(BEMIDBAR/NUMERI 30:2–36:13)
MATOT (staven):
- Geloften moeten precies uitgevoerd worden.
- Een vader of een echtgenoot kan eventueel de eed of de gelofte van dochter of echtgenote teniet doen.
- De oorlog met de Midjanieten begint. De vrouwen worden gespaard. Daarover is Mosjé kwaad, want juist de vrouwen vormden de valstrik. Alleen de kleine meisjes mogen blijven leven. Daarna moeten de mannen zichzelf en objecten van onreinheid bevrijden, buiten de legerplaats. De buit is voor de helft voor de soldaten, de andere helft is bestemd als gewijde gave. Omdat alle soldaten uit de oorlog weerkeerden, gaf men uit dankbaarheid goud als gewijde gave.
- De stammen Gad en Re’oeween hebben veel vee en blijven ten oosten van de Jordaan vanwege de weidegrond.
- Beide stammen beloven dat ze eerst het Land zullen helpen veroveren en pas daarna terugkeren naar hun kudden. Mosjé is hiermee tevreden. Later voegt de halve stam Menasjee zich bij hen.
MASA’EE (tochten):
- Een lange rij van plaatsen wordt opgenoemd waar de Bnee Jisra’eel hun kampen opslaan in de 40-jarige woestijntocht.
- Als ze het Land binnentrekken moeten ze alle bewoners verdrijven en de afgodsbeelden vernietigen. Zo niet, dan zullen ze ‘tot doorns in je vlees worden’.
- Aharon moet de berg Hor bestijgen, waar hij sterft.
- Nog eens wordt besproken hoe de verdeling van Het Land moet verlopen. Ook worden de grenzen genoemd.
- De Levieten krijgen 48 eigen steden en grond eromheen. Alle Levietensteden zijn ook vluchtsteden maar zes ervan zijn de asielsteden waarin iemand die per ongeluk een moord gepleegd heeft, gratis kan wonen. Drie van de zes belangrijkste vluchtsteden liggen aan de ene en drie aan de andere kant van de Jordaan.
- Enkele stammen zien in dat, als Tselofchods dochters trouwen buiten de eigen stam, ze hun grondbezit meenemen naar die andere stam. Hasjeem stelt vast, dat de dochters binnen de eigen stam moeten trouwen. Hiermee eindigt het vierde Tora-boek.
Matot Masa’ee is samengesteld uit de 42e en 43e parsja, samen 244 pesoekiem, verzen, 2945 woorden, 11425 letters en is de langste samengestelde parsja. Bevat 3 geboden en 5 verboden.
VERDIEPING: “De kinderen van Gad en van Re’oeween spraken tot Mosje, en Elazar, de koheen (priester), en tot de voorzitters van de vergadering: “Atarot, Divon, Ja’ezer, Nimra, Chesjbon, El’ale, Sjevam, Nevo en Bechon. Dit land…is een land voor vee. Uw dienaren hebben vee”.
Daarna zeiden zij: ‘als wij gunst gevonden hebben in uw ogen, laat dit land dan aan uw dienaren gegeven worden. Laat ons niet over de Jordaan trekken. Maar Mosje zei tegen de kinderen van Gad en Re’oeween: ‘Zullen jullie broers de oorlog ingaan, terwijl jullie hier blijven?’ (32:2-5).
In de geciteerde pesoekiem (zinnen) zijn de volgende onderdelen te onderscheiden:
- In eerste instantie worden wat stadsnamen gedebiteerd;
- Daarna zeggen ze dat het goed land is en ze dat nodig hebben voor hun grote kuddes;
- Hierna begint een nieuwe parsja (stukje Tora afgescheiden door open ruimtes) waarin de twee stammen duidelijk vragen wat ze willen.
Eigenlijk had de volgorde omgekeerd moeten zijn: eerst het verzoek, daarna de uitleg (de grote kudden) en daarna de lijst met steden.
Mosje’s antwoord is beschuldigend. Mosje lijkt aan te nemen dat ze bang zijn om naar Israël te gaan, zoals het geval was bij de meragliem (verspieders). De meragliem waren bang dat hun vrouwen en kinderen zouden sterven bij de verovering van het Land. Maar Gad en Re’oeween zouden hun vrouwen en kinderen veilig achterlaten. Waarom zou Mosje dit toelaten als hij de twee stammen verdenkt van de mentaliteit van de meragliem?
Schoon tegenover Hasjeem en de medemens
Toen de twee stammen beloofden voor de troepen uit te trekken bij de verovering van het land was Mosje tevreden: ”Dan zullen jullie vrij zijn in de ogen van Hasjeem en het Joodse volk” (32:22). Onze Wijzen leiden hieruit af, dat wij altijd moeten proberen `schoon’ te zijn zowel in de ogen van Hasjeem als tegenover onze medemensen.
Zo kunnen we Mosje’s discussie met de stammen beter begrijpen. De twee stammen vreesden dat hun verzoek verdacht zou overkomen. Ze benaderden Mosje eerst met een hint, de lijst met stedennamen. Toen Mosje stil bleef, werden ze meer expliciet. Maar Mosje bleef zwijgen. Daarna moesten ze hun verzoek duidelijk verwoorden. Mosje begreep hun verzoek al vanaf het begin maar vreesde voor lafheid en ontmoediging. Toen de stammen aanboden om als stoottroepen vooruit te trekken was Mosje gerustgesteld.
Duidelijke Moesar
We zien hieruit hoe gevoelig we moeten zijn voor de indruk die onze daden op anderen maken, zeker wanneer dit Tora en mitswot (de geboden) betreft. Tora en mitswot behoren ook tot het `publieke domein’. Wij hebben juist daar de dure plicht om voor iedereen in onze omgeving een lichtend voorbeeld te zijn.
Neem de uitstraling van enthousiasme. Het maakt een wereld van verschil of wij Tora en mitswot met liefde en toewijding vervullen of dat wij er de kantjes vanaf lopen.
De Midrasj geeft hiervan een duidelijk Moesar-relaas: “Als Re’oeween had geweten wat de Tora over hem zou schrijven bij zijn poging om Joseef te redden uit de handen van de broers, dan had hij Joseef op zijn schouders genomen en teruggebracht naar vader Ja’akov. Zou Aharon zich bewust zijn geweest van de manier waarop de Tora zijn blijde gevoel zou weergeven toen hij hoorde dat Mosje was uitgekozen als leider bij de Exodus, dan zou hij Mosje tegemoet zijn getreden met trommels en cymbalen. Zou Boaz hebben beseft, dat de Megilla Ruth zou vermelden, dat hij Ruth wat gebrand koren gaf, zou hij haar een banket hebben aangeboden” (Vajikra Rabba 34:8).
Zodra we ons realiseren, dat alles wat we doen effect heeft op de buren, zouden we veel actiever en intenser handelen. Als wij tonen blij te zijn met Tora en mitswot, hadden we onze hele omgeving veel meer kunnen inspireren.
In de Hemel worden al onze daden, gevoelens en gedachten geregistreerd in de heilige Boeken van de toekomst. Alles wat we aan de religie doen is niet alleen tussen Hasjeem en ons. Het gaat iedereen aan…
OTEER JISRAEEL BETIFARA – “Geprezen…Die Israël met roem bekroont”. DERTIENDE OCHTENDBERACHA.
Wij zeggen deze beracha omdat:
- BEWUSTZIJN VAN HET HOGERE. Wij ons dagelijks en doorlopend bewust zijn, dat er iets hogers is dan alleen deze materiele wereld. Wij geven uiting aan dit gevoel door een hoofdbedekking.
KEPPEL. De roem, die onze kroon is, komt tot uiting in een keppel. De keppel vormt voor mannen een deel van de kleding en volgt dus als kledingstuk de algemene kledingvoorschriften. Wij kleden ons om ons te beschermen tegen de natuurelementen of om onszelf te verfraaien. De kledingtheorie uit de Tora echter luidt, dat wij ons naakt schamen: `Adam en zijn vrouw waren beiden naakt maar zij schaamden zich niet’ (Gen. 2:25). Na de zondeval schaamden Adam en Eva zich. Zij naaiden zich van vijgenbladeren schorten (ibid. 3:7). Volgens de Tora kleden wij ons dus omdat wij ons schamen. Wij bedekken onze hersenen omdat we ons schamen voor ons verstand. G’d heeft de mensheid met een grote intelligentie begiftigd. Maar als wij het resultaat van onze inspanningen aanschouwen, komen wij al gauw tot de conclusie dat wij er niet veel van gebrouwen hebben.