De Muze van de Synagoge: het Hebreeuwse gedicht

Tot onze reguliere gebeden behoren ook gedichten. Bekende zoals Adon Olam en Lecha Dodi en minder bekende omdat ze maar eens paar jaar ‘langskomen’. Op de jomtov-dagen worden er extra van deze gedichten ingevoegd in de tefilla. Ze zijn dus ook te vinden in de machzorim (gebedenboeken) voor Rosj Hasjana, Jom Kipoer, Soekot, Pesach en Sjavoet’ot. Prof. Wout van Bekkum heeft deze extra gedichten in het Nederlands vertaald voor de machzorim die het NIK uit heeft gegeven voor Pesach, Sjavoe’ot en Soekot. In dit artikel belicht hij een aantal achtergronden van de gedichten, hun totstandkoming en hun plaats in onze gebedenboeken.

Door: Wout van Bekkum

Geen zeggen maar zingen
De Joodse traditie is een wereld van componeren en zingen:

Zoals bomen ruisen, zeeën bruisen, stormen razen, dieren brullen – zoals de hele natuur een uiting is van Gods schepping, zo zullen de mensen Hem eren met lied en gezang.

Het Hebreeuwse woord shir werd in eerste instantie vooral als ‘melodie’ opgevat, maar later verviel de scheiding tussen gezongen lied en gesproken woord waardoor shir een veel bredere betekenis kreeg. In het Joodse gebed vervaagde deze grens en ook nu geldt: wat de voorzanger in de synagoge voordraagt is geen zeggen maar reciteren of zingen, of het nu om de vaste gebedsteksten gaat of om gezangen die op een feestdag maar één keer per jaar in de liturgie voorkomen. Niemand zal beweren dat de Bijbel alleen maar een gedicht is, toch wordt de Bijbel eigenlijk voorgezongen en is de Nederlandse benaming ‘voorzanger’ voor chazzan heel passend.

De plicht om te zingen
In de Tempel van Jeruzalem moet het een drukte van belang geweest zijn tijdens de offerdiensten en verdere bijeenkomsten van priesters en gewone volk. Het Psalmenboek leert ons dat gezang en muziek samengingen; een heel orkest was aanwezig om diverse liederen te begeleiden. De latere rabbijnen waren zich hiervan terdege bewust en spraken over de plicht of zelfs de schuld om te zingen. Om die reden beweren zij dat Adam zijn verdrijving uit het Paradijs had kunnen voorkomen: “Jij had mij liederen moeten toezingen omdat Ik jou gemaakt heb en om wat Ik voor jou gedaan heb. Maar jij hebt helemaal niet gezongen! Daarom moet ik Mezelf maar toezingen”. Wat voor Adam geldt, geldt voor een ieder: menselijke woorden gericht aan God nemen de vorm van zingen en gezangen aan, dit is de beste benadering.

Hemelse gezangen
Niet alleen mensen, ook de engelen zijn in de eerste plaats gemaakt om te zingen. Nog steeds is het gebruik om bij het uitspreken van het driemaal ‘heilig’ (qadosh, qadosh, qadosh) even op de tenen te gaan staan om zogenaamd dichterbij het hogere te komen. Hierachter gaat de gedachte schuil dat in hogere sferen duizenden engelen de hele dag in de weer zijn om hemelse gezangen uit te voeren. Diverse groepen engelen zingen elkaar toe en treden ook gezamenlijk op in de uitvoering van een hemelse of kosmische liturgie. Talrijke rabbijnse tradities gaan hierop in en daarbij wordt benadrukt dat zodra Israël uit eigen vrije wil God toezingt dit veel meer betekent dan in opdracht uitgevoerde engelengezang. Israëls gezang is essentieel: het is een ultiem bewijs van trouw aan de Joodse traditie.

Maker van verzen
Tegen deze achtergrond is het historisch begrijpelijk dat de synagoge in de eerste eeuwen van de gangbare jaartelling gedichten aan de bestaande gebeden heeft toegevoegd. Dit gebeurde in een tijd waarin de meeste Joden Grieks spraken maar Hebreeuws of Aramees lazen. Het Hebreeuwse woord voor gedicht is pioet, afgeleid van het Griekse poietes, letterlijk ‘maker van verzen’ of ‘dichter’. Deze dichters waren bepaald geen amateurs, maar werden door Joodse gemeenten uitgenodigd om gedichten te schrijven en die zelf op sjabbat en feestdag voor te zingen. De eerste dichters waren anoniem omdat zij ervan uitgingen in dienst te staan van de gemeenschap, maar naarmate hun dichtkunst meer werd aanvaard en zelfs werd overgeschreven om in andere gemeenten te worden voorgezongen, wilden zij hun naam kenbaar maken. Dat deden zij door de letters van hun naam aan het begin van een versregel toe te voegen. Een bekend voorbeeld uit de 5e eeuw is y-n-y-y, te lezen als Yannai, een dichter die meer dan duizend liederen heeft nagelaten. In de moderne, Joodse wetenschappen was weinig bekend over deze vroege pioet-traditie. Toen in 1897 in de synagoge van Cairo tienduizenden handschriften of fragmenten ervan werden ontdekt, bleek meer dan 40 procent ervan uit gedichten te bestaan. Tot op de dag van vandaag zijn onderzoekers bezig om een beeld te krijgen van de ontwikkelingen binnen de dichtkunst van de synagoge. Ook is er meer duidelijkheid over diverse soorten gedichten: iedereen kende al kinot of klaagliederen van Tisja Be’av, dan wel de selichot of boetegedichten die voor Rosj Hasjana en voor Jom Kippoer worden gereciteerd. In de huidige gebedenboeken, zowel de siddoer (voornamelijk voor de sjabbat) als de machzor (voor feestdagen), komen gedichten voor die onderdeel zijn van veel grotere eenheden. Er is nu meer bekend hoe deze losse gedichten bij elkaar horen en bovendien worden in de handschriften betere versies van de teksten teruggevonden.

ahawat-olam-voorkantPoëzietaal is moeilijk
In 1992 heeft het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) mij verzocht om mee te werken aan de samenstelling van een nieuwe reeks machzorim waarin veel meer plaats zou zijn voor de pioetim. Het NIK accepteerde dat de gedichten in hun oorspronkelijke opzet met een alfabetische volgorde van de versregels zouden worden gedrukt, zodat de lezer inzicht kreeg in de toepassing van strofen en rijm. Dit bestond niet in de oudere boeken waar alle regels achter elkaar werden gedrukt, heel onaantrekkelijk en voor bijna niemand te begrijpen. Ook de toenmalige Nederlandse vertaling kon wel een opknapbeurt gebruiken en zo zijn in bovengenoemde boeken de vernieuwde vertalingen veel overzichtelijker afgedrukt. De rabbijnen waren hiermee ingenomen en van opperrabbijn Meir Just (1908-2010) volgden lofwoorden voor het eerherstel van de pioetim in de gebedenboeken.

Daarmee is de toegang van pioet tot de bestaande liturgie nog niet voltooid: vele voorzangers vinden de gedichten lastig om te zingen want de poëzietbloemendal-dec2002aal is moeilijk, laat staan wat de verzen eigenlijk betekenen. Deze houding bestaat al 200 jaar en heeft geleid tot een degradatie van vele liederen waardoor ook hun melodie verloren ging. Iemand die zich daarom sterk bekommerde was Oppervoorzanger Hans Bloemendal (1923-2015). Zijn grootste bijdrage was het vastleggen van de melodieën in de Amsterdamse voorzangkunst. Ook Groningen heeft zijn eigen traditie gekend in de persoon van Juda Izak Vleeschhouwer (1839-1913) en recentelijk verscheen [naast de cd Ahawat Olam die het NIK uit heeft gegeven met Vleeschhouwer-melodieën gezongen door de Rotterdamse chazzan Max Seijffers) een cd met zijn Gronings-Joodse melodieën.

De ziel van het Joodse volk
Als het gaat om de handhaving van pioetim in de moderne tijd is de traditie van Spanje en Portugal (Sefardisch) beter af dan die in Midden- en West-Europa (Asjkenazisch). De afwijzing van de oude gezangen wordt langzaam maar zeker ongedaan gemaakt door herintroductie ervan via website en youtube. Sommige liederen zijn echter nooit verloren gegaan: “Ga, mijn geliefde, de bruid tegemoet, de sabbat zullen wij verwelkomen!” (lekha dodi liqrat kallah, peney shabbat neqabbelah), een mooi voorbeeld hoe eenzelfde tekst in een keur van melodieën is overgeleverd van Marokko tot Duitsland, van Jemen tot Israël. De grote kenner van de Joodse dichtkunst, Leopold Zunz (1794-1886), heeft het treffend verwoord: het Hebreeuwse gedicht is de ziel van het Joodse volk.

 

Dit artikel verscheen eerder in: JaGdaF, nr 136, jrg. 29-3, september 2016 – elloel 5776.

Reacties zijn gesloten.