Parsja Balak 5776

(Bemidbar/Numeri 22:2–25:9)     

BALAK (persoonsnaam):

  • Balak, de koning van Moab vreest Am Jisraeël en zendt afgezanten naar de waarzegger Bile’am met het verzoek met hen mee te gaan om het Joodse volk te vervloeken.
  • Bile’am berijdt zijn ezelin, die zich echter ongehoorzaam betoont omdat zij wel en Bile’am niet de Engel ziet die de weg verspert. Tenslotte slaat Bile’am de ezelin drie keer, waarna de ezelin in mensentaal vraagt waarom hij zijn trouwe rijdier slaat. Daarop opent HaSjeem Bile’ams ogen en hij ziet ook de Engel staan met getrokken zwaard. Bile’am krijgt nogmaals de opdracht alleen datgene te zeggen wat HaSjeem hem ingeeft.
  • Koning Balak treft voorbereidingen om offers te brengen zoals Bile’am hem opdraagt maar tot drie keer toe kan Bile’am alleen maar een zegen over het Joodse volk uitspreken, tot woede van koning Balak, die hem tenslotte wegzendt.
  • Het Joodse volk begint ontucht te bedrijven met Moabietische meisjes en werpt zich neer voor hun afgoden. Uit woede beveelt G’d alle schuldigen op te hangen.
  • Op een gegeven moment brengt Zimri, stamvorst van Sjimon, in het openbaar een Midjanietische vrouw naar zijn tent. Pienechas, een kleinzoon van Aharon doorsteekt beiden, waarna de plaag ophoudt, die 24.000 mensen het leven heeft gekost.

Balak is de 40e parsja, telt 104 pesoekiem, verzen, 1455 woorden, 5357 letters en is de 34 na langste parsja.  Bevat geen mitsvot, geboden.

VERDIEPING I: BLAME DE FOUTEN MAAR NIET DE MENSEN

“Hasjeem zei tegen Bile’am: ‘Ga niet met hen heen. Vloek het volk niet want het is gezegend’ (22:12).

Een positief zelfbeeld is essentieel

Wanneer wij de widoej (zondebelijdenis) uitspreken, stellen wij, dat wij “Uw geboden en goede voorschriften hebben overtreden maar dat ons eigenlijk niet past”. We gebruiken deze woorden omdat we ons niet slechter moeten voordoen dan wij zijn. Wij hebben een G’ddelijke nesjama (ziel) en op dit punt kunnen we met zekerheid stellen, dat wij niet tegen de religie willen en kunnen ingaan. We kennen een aangeboren kedoesja (heiligheid) die in feite niet wil, dat wij zondigen en de fout in gaan.

In Pirkee Avot (2:13) staat: “…En beschouw jezelf niet als slecht mens”. Rasji (1040-1105) legt uit, dat we geen dingen moeten doen waardoor we onszelf later als slecht gaan zien. Maimonides stelt, dat als iemand zichzelf als slecht beschouwd, hij zijn tekortkomingen als vanzelfsprekend zal aannemen. Hij zal zich niet proberen te verbeteren. Wanneer men denkt dat men slecht is, zal men iedere hoop op inkeer en tesjoeva opgeven en er overtuigd van zijn dat er geen hoop meer is, aldus Rabbenoe Jona.

Deze manier van denken is een obstakel voor het gebed. Tiferet Jisra’eel meent, dat een negatief zelfbeeld desastreus is voor ieder religieus streven. Iemand die zichzelf als kwaad ziet, verliest iedere hoop op Hemels medelijden. Hij verkeert in de veronderstelling, dat zijn gebeden waardeloos zijn en niet beantwoord zullen worden.

“Beschouw jezelf niet als slecht mens” betekent, dat wanneer je anderen moet terechtwijzen, je hun goede natuur moet aanspreken en hen op hun positieve eigenschappen, capaciteiten en talenten moet wijzen. Ik mag en kan anderen alleen terechtwijzen als ik mag aannemen, dat degene tegenover mij het goede kan en wil realiseren en hij of zij een potentieel voor rechtvaardigheid heeft.

Alleen wanneer zonde of overtreding de essentiële goede aard en natuur van de mens onberoerd heeft gelaten, kunnen we hem of haar op wangedrag  aanspreken. Wanneer de essentie van mijn medemens verrot is, heeft een standje, reprimande of straf uiteindelijk weinig zin.

Alleen je eigen intrinsieke goedheid kan je helpen

Laat jezelf niet verleiden tot het verkeerde idee van sommige vreemde filosofen dat de mens onder de zware last van zijn schuld bezwijken moet en dat hij alleen door de onbaatzuchtige tussenkomst van anderen zijn macht over het kwaad kan herwinnen en bevrijd kan worden van zijn zonden. De enige die jou kan bevrijden van je fouten en je kan opheffen tot het niveau van oprechte en pure religieuze devotie is niemand anders dan jij zelf. Rabbiner S. R. Hirsch (19e eeuw, Duitsland) stelt: “Gebeden vanuit een goed gevoel zijn een bron waaruit je kracht en G’ddelijke hulp kan putten, die je nodig hebt in al je pogingen om jezelf te bevrijden van het kwaad”.

Goede intentie en een goed oog blijven noodzakelijk

Mosje gaat deze parsja subtiel de fout in wanneer hij de Joden rebellen noemt. Mosje had hen over hun negatieve gedrag moeten aanspreken. Doordat hij de Joden rebellen noemde werd hij door Hasjeem op de vingers getikt: “Je had te weinig geloof in Mij om Mij te heiligen” (20:12). Gebrek aan vertrouwen in het Joodse volk is in feite een gebrek in geloof in Hasjeem, die het Joodse volk heeft uitgekozen voor kedoesja (heilige zaken). Hasjeem heeft gezworen ons nooit voor een ander volk te verwisselen. Het zal dus wel goed zitten met de essentie van Am Jisraeel. Het loochenen van die essentie toont te weinig geloof in het Opperwezen en Zijn beloften.

Elijahoe bij elke briet mila (besnijdenis)

Pinchas (die met Elijahoe wordt geïdentificeerd) was aan het einde van de parsja ijverzuchtig voor G’ds eer. Zijn ijverzucht voerde hij `onder het volk’ uit’. Hij had respect voor Am Jisraeel en verachtte hen niet. Maar op een later moment in de geschiedenis werd Elijahoe zo ijverzuchtig, dat hij zich totaal tegen het Joodse volk keerde en hen van overtreding van het verbond met Hasjeem beschuldigde. Hasjeem (G’d) zwoer hem toen dat hij bij iedere beriet mila (besnijdenis) aanwezig zou zijn om met zijn eigen ogen te aanschouwen hoe de Joden dit verbond met Hasjeem door de eeuwen heen zouden dragen. Hierna werd het leiderschap aan Elisja overgedragen en vloog Elijahoe levend de Hemel in. Hasjeem verweet Elijahoe, dat hij het Joodse volk niet zo scherp had mogen veroordelen en niet hopeloos had mogen zijn over hun inkeer en tesjoewa. Hij had het positieve moeten zien…

Uit  eerbied voor Am Jisraeel

Ibn Ezra verklaart dat Hasjeem Bile’am het volk niet heeft willen laten vloeken omdat Hij wist dat Am Jisraeel zou zondigen in Sjittiem met de dochters van Midjan en afgoderij. Als G’d zou hebben toegelaten dat Bile’am ze gevloekt zou hebben, zou iedereen de slachting onder de 24.000 zondaars hebben toegeschreven aan de vloek van de heidense profeet. Uit respect voor het Joodse volk heeft G’d dit voorkomen.

Als een vloek effect heeft, duidt dit op een gebrek in het karakter van de getroffene. Bile’am stelt dit zelf letterlijk: “Kan ik vloeken wat Hasjeem Zelf niet gevloekt heeft” (23:8). Zou het debacle met de 24.000 zondaars toegeschreven worden aan de vloek van Bile’am dan had men kunnen spreken van een intrinsiek gebrek in de `nesjomme’ (ziel) van Am Jisraeel, iets dat door Hasjeem Zelf vervloekt zou zijn.

Maar dat was het niet. De ziel, de essentie van het volk was puur. In Sjittiem werden ze enkel extern verleid door uiterlijke promiscuïteit, die hun essentie niet aantastte of bezoedelde. Ze werden zwaar gestraft maar die straf was geen correctie van hun intrinsieke falen. Het was een afschrikwekkend voorbeeld maar in feite alleen bedoeld om hun externe gevoeligheid voor kwaad en verleiding te blokkeren zodat hun ware aard zou kunnen doorbreken.

VERDIEPING: MET ÉÉN OOG GEEN HELICOPTERVIEW

Balak de koning van Moav was bang voor de aanstormende Joden. Hij riep de profeet Bile’am te hulp om het Joodse volk te vervloeken. Hij nodigde Bile’am uit met de volgende woorden: “Ik weet, dat degene, die jij zegent, gezegend is maar degene die jij vloekt, vervloekt is (22:6).

Balak wist dat Bile’am alleen maar kon vervloeken en niemand kon zegenen. Anders had Balak Bile’am wel verzocht om hemzelf ook te zegenen. Balak wilde Bile’am niet beledigen. Daarom zei hij hem dat hij ook zijn zegenende kracht kende. Bile’am was erg beperkt. Hij kon alleen het slechte in zijn medemens zien en kon daarom alleen maar vloeken.

Bile’am had slechts één oog (24:3). Symbolisch betekent dit dat hij te kritisch was omdat hij zich slechts op één aspect kon focussen en het totaalbeeld niet zag.

Om goed te functioneren in deze gecompliceerde wereld hebben we symbolisch twee ogen nodig.  Pas dan kunnen we het hele `plaatje’ overzien en een goed oordeel vellen en ook de positieve kanten van de ander zien.

In de Talmoed komt een verhaal voor over de grote geleerde Rabbi Sjimon bar Jochai, die met zijn zoon Rabbi Elazar voor de Romeinen moest vluchten en twaalf jaar in een grot gevangen zat. Na twaalf jaar intensief Tora leren in de grot konden ze er weer uit maar zij waren zo los geraakt van het `aardse’ dat zij niet in staat waren het wereldse leven te verdragen. Overal waar zij keken, `vernietigden’ zij symbolisch de wereld om zich heen omdat ze niet konden verdragen, dat de mensen niet bezig waren met Tora-leren. G’d riep hen tot de orde om weer terug te keren naar de grot voor een `bezinningsperiode’. Ze kwamen er pas weer uit toen ze ook de `gewone mens’ konden waarderen hoewel die niet zijn hele leven aan de Tora besteedde.

Waar het om gaat is dat we de mensen in onze omgeving met beide ogen bekijken, met een kritisch oog maar ook met een welwillende blik. We hebben twee ogen gekregen. Daar kunnen we nog een andere reden aan toevoegen. Misschien hebben we het ene oog gekregen om naar onszelf te kijken en ons eigen gedrag onder de loupe te nemen en hebben we het andere oog om naar de ander te kijken.

Uiteraard moeten we voor onszelf zorgen maar als we alleen maar naar ons zelf kijken is het bar en boos. Bile’am was zo een man, die alleen oog had voor zijn eigen succes en zijn eigen voordeel. Het is een veel voorkomende eigenschap, dat we alleen onszelf zien. Hoe vaak verblindt die egocentrische blik niet onze brede visie, waarin we wel een constructieve oplossing vinden waarin alle partijen zich kunnen vinden? In de Spreuken der Vaderen staat het al: ‘Wie een goed oog, een nederig gemoed en een bescheiden zin heeft, behoort tot de volgelingen van Avraham. Wie een kwaad oog, een trots gemoed en een hebzuchtige zin heeft, behoort tot de volgelingen van Bile’am. Welk verschil is er tussen beide leerlingen? Die van Avraham genieten in deze wereld en erven de toekomstige. De leerlingen van de Bile’am hebben echter nooit genoeg…

Een goed oog, een nederig gemoed en een bescheiden zin. Deze drie eigenschappen zijn voldoende om iemand te identificeren als een leerling van Avraham. Als iemand andere eigenschappen heeft, kan hij niet als leerling van Avraham worden gezien, aldus Rabbenoe Jona.

Ook als men niet Joods is, kan men een leerling van Avraham zijn. Tiferet Jisra’eel  wijst nog op een ander aspect: Avraham onderwees de eenheid van G’d, de G’ddelijke openbaring en het belang van fatsoenlijk gedrag. De Misjna zegt niet: “van de leerlingen van Mosje Rabbenoe”, omdat men zich dan aan de hele Tora moet houden.

Op grond van de drie slechte eigenschappen `een kwaad oog, een trots gemoed en een hebzuchtige zin’ kan men iemand als Bile’ams leerling herkennen. Iemand die deze eigenschappen heeft, wordt als Bile’ams leerling gezien, ongeacht andere goede eigenschappen. Bile’am was een profeet en een zeer wijs man. Omdat hij echter onder invloed was van deze drie verderfelijke eigenschappen, heeft hij Balak geadviseerd om de Joden aan te zetten tot zonde. Deze eigenschappen zijn de bron van al het slechte.

Wat betekent een goed oog? Dit toont dat er geen jaloezie is. De eer van een vriend is hem even dierbaar als zijn eigen eer. Volgens een andere verklaring verwijst het naar een persoon die voldoende heeft aan wat hij heeft. Omdat hij helemaal tevreden is, is hij nooit jaloers.

Anderen zeggen dat het hier gaat om de vaardigheid dingen nuchter te bekijken, te overdenken en te geloven hoewel men niet alles begrijpt. Over Avraham staat er: “En hij geloofde in G’d” (Bereesjiet 16:6), zelfs toen hij hoorde dat hij ontelbare nakomelingen zou krijgen. Avraham was toen al oud en had nog geen kinderen.

En wat is een nederig gemoed? Bescheidenheid en nederigheid. Avraham zegt in de Tora: “Wat ben ik behalve stof en as” (Bereesjiet 18:27). Bile’ams houding was het tegenovergestelde. Zijn trots was legendarisch.

En wat betekent een bescheiden zin? Dit duidt op de vaardigheid zichzelf bescheiden op te stellen en met iedereen om te gaan. Dit is het tegenovergestelde van trots. Een andere verklaring wil, dat dit verwijst naar de vaardigheid om de eetlust en andere verlangens onder controle te houden. Bile’am zocht echter rijkdom en lust. Het was Bile’am die zei: “Als Balak me zijn huis vol zilver en goud zou geven etc.” (22:15), en die Balak adviseerde om de Joden aan te zetten tot onzedelijke relaties.

Een goed oog is een eigenschap van iemand die niet wordt gedreven door jaloezie en geen interesse heeft in de zaken van een ander. Dit wordt geïmpliceerd in Avrahams opmerking: “En ik zal niks nemen van wat van jou is” (Bereesjiet 14:23).

Een bescheiden geest is duidelijk te zien in de beschrijving van Avrahams ontmoeting met de Chitieten: “En hij boog voor de mensen van het land, voor de kinderen van Chet” (Bereesjiet 23:7). Hij liet geen trots zien, al beschouwden ze hem als de prins van G’d.

De deugd van bescheiden ingetogenheid werd evident toen Avraham tegen Sara zei: “Nu weet ik dat je een mooie vrouw bent” (Bereesjiet 12:11). Volgens onze Wijzen was Avraham zich tot op dat moment niet bewust van haar schoonheid (gebaseerd op Rav Wolbe on Chumash van Rabbi Yitzchak Caplan, Parsjiot hasjawoe’a lefie Chazal met toestemming van de auteur, Kol dodi on the Torah van Rabbi David Feinstein).

Reacties zijn gesloten.