Parsja We’etchanan 5776

(en ik smeekte): Deuteronomium 3:23 – 7:11.

Mosjé smeekt de Eeuwige hem toch het Land te laten binnentrekken, maar God weigert dat.

Hij kan op de top van de berg Pisga het Land aanschouwen en hij zal Jehosjoea aanmoedigen.

Mosjé herinnert het volk aan de Openbaring op de berg Sinaï, die voor de hele natie bestemd is. Er mag aan de Wet niets toegevoegd of afgenomen worden, en er moet overdracht van de wetten en voorschriften, alsook van de Openbaring plaats vinden bij elk nieuw geslacht. Hij geeft een overzicht van de Tien Woorden en beveelt  sterk aan de Wet te houden: hebt ontzag voor de Eeuwige; hij onderwijst het Sjema, de centrale gedachte dat er slecht één God is. Bezondig je niet aan God’s verboden, ga geen huwelijken aan met de inwoners van het Land, maar verbrijzel hun afgodische hoogten. Want de Bné Jisraeel zijn aan de Eeuwige gewijd, ze mogen niet spiritueel vervallen en hun bijzondere opdracht vergeten.

Mosjé voorspelt dat de Bné Jisraeel in zonden zullen vervallen en dan verstrooid zullen worden onder de volkeren, maar eventueel zullen terugkeren.

Sjabbat, bekroning van de Schepping

In de Tien Geboden wordt de Sjabbatrust nogmaals geformuleerd. In welke categorie past het voor­schrift van de Sjabbatrust nu eigenlijk? In de categorie mens-milieu, in de relatie mens-G’d of is dit een sociaal voorschrift omwille van de mens en zijn individuele of maatschappelijke welzijn? En wat betekenen de woorden ‘al je werk doen’? Hoe kunnen wij nu rusten alsof al het werk gedaan is? ‘Zes dagen moet je werken en al je werk doen’: Maar is het dan mogelijk voor een mens om al zijn werk te doen in zes dagen? Nee, maar rust alsof al je werk gedaan is!’

Leven wij om te werken?

Leven wij om te werken of werken wij om te leven? Gaat het om het zijn of om het hebben? De Sjabbatrust drukt ons met onze neus op de vraag naar onze uiteindelijke bestemming. De mens en de Sjabbat zijn elkaars partners. Rabbi Sjimon bar Jochai (begin tweede eeuw) leerde: “De Sjabbat sprak tot G’d: ‘Heer der wereld, alles wat U geschapen heeft, heeft een partner. Maar ik heb geen partner!’. Toen sprak G’d tot de Sjabbat: ‘Het volk Israël zal je partner zijn’. Toen Israël aan de voet van de berg Sinaï stond, sprak G’d tot hen: ‘Gedenk het woord dat Ik tot de Sjabbat sprak: het volk Israël zal je partner zijn: ‘Gedenk de Sjabbatdag om die te heiligen (Sjemot 20:8).

In deze midrasj wordt het verband gelegd tussen de heiliging van de zevende dag door G’d in Bereesjiet (Genesis) 2:3 en de opdracht voor het volk om de Sjabbat te heiligen in Sjemot 20:8. De Sjabbat-rustdag is een duidelijk en zichtbaar teken van verbondenheid tussen G’d en het volk.

“Waarom is de winkel van die en die gesloten? Omdat hij de Sjabbat houdt. Waarom is die en die opgehouden met zijn werk? Omdat hij de Sjabbat houdt. De Sjabbatvierder getuigt van G’d die de wereld geschapen heeft, dat Hij Zijn wereld in zes dagen geschapen had en op de zevende dag rustte. Zo zegt de profeet Jesaja ook: ‘Jullie zijn mijn getuigen, is de G’dsspraak van de Eeuwige en Ik ben G’d’ (43:12)”.

Heiliging van de tijd

Het eerste wat in de Tora kadosj – heilig – heet, is niet een voorwerp, een berg of een altaar, maar een dag, een stuk uit de tijd. G’d zegende de zevende dag en heiligde deze (Bereesjiet 2:3). In het Scheppingsverhaal is de Sjabbat heiliging van het begrip tijd. Opvallend is dat het woord kadosj – heilig – in het boek Bereesjiet verder niet meer voorkomt en pas weer aan de orde komt in Sjemot (Exodus)19:6, wanneer er sprake is van een volk dat een specifieke opdracht krijgt: “Jullie moeten een heilig volk zijn” waarna al snel in de Tien Geboden volgt: “Gedenk de Sjabbat om die te heiligen” (Sjemot 20:8).

‘Heiligen’ betekent ‘afzonderen’ of ‘apart zetten’. De Sjabbat moet wachten totdat het volk Israël op het wereldtoneel verschijnt. Maar ‘heiligen’ betekent ook ‘tot bestemming brengen’. Zo vinden wij in het Rabbinale taalgebruik dat het woord ‘heiligen’ ook wel de betekenis van ‘huwen’ heeft. Wanneer man en vrouw elkaar vinden is het de bedoeling dat zij elkaars uitein­delijke bestemming gaan vormen. Dit beeld past ook bij de verbintenis van het Joodse volk en de Sjabbat. De Sjabbat wordt gezien als de bruid die iedere vrijdagavond door de bruidegom – Israël – weer opnieuw wordt verwelkomd. Zo vertelt de Babylonische Talmoed dat Rabbi Jannai altijd uitriep bij het verwelkomen van de Sjabbat: “Kom bruid, kom bruid!” hetgeen later verwoord is in het bekende welkomstlied ‘Lecha dodi’: ‘kom mijn geliefde (Israël) de bruid tegemoet om de Sjabbat te verwelkomen’, hetgeen nog steeds in alle synagogen wordt gezongen.

Werknemer en werkgever worden gelijk

Sjabbat als tegenpool van loonslavernij staat centraal in de ordening van de Schepping. Sjabbat is rust en vrijheid, niet alleen voor de werknemer maar ook voor de werkgever die op Sjabbat elkaars gelijken worden. Sjabbat betekent ook vrijheid voor de dieren en zelfs voor het milieu dat op Sjabbat bevrijd wordt van de onderwerping aan de mens. Iedere vorm van arbeid die de wereld overheerst, vormt en herschept, is op Sjabbat verboden. Inderdaad zijn wij mensen geschapen om de wereld te exploiteren. Maar één dag per week moeten wij ons daarvan kunnen losmaken, afstand nemen van onze onderwerpingsdrang en heerschappijbe­hoefte. We mogen niets, niet ploegen, niet schrijven, niet oogsten, niet bouwen, geen licht aanmaken, zelfs niet in de auto stappen, want op Sjabbat worden wij eraan herinnerd dat wij onder de Allerhoogste staan. Daarom laten wij onze greep op de natuur even varen.

Zes dagen zijn wij slaaf van de tirannie van de telefoon, de communicatie, de televisie, electri­sche voorwerpen, computers, auto’s, en houdt onze carrière, ons beroep of onze zaak ons in zijn greep. Maar op de Sjabbat komen wij tot onszelf en worden wij weer één met G’d en ons gezin. Sir Immanuel Jakobovits, Emeritus Opperrabbijn van het Gemenebest geeft de Sjabbat-idee nog meer diepgang. Het rusten van G’d zelf op Sjabbat was een ultieme expressie van deze vrijheid. Het Hebreeuwse woord voor Almachtige is ‘Sja-kai’, dat de Rabbijnen interpre­teerden als ‘Hij die tegen Zijn wereld zei: dai’, (dat is: genoeg). Gedurende zes dagen legde G’d zijn wil op: de hemelen en de aarde, de hemellichamen daarin en al hun krachten riep Hij één voor één tot leven en elke dag was Hij getuige van een ingewikkelder schepping, totdat uiteindelijk de mens verscheen.

Toen zei Hij ‘genoeg’ en stopte Hij verdere, nieuwe schepping. Terwijl Hij alle leven de vrijheid liet om zich volgens eigen natuurwetten te vermenigvuldigen, rustte Hij en beheerde Hij slechts wat Hij had geschapen zonder toe te staan dat de mens overtroffen zou worden door een nog verder ontwikkeld, wellicht niet te beheersen schepsel of monster. G’d heet de ‘Almachtige’ naar zijn vermogen om te scheppen. Toch is het juist Zijn vermogen om te stoppen met scheppen, om datgene wat Hij geschapen heeft in toom te houden, een nog groter blijk van Zijn grootheid. Door het scheppingsproces een halt toe te roepen, zorgde G’d ervoor dat datgene wat hij geschapen had vrij bleef en niet ondergeschikt werd aan steeds maar grilliger en ontembaarder vormen van leven en energie.

Alleen rust ontbrak nog

Deze gedachte ligt al aangeduid in een verklaring van de Toracommentator Rasji (1040-1105) op Bereesjiet 2:2. Daar staat aan de ene kant: “G’d voltooide op de zevende dag” maar ook “G’d staakte op de zevende dag”. Eerder, aan het einde van het eerste hoofdstuk van Bereesjiet wordt gesuggereerd dat hemel en aarde reeds op de zesde dag voltooid waren. Wat werd er toege­voegd op die zevende dag? Rasji lost de schijnbare tegenstrijdigheden simpel op: “Wat ontbrak er na de zes scheppingsdagen nog aan de wereld? De rust! Toen de Sjabbat kwam, kwam ook de rust. Toen was het werk voltooid en klaar”.

Op de Sjabbat ontstond dus het begrip ‘rust’. Wanneer wij de woorden van Rasji juist analyseren, gebruikt Rasji hier het Hebreeuwse woord ‘menoecha’, dat associaties wekt met een positieve benadering in de zin van vreugde, ontspan­ning, harmonie en spirituele ontplooiing.

In de Toratekst Sjemot 20:8-11 wordt een verband gelegd tussen het rusten van G’d en het rusten van de mens: want in zes dagen heeft G’d de hemel en de aarde gemaakt”. De Sjabbat is in feite het ideaal van Imitatio Dei, het navolgen van G’d. Wanneer men op Sjabbat rust, doet men dat omdat men zich met de Schepper identificeert. Een Midrasj –een verklaring – illustreert deze gedachte: “En Hij rustte op de zevende dag” (Sjemot 20:11). Maar bestaat er voor G’d dan zoiets als vermoeidheid? Er is toch gezegd: ‘G’d wordt niet moe noch uitgeput’ (Jesaja 40:28) en verder ‘Hij geeft aan de ver­moeide weer sterkte’ (Jesaja 40:29). Bovendien zegt de psalmist: ‘Op het woord van G’d werden hemel en aarde gemaakt’ (Psalmen 33:6), waaruit blijkt dat G’d slechts gesproken heeft en niets gemaakt heeft). Hoe kan de Tora dan stellen dat ‘Hij rustte op de zevende dag’? Het antwoord van de midrasj luidt, dat G’d over Zichzelf liet schrijven dat Hij de wereld schiep in zes dagen en op de zevende dag rustte. Men kan nu een gevolgtrekking van licht naar zwaar maken. Als G’d die geen vermoeidheid kent, al over Zichzelf laat schrijven dat Hij Zijn wereld in zes dagen schiep en op de zevende dag rustte, dan geldt dit toch des te sterker voor de mens, over wie geschreven is: ‘Want de mens is tot moeite geboren’ (Job 5:7).”

Weten waar te stoppen

Het Sjabbatgebod is niet alleen een gevolg van een a fortiori-redenering. Het gaat om de identificatie met G’d. “Nog groter dan het creatieve vermogen van de mens”, stelt Em. Opper­rabbijn Jakobovits, “is zijn vermogen om grenzen te stellen en te weten waar men moet stop­pen”. Groter dan zijn technologische inventiviteit en wetenschappelijke begaafdheid is het menselijk vermogen om datgene wat hij gecreëerd heeft te beheersen en te bedwingen om te voorkomen, dat zijn scheppingen hem zullen gaan overheersen. Juist in onze tijd is dit gevaar groter dan ooit tevoren en dreigt onze samenleving zelfs ten onder te gaan. “De hele samenleving is nu doortrokken van de gedachte dat iedereen autonoom moet zijn, op ieder terrein. Wie daar geschikt voor is heeft een goede tijd. Maar wie meer behoefte heeft aan bescherming valt buiten de boot. In Nederland is de ideologie gebouwd op individu­ele autonomie als onaantastbaar goed. Het is totalitair liberalisme.

Op vele terreinen is dit de uitdaging van het begin van deze eeuw. De menselijke creativiteit dreigt uit de hand te lopen. Zelfbeperking is daarom de enige garantie voor de meest funda­mentele vorm van vrijheid, namelijk vrijwaring van ondergang.

Iedereen en alles rust mee

Opvallend bij het werkverbod op Sjabbat is dat iedereen tot rust wordt verplicht. Niet alleen de kinderen, de slaven en de dieren, maar ook het milieu wordt met rust gelaten. De menselijke heerschappij stopt een dag volledig. Luchtvervuiling en milieuproblematiek komen even tot rust. In het moderne Israël is de Sjabbat in de orthodoxe wijken werkelijk een verademing. Verkeer wordt daar niet toegelaten door afsluitingen aan het begin en aan het einde van de wijk. Het is een genot om de kinderen zorgenloos op straat te kunnen laten spelen. Heerlijk is ook dat wij één dag bevrijd zijn van uitlaatgassen, overlast door lawaai en vervuiling. De grond wordt met rust gelaten, men mag niet ploegen en oogsten. De Rabbijnen hebben de Tora­wetgeving in Talmoed en latere wetgeving uitgebreid, hetgeen ook gevolgen heeft voor de beheersinstelling van de mens. Een voorbeeld: de Tora verbiedt schrijven. De Talmoed verbiedt zelfs een pen aan te raken uit angst dat men wellicht tot schrijven zou kunnen komen. Zo mag men op Sjabbat als uitvloeisel van het oogstverbod ook geen planten aanraken of zelfs maar een tak breken. Onder het wandelen mag men dus geen blaadjes plukken, leren de Rabbijnen.

Alle schepselen delen in onze vrijheid. Op Sjabbat laten wij zien dat wij niet de bezitters van de Schepping zijn maar dat deze ervaren wordt als een geschenk van Boven. Iets dergelijks vinden wij ook in de voorschriften omtrent het Sjemieta- of Sjabbatjaar (het 7e jaar) en het Joweel (Jubel)jaar. In het Sjabbat- en ook in het Jubeljaar laat men het beheer over het land vrij en hebben armen en buren evenveel rechten om van de oogst te nemen als de landeigenaar. Op deze manier maakt de boer duidelijk dat G’d de uiteindelijke bezitter is van het land. Interessant is in dit verband, dat rijk en arm dezelfde eigendomspositie krijgen. Rijk noch arm weten of zij aan het eind van het Sjabbatjaar voldoende te eten zullen hebben. Niemand is eigenaar van het land en mag daar beheersdaden over verrichten.

Het aroma van de doorlopende Sjabbatgedachte

Voor de moderne mens lijkt dit een onmogelijke opdracht. Zolang wij er inderdaad niet in slagen – ook in ons dagelijkse jachtige leven – iets van de Sjabbatgedachte in te bouwen, zullen wij behept blijven met het beheersbaarheidfanatisme, dat onze tijd kenmerkt. De ‘Sjabbat-sfeer’ eist onze constante aandacht; niet verzwolgen worden door de snel vliedende economie betekent ook tussen zondag en vrijdag bezinningsmomenten inbouwen. Illustratief hiervoor is de volgende Talmoedische anekdote:

“De keizer vroeg eens aan Rabbi Jehosjoe’a ben Chananja: ‘Hoe komt jullie Sjabbat-vlees toch aan dat heerlijke aroma?’. De Rabbi antwoordde: ‘Bij het koken doen we er een kruid in, dat ‘Sjabbat’ heet. Daarom heeft het vlees zo’n overheerlijke smaak’. De keizer vroeg toen: ‘Geef mij wat van dat kruid’. Maar Rabbi Jehosjoe’a antwoordde, dat dat niet kon: ‘Dat kruid werkt alleen voor diegenen, die Sjabbat houden. Voor hen, die de Sjabbat-rust niet kennen, sorteert het kruid geen effect!’.

Ieder moment de vrije keus

Alleen bij volle overtuiging van de noodzaak en het nut van rust en bezinning zal de Sjabbat-gedachte zijn zegenrijke invloed kunnen uitoefenen. Bestaat deze overtuiging niet, stopt men wel met werken maar de diep-louterende werking van de rustdag – het aroma van Rabbi Jehosjoe’a – zal de workaholic niet deelachtig worden.

Mogen wij zo simpel conclusies trekken omtrent de gevolgen en effecten van de ge- en verbo­den uit de Tora? Gaat het hen, die de geboden opvolgen automatisch goed en blijven de jachtige ‘yuppies’ gevangen in een vicieuze cirkel van onrust en niet-bezinning? Een neerwaart­se spiraal van steeds meer fysiek bezig zijn en steeds minder spiritualiteit? Nee! Op ieder moment kan de mens de maalstroom van zijn eigen tekorten opheffen, door een ingeving van Boven gesteund of door een obstakel van onder geveld. Vroeg of laat ontmoet ieder eerlijk mens zichzelf en wordt zij/hij geconfronteerd met de vraag ‘wat doe ik eigenlijk op deze wereld, waarvoor werk ik zo hard?’.

Pensioen en VUT

De Talmoedwijzen vergeleken de zevendaagse werk- en rust-cyclus met de zes jaren en het Sjabbatjaar, met de zestig actieve en tien minder actieve jaren van het leven van de mens en de zes maal duizend jaar, de zes millennia, die bekroond zullen worden door het zevende duizendtal jaren van het koninkrijk G’ds in de Messiaanse tijden. Het zevende in al deze tijdseenheden is gewijd aan hogere aspiraties.

Wanneer de geestelijke diepgang gedurende het actieve deel van het leven niet is bereikt, is het nog steeds niet te laat. Ook na de pensioengerechtigde leeftijd blijft spirituele groei nog steeds verplicht en noodzakelijk. De Tora kent geen pensioen, hoewel de kohaniem – priesters – in de Tempel na hun vijftigste niet meer bij de zwaarste onderdelen van de dienst werden ingezet. De Toracommentator Abraham ibn Ezra (1092-1167) stelt duidelijk, dat het doel van het zevende, het Sjabbatjaar, verdieping van de relatie met het Hogere is. Rabbi Ja’akov Koeli (1689-1732) breidt dit uit naar het zevende decennium, ongeveer overeenkomend met de periode waarin de meeste mensen in onze maatschappij stoppen met werken. Juist dan is het geboden te werken aan de spirituele toekomst. Met de eindigheid van het leven in het vizier, zou ieder mens op de dag van zijn pensionering – nu hij niet meer hoeft te werken voor zijn levensonderhoud – volledig vrij zijn zich te wijden aan het Hogere.

Sjabbat – einde of begin?

Juist aan het einde van het leven kan men voortbouwen op de kennis, ervaring en G’dsvrucht van de eerste zestig jaren van het leven. De lichamelijke lusten zijn duidelijk afgenomen en de geest is gerijpt en gezuiverd, vrij van dagelijkse beslommeringen.

Onze Wijzen vragen zich af of de Sjabbat hoofdzakelijk het einde van een actieve week vormt en dient om uit te rusten van het werk of voornamelijk in het teken staat van de komende week en juist de voorbereiding vormt voor zes dagen van bruisende activiteit. Dezelfde idee past bij de laatste levensfase. Dient die om bij te komen van de actieve zestig jaar of staan deze jaren in het teken van het eeuwige leven, dat komen gaat, de periode die helemaal Sjabbat wordt genoemd, het Hiernamaals?

‘De ouders zijn de kroon van de kinderen’. Na de pensionering laat men zien waar men het hele leven eigenlijk voor stond. Nu de druk van de dagelijkse werkzaamheden is weggevallen, toont de gepensioneerde wat in zijn visie de essentie van het leven vormt. Zo wordt ook voor zijn of haar omgeving duidelijk, dat bij vader of moeder, opa of oma de eeuwige Tora-waarden altijd bovenaan het prioriteitenlijstje hebben gestaan, ook al stonden de dagelijkse omstandigheden niet altijd toe, dat de Tora-opdracht volledig werd gerealiseerd. Een ieder kan zich de waarden en normen van de Tora eigen maken. Toch doet goed voorbeeld goed volgen. Gelukkig is hij of zij die opgroeit in een gezins- en familietraditie waar het Sjabbat-ideaal van de Tora ten volle wordt gepraktiseerd.

Reacties zijn gesloten.