(Bemidbar / Numeri 25:10 – 30:1)
- Pinchas krijgt van Hasjeem Zijn vredesverbond aangeboden, omdat hij het recht van Hasjeem heeft opgeëist door het leven te nemen van de ontuchtige Midjanietische Kozbi bat Tsoer en haar minnaar Zimri ben Saloe.
- Tevens beveelt G’d vijandelijkheden tegen de Midjanieten te openen, omdat ze de Joden in de (afgoden-)valstrik lieten lopen.
- Mosjee en Elazar moeten van het volk de 20-jarigen (dienstplichtigen) en daarboven tellen. Er volgt een lange lijst met namen van families en het getal van de volwassen mannen is meer dan zeshonderdduizend.
- Mosjee moet het land in erfelijk bezit verdelen naar de omvang van iedere stam. De Levieten horen niet bij de getelden en krijgen geen erfelijk bezit.
- De vijf dochters van Tselofchad claimen land, omdat hun overleden vader geen zoon had. Hasjeem wijst hen land toe en onderwijst het erfrecht.
- G’d gebiedt Mosjee vanaf de berg Arawiem uit te kijken over het Beloofde Land, waarna Mosjee moet sterven.
- Mosjee vraagt G’d iemand aan te wijzen die het volk kan leiden. Jehosjoe’a wordt aangewezen. In het openbaar draagt Mosjee op hem zijn leiderschap over.
- Daarna volgen een aantal voorschriften omtrent de offerdienst.
Pinchas is de 41e parsja, telt 168 pesoekiem, verzen, 1887 woorden, 7855 letters en is de twee na langste parsja. Bevat 6 mitsvot, geboden.
VERDIEPING: Liefde voor Israël: de tijdsgeest durven tarten
Mosjé wilde niets liever dan Israël binnengaan. Maar Mosjé’s einde naderde. Hij moest de berg de Awariem (van de overgang) bestijgen om het land Israël te bekijken. Maar komen mocht hij er niet.
Mosjé verlangde van G’d nog slechts een zaak: dat zijn volk geleid zou worden door een goede aanvoerder. Een leider, die het Joodse volk onder elke omstandigheid zou kunnen opvangen. Mosjé vroeg G’d waarom zijn zoons hem niet konden opvolgen. G’d weigerde omdat zijn zoons niet waardig bevonden werden voor leiderschap van het Joodse volk. Jehoshoe’a (Jozua) werd aangewezen als de ‘man in wie geest was’. Hij zou het Joodse volk Israël binnenleiden en het land verdelen.
Bij de verdeling van het grondgebied van Israël ontstond er een erfkwestie. Tslofchad had geen zoons. Alleen maar dochters: Machla, Choĝla, Noa, Milka en Tirtsa. Omdat Tslofchad geen zonen had, vreesden zijn dochters dat de naam van hun vader verloren zou gaan.
Hoewel iedereen protesteerde tegen Israël, hielden Tslofchads dochters intens van het land en wilden zij hun erfdeel. Zij gingen helemaal in tegen de negativiteit van de Joden in de woestijn, die de hele tijd riepen dat ze terug wilden naar Egypte. G’d beloofde hen uiteindelijk een stuk land in Israël.
Toen zij een deel in het land Israël claimden, waren zij bijna 40 jaar. Tslofchad was van de stam Menasjé. Mosjé had de helft van de stam Menasjé toestemming gegeven om in Trans-Jordanië (het huidige Jordanië) te wonen. Maar hun liefde voor het Heilige Land was zo groot, dat ze niet aan de andere kant van de Jordaan maar midden in het echte Joodse land wilden wonen.
Niemand wist het antwoord op hun vraag of ook vrouwen een deel in het land konden erven.
De dochters van Tslofchad richtten hun verzoek aan Mosjé, Elazar en de zeventig oudsten. Ze hadden hun pleidooi professioneel opgebouwd: “Onze vader is in de woestijn gestorven, en niet in Egypte. Omdat hij Egypte heeft verlaten heeft hij automatisch een deel in het land Israël. Hij hoorde ook niet bij de klagers over het Manna, over het water of bij de groep van Korach (al deze mensen hadden hun deel in het land verloren). Hij heeft ook anderen niet aangezet tot opstand maar stierf vanwege zijn eigen fout: “Waarom zou de naam van onze vader vergeten worden omdat hij geen zoons heeft? Laat ons, als zijn dochters erven!“.
Mosjé wist het antwoord niet. Hij meende dat meisjes geen erfdeel konden krijgen: “Waarom niet ?” vroegen de dames. Mosjé vroeg het toen aan G’d. G’d erkende dat de dames gelijk hadden.
De Midrasj gaat dieper in op de motivatie van de vijf zussen. Zij durfden in te gaan tegen de negatieve tijdsgeest. Niemand voelde veel voor Israël. Tslofchads dochters hadden de moed op om de tijdsgeest te keren. Dit was zo moedig dat de Midrasj de vijf zussen op een lijn met Bijbelse grootheden plaatst:
“Noach verzette zich tegen het wangedrag van zijn tijd en nam de beloning, die voor zijn tijdgenoten bestemd was.
Awraham bevocht zijn hele generatie en kreeg de beloning die voor hen bestemd was.
Lot stond op tegen de perversie van Sedom en kreeg hún beloning. Hetzelfde gold voor de dochters van Tslofchad. Zij gingen in tegen de gangbare opvattingen in die tijd. Zij probeerden de kritiek op het Joodse Land te keren”.
Dat lijkt niets bijzonders maar is bijzonder genoeg om nadrukkelijk in de Tora genoemd te worden. En is uiterst actueel in onze tijd van toenemende kritiek op het Joodse land.