij de bedoeling, dat Hasjeem ons heeft opgedragen tsietsiet aan onze kleren te bevestigen opdat wij constant Zijn mitswot zullen gedenken (Sjoelchan Aroech I:8:8). Wij slaan het gebedskleed om ons heen (ibid. I:8:2) als een omhullend licht. Tsietsiet hoeven we pas aan onze vierhoekige kleren te bevestigen als we de kleren dragen en niet zolang de kleren in de kast liggen. Tsietsiet zijn de plicht van de mens, zodra hij vierhoekige kleding draagt en zijn geen plicht van het kledingstuk.

Kabbala

De kabbalist Arizal legt de mitswa (opdracht) van tsietsiet uit naar immanentie en transcendentie. Het ons omhullende talliet (gebedskleed) symboliseert het ons ontstijgende, transcedente Licht. Dit is het allesomvattende G’ddelijke licht, dat in onze ziel schijnt en het totaal van de Tora en alle mitswot omvat. Vandaar dat de Tora kan stellen, dat wij door het zien van de tsietsiet `alle geboden van Hasjeem zullen herinneren en doen’. Ook de mezoeza die aan het begin van een huis gehangen wordt, is een dergelijke alles omvattende, transcendente mitswa (Pri Tsaddiek Pesach 53). Het transcendente Licht zorgt doorlopend voor verfrissende inspiratie en vormt de `voorraadtank’ van het immanente deel van onze ziel. Het transcendente zielelicht zorgt verder voor een `helicopterview’, wendt onze beperkte blik op de hogere wereld van spiritualiteit en abstracte geestelijkheid en verhoogt onze weerstand tegen alle aardse verleidingen.

De neerhangende draden, die wij de tsietsiet noemen, tonen, dat wij die hogere Energie naar beneden moeten halen naar deze aardse realiteit en deze materiele wereld om deze wereld tot een woonplaats voor Hasjeem te maken.

Rasji (1040-1105) verklaart dat het woord ‘tsietsiet’ genoemd is naar de vorm van de draden, die als ‘haarlokken’ van de hoeken van de kleding afhangen. In een tweede verklaring let Rasji meer op de functie van de tsietsiet en stelt hij, dat tsietsiet schouw- of kijkdraden betekent, afgeleid van woord ‘tsiets’, zien. De hemelsblauwe draad wordt van blauwe verf gemaakt die afkomstig is van de slak chilazon, die in de Adriatische zee leeft: “Zij zullen u namelijk tot schouwdraden zijn en u zult ze zien en alle geboden van G’d herinneren en ze uitvoeren, en u zult noch uw hart noch uw ogen verspiedend volgen, die u als ontuchtige normaliter volg”.

Volgens Rasji is de getallenwaarde van het woord tsietsiet zeshonderd. Met de acht draden en vijf knopen vormt dit samen de getallenwaarde 613, zodat door te kijken naar de tsietsiet alle 613 geboden worden herinnerd.

We worden geacht niet ons hart en onze ogen achterna te gaan. De Tora gebruikt hierbij de uitdrukking van “gij zult niet verspiedend volgen”. Het hart en de ogen zijn de verspieders van het lichaam omdat zij de mens tot overtreding kunnen aanzetten. Het oog ziet, het hart begeert en het lichaam begaat de overtreding . De tsietsiet moeten ons hiervoor behoeden.

Wie gewend is tsietsiet te dragen, zal ze niet makkelijk vergeten. Zonder tsietsiet verliest een Joodse man zijn religieuze houvast. De draden in, of buiten zijn kleding, zijn altijd bij hem.

Spionnen en Korach

Daarom verschijnt de mitswa van tsietsiet aan het einde van de parsja van de verspieders en verbindt zij deze episode met het relaas over de opstand van Korach. De verspieders bespioneerden het Joodse land maar keken alleen naar de buitenkant der dingen en zagen niet de spirituele aspecten van het land Israel. Ze hadden totaal geen oog voor het transcendente, G’ddelijke karakter van Israel. Ze lieten zich verblinden door de uiterlijkheid van de materiele verschijning en indruk die deze wereld op ons maakt waarbij zij geheel voorbijgingen aan de transcedente geest van Hasjeem, die achter het land Israel verborgen zit.

De wereld is groot. Wie zich er klakkeloos voor openstelt, is als een aangespoeld stuk hout op het strand. Soms is het vriendelijk weer, soms is het stormachtig. Twee keer per dag is het eb en vloed. Waar de stromen en stormen van de wereld je naar toe leiden, daarheen ga je. Welk verweer hebben we anders dan een constante herinnering aan onze waarden en ons door G’d gegeven vrijheid? Tsietsiet vormen een buffer tegen de verleidingen van de wereld. Zoals de mezoeza het huis beschermt, zo beschermt de talliet het lichaam. Vrijheid betekent ook bestand te zijn tegen de druk die de wereld op ons uitoefent. In het massamedia-tijdperk is de wereld heel klein geworden. Dat betekent dat de bescherming nu meer dan ooit nodig is. Wie niet van binnen uit de wereld met Joodse waarden toegemoet kan treden, wordt meegesleurd door het springtij van de waan van de dag.

Transcendentie van het priesterschap  

Ook Korach ging aan dit euvel mank. Hij vergat, dat achter alle geboden uit de Tora een enorm reservoir aan onzichtbare geestelijke energie schuil gaat, die de basis vormt voor het `topje van de ijsberg’, de uiterlijke verschijning van de geboden. Korach maakte ruzie met Mosje over de kehoena, het priesterschap en meende, dat dit alleen een spirituele machtspositie was, die Mosje uit `nepotisme’ aan zijn broer Aharon had toebedeeld. Hij verweet Mosje, dat hij zichzelf tot `koning had gekroond’ en de hoogste geestelijke machtspositie aan Aharon had toegekend. Korach vergat, dat het bij de kehoena om een spirituele dienstverlening ging, die de rest van het volk indringend moest inspireren. Korach vergat de transcedente betekenis en dienstbaarheid van de kehoena. Daarom bestookte hij Mosje met argumenten uit de tsietsiet en de mezoeza, waarbij hij ook geen oog had voor de diepere transcedente aspecten van deze mitswot en het Jodendom en de wereld als geheel. Mosje zag deze echter wel…

VERDIEPING II: DE STAF VAN AHARON BLOEIDE

“In de ochtend kwam Mosje naar de tent, en zie, de staf van Aharon voor de stam Levi bloeide, er kwamen bloem en amandel-vrucht uit” (17:23).

De opstand, het meningsverschil van Korach, werd beslecht door bloesem en bloem. Rasjbam (1085-1158) legt hier uit dat er twee stadia van bloei waren: eerst ging alleen Mosje de tent binnen en zag dat de staf bloeide. Pas daarna, ten ogenschouwe van het hele volk, kwam er vrucht uit. Dat was opdat het hele volk het wonder zou zien. Deze uitleg verklaart de dubbele term “bloeide”, “bloem” (die in het Iwriet precies hetzelfde worden geschreven) in de geciteerde pasoek.

Volgens een andere uitleg waren er hier twee soorten van bloemen. Aan de ene kant van de staf was een enkele bloem, die nooit afviel. En aan de andere kant was eveneens een enkele bloem, die mettertijd afviel zoals alle boom-bloemen afvallen.

De commentator Kli Jakar (17e eeuw) brengt hier een Moesar-gedachte. Net zoals Hasjeem (G’d) deze stok, die gisteren nog droog was, zonder vocht en zonder geest-verfrissende Tora-wijsheid (Tora wordt met water (dus vocht) vergeleken), laat bloeien – zo ook kan een mens die zichzelf beschouwt als afgedankt en nutteloos opeens weer opbloeien. “De vruchtloze zal niet zeggen: ik ben maar een droog stuk hout” (Jesjaja 56:3).

Meerdere wonderen zijn gebeurd met de staf van Aharon (bron: Meam Lo-ez):

*              Het was een groot wonder dat een droge stok in één nacht bloeide, en bloemen en bladeren en vruchten gaf.

*              De amandel bloeide en gaf twee (soorten) bloemen. De een viel na enige tijd af, volgens het natuurlijke proces dat nadat de vrucht gekomen is, de bloem afvalt. En de tweede bloem bleef altijd bestaan.

*              De staf gaf twee soorten amandelen: zoete en bittere. Als het Joodse volk de mitswot nakomt, bloeien de zoete amandelen, die rechts zitten; zo niet dan bloeien de bittere, die links zitten (de amandel is de eerste boom die bloeit en vruchten geeft na de winter)

Ter bewaring, ten teken aan opstandigen

G’d zei tegen Mosje: `Leg de staf van Aharon voor de Stenen Tafelen, ter bewaring, ten teken aan opstandigen … en Mosje deed zoals G’d hem bevolen had’ (25:26).

Nu zei G’d tegen Mosje deze staf te nemen, zoals hij nu is, dus met bloemen, en die neer te leggen in het Allerheiligste, voor de Aron Hakodesj. En zo bleef die daar altijd, met bloemen en amandelen. Die droogden nooit uit. Hierdoor zal niemand meer in opstand komen vanwege het priesterschap. Dit teken zou zowel voor dat moment als ook voor de komende generaties gelden. Ook in de Tempel in Jeroesjalajim zou het Allerheiligste de juiste plaats zijn voor deze bloemenstaf.

Mosje bracht de staf zelf naar de bestemde plaats. Dit in tegenstelling tot het kruikje Manna. Want het Manna viel wegens de verdienste van Mosje. Toen tegen Mosje gezegd werd (Sjemot 16:32) een kruikje daarvan in het Heiligdom te brengen, staat daar “zoals G’d Mosje opdroeg…Aharon legde het daar”. Uit bescheidenheid deed Mosje dat niet zelf, daarmee a.h.w. pronkend met het Manna dat wegens hem in de woestijn viel. Maar de staf, die Aharons naam droeg, daar legde Mosje juist wel zelf de staf op plaats van bestemming [Rav Eliahoe Kie Tov].

De staf in onderduik

Honderden jaren gingen voorbij. Koning Sjlomo (Salomo) zag in profetisch beeld dat het Beet Mikdasj, de Tempel,  later verwoest zou worden, en heeft een bergplaats voorbereid voor alles wat in het Allerheiligste was. “Toen de Aron (Heilige Arke) verborgen werd, werden daarbij tevens verborgen het kruikje Manna, het kruikje wijdingsolie, en de staf van Aharon met bloemen en amandelen” (Joma 52b). (Waarom zegt de Gemara hier dat de bloemen verborgen werden (in het meervoud), hoewel we eerder zagen dat slechts één bloem eeuwig bloeide, terwijl de tweede bloem op natuurlijke wijze allang afgevallen was? Mogelijk waren er aan de staf nog enkele bloemen die nog niet tot amandel waren uitgegroeid, en dus als bloem bleven voortgaan (Tosafot Jesjeniem).

 

De Midrasj (Raba op Korach 18:23) voegt hier aan toe, dat deze staf van Aharon alle Joodse koningen overleefde, tot de verwoesting van de eerste Beet Mikdasj, en toen verborgen werd. Deze zelfde staf zal, met bloem en al, aan de Masjieach ter hand worden gesteld, zoals er staat “de staf van kracht zal G’d zenden vanuit Tsion, daarmee zal hij heersen over de vijand” [Tehiliem 110:2, met dank aan B. Ben Perach].

Reacties zijn gesloten.