Parsja Nitsawiem 5776

(Dewariem/Deuteronomium 29:9-31:30)

NITSAWIEM (staan voor): Mosjé verzamelt het hele volk en waarschuwt hen nogmaals de ge- en verboden te houden en afgodendienst en immoraliteit te verafschuwen. Het Verbond geldt ook voor hen die niet hier zijn. Als dit overtreden wordt, zal G’d in Zijn woede het land zodanig treffen dat het lijkt op de verwoesting van Sedom en Amora. De inwoners zullen verstrooid worden over andere landen. Maar als jullie terugkeren tot G’d dan zal G’d jullie verzamelen uit alle volkeren waarheen jullie verbannen waren. De geboden zijn niet bovennatuurlijk noch ver verwijderd, noch in de Hemel maar binnen je bereik. Hemel en aarde worden als getuigen opgeroepen dat Mosje het volk leven en dood, zegen en vloek heeft voorgelegd.

(Nadat we aan het einde van Ki Tawo de Tochaga (strafredenen) hebben gehoord) begint Nitsawiem op geruststellende toon. We staan allen voor G’d en beginnen weer een nieuw verbond, dat niet alleen vernieuwd wordt met de huidige generatie, maar ook met allen die (nog) niet aanwezig zijn. Wanneer iemand verstokt blijft en niet wil luisteren naar HaSjeem, dan zal G’d die persoon niet willen vergeven. Wanneer reizigers het verwoestte Israël zien en vragen: “Waarom heeft G’d zo met dit land gedaan?” zal men antwoorden, dat men het verbond met G’d heeft verlaten.

“Niet met U alleen sluit ik dit verbond … maar ook met een ieder die heden hier niet bij ons is” (29:14-15). Mosjé liet de nesjamot (zielen) van alle toekomstige generaties mee zweren dat zij de Tora zouden naleven. Bestaat er een verband tussen de zielen van de nu levenden en die uit vroegere en latere geslachten? Het Jodendom gaat er van uit, dat er inderdaad ‘transzielige’ verbanden bestaan. De persoonlijkheid en uitstraling, die iedere ziel hier op aarde heeft, is afhankelijk van de fysieke toestand waarin hij of zij in deze wereld is terechtgekomen. Alle vormen, die de toekomstige nesjamot zullen aannemen, werden opgenomen in het verbond tussen G’d en het Joodse volk. Hoewel het niet relevant is voor onze dagelijkse Jodendombeleving houdt de vraag hoe het Jodendom over zielsverhuizing – Gilgoel – denkt toch velen bezig.  De filosofen Jehoeda Halevi (1095 – 1150) en Maimonides (1135-1204) beschrijven de transmigratie van zielen niet en Rabbi Awraham, de zoon van Maimonides verwerpt het begrip Gilgoel of reïncarnatie zelfs. Toch is reïncarnatie een bekend fenomeen in de Kabbala. Gilgoel wordt in de vroegste mystieke werken besproken, zoals in Sefer Habahier, dat tegen het einde van de twaalfde eeuw gepubliceerd werd. De vers uit Spreuken (1:4): “De ene generatie verdwijnt en de andere generatie komt” betekent, dat de generatie die nu verdwijnt meteen ook de zielen levert voor de komende generatie. Hoewel in de filosofische literatuur het woord ha’ataka – overbrenging – de gebruikelijke term was voor reïncarnatie, kwam later de term Gilgoel in zwang, hetgeen letterlijk ‘voortrollen’ betekent.

Enkele hoofdstukken terug wordt in de Tora het zwagerhuwelijk behandeld (Dewariem 25:5 e.v.) Het zwagerhuwelijk wordt in de Tora voor het eerst genoemd in Genesis/Bereesjiet wanneer Er, de eerstgeboren zoon van Jehoeda, sterft en Jehoeda zijn tweede zoon, Onan, instrueert om Ers weduwe Tamar te huwen en zich voort te planten namens zijn broeder. De Zohar verklaart dat het overlijden van een persoon niet betekent dat zijn band met het aardse wordt verbroken. Deze band wordt middels zijn kinderen voortgezet. Wanneer iemand kinderloos sterft, zou dat betekenen dat zijn missie onvoltooid blijft. Om een dergelijke tragedie te voorkomen en de band tussen de overledene en het aardse in stand te houden, gebood HaSjeem, dat de weduwe met de broer van haar overleden man trouwt om met hem kinderen voort te brengen. Het kind uit dit zwagerhuwelijk ontvangt dan de ziel van de overledene opdat diens missie in het leven volbracht kan worden. In de Kabbala wordt uitgelegd dat man en vrouw beschouwd worden als één lichaam, één geheel en dat de fysieke vereniging tot doel heeft het leven te vereeuwigen. Dit geschiedt door het zwagerhuwelijk omdat, met de dood van haar man, een deel van haar eigen lichaam sterft. Lang niet iedereen reïncarneert overigens. Men kan de transmigratie ook zien als straf. De ziel moet nogmaals afdalen naar dit tranendal, dat onze wereld is. Maar het betekent dat er altijd een weg terug is en er altijd een mogelijkheid is van rectificatie. Reïncarnatie is een uiting van G’ds barmhartigheid. Niemand is voor eeuwig verloren en zelfs de zielen, die gestraft worden kunnen hun herstel vinden in Gilgoel. De begrafenis is voorwaarde voor een nieuwe Gilgoel of zielsverhuizing. Daarom benadrukt het Jodendom een snelle begrafenis. De ziel krijgt nogmaals de gelegenheid om zijn aardse daden te verbeteren. Reïncarnatie is opnieuw een gelegenheid voor de purificatie van de ziel.

Reacties zijn gesloten.