Jizkor maakt nagedachtenis aan onze overleden familieleden duurzaam op aarde

brandende-jizkorkaarsVier keer per jaar zeggen we een Jizkor, een herdenkingsgebed voor overleden familieleden, op de feestdagen: op de tweede dag Sjavoe’ot, op de ochtend van Jom Kipoer (Zie machzor Jom Kippoer deel 1, blz. 507), op Sjemini Atseret en op de achtste dag Pesach, dat maar een paar dagen voor Jom Hasjoa is. Ieder zegt voor zijn dierbaren een Jizkor met (zo veel mogelijk) de vermelding van de Joodse namen, of laat dit zeggen. Met Jizkor willen wij het welzijn van onze verwanten bewerkstelligen, maar ook, en vooral, hun voor­spraak verdienen.

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers

Rabbi Ja’akov Emden, de zoon van de Amsterdamse opperrabbijn Chacham Zvi, citeert de Psekita in zijn boek Kaftor Vaferach en schrijft: ‘Groot is de tsedaka die men schenkt ter nagedachtenis van de over­ledenen. De verdienste ervan verlost hen van het oordeel van Gehinnom’.
Rabbi Tsidkija harofe ben Avraham schrijft in zijn boek Sjibolee Haleket: ‘Wij hebben de gewoonte aan­genomen de herinnering aan onze doden op te roepen. En de nabije fami­lieleden schenken een gift ter hunner gedachtenis.’ Op die dag schenkt God in zijn barmhartigheid immers een dubbele vergiffenis, zowel aan de levenden als aan de doden.

En de vergiffenis aan de doden kan ver­kregen worden dankzij de goede daden gerealiseerd door de kinderen, of als er geen kinderen zijn, door de andere leden van de familie. Wanneer wij het goede volbrengen om onze overledenen te eren, zijn zij het eigenlijk die hun gezegende daden voortzetten, ook al zijn zij onzicht­baar en afwezig.

Is het immers niet hun goedheid die onze harten bezielt?

Is het niet hun voorbeeld dat ons inspireert?

Is het niet hun gedachtenis die wij onsterfelijk maken?

Zo tonen wij dat zij nog bij ons zijn om ons te leiden en ons raad te geven.

Jizkor namenlijst van de NIHS Joodse Gemeente in Arnhem.

Jizkor namenlijst van de NIHS Joodse Gemeente in Arnhem.

Er bestaat in het Jodendom continuïteit over de generaties heen. Dankzij hen worden onze gebeden efficiënt. Onze doden zullen argumenten hebben om hun zaak te bepleiten voor het Hoogste Gerecht, dankzij het goede dat zijzelf gedaan hebben en datgene wat zij doen via onze bemiddeling. Wij scheppen hun rechten op de G’ddelijke welwil­lendheid.

Wij maken hun nagedachtenis duurzaam op aarde. Wij openen voor hen de poorten van de hemel. Wij maken eindelijk een werkelijkheid van die profetische belofte: ‘Uw gerechtigheid zal voor u uitgaan en de Majesteit van de Eeuwigheid zal u ontvangen’ (Jesaja 58,8).

Waarom herdenken we?
De ceremonie van Jizkor roept niet alleen herinnering op, maar ook het gevoel van verbondenheid, de gedachte aan vruchtbaarheid en voortzetting en de versteviging van onze kijk op de toekomst.

Wij moeten oog hebben voor de moderniteit. Maar uit het verleden putten wij kracht. Wij moeten aandacht hebben voor de getuigenis van de overlevenden van de Sjoa, van wie de stem elk jaar stiller en zeldzamer wordt.
De les van Auschwitz moet het symbool blijven van het onaanvaardba­re, van datgene wat elke mens in zichzelf moet vernietigen om zijn waar­digheid te redden.

We moeten ons hoeden voor de verdwazing van het totalitarisme, voor de uitschakeling van culturen, voor het wegvegen van menselijke gemeenschappen, voor de ontkenning van het individu.
In de schaduw van de teloorgang van een beschaving, die de mens niet wist te beschermen tegen zichzelf, betekent het herdenken van de Sjoa het opnieuw leren ontdekken wat het wil zeggen mens te zijn.

Het volgende authentieke verhaal werd verteld door Simon Wiesenthal.
Tijdens een ceremonie in de Slowaakse hoofdstad Bratislava ontving Simon Wiesenthal van de Conferentie van de Europese Rabbijnen een ereteken voor het werk dat hij gedaan had om de herinnering aan de Sjoa levend te houden. In zijn korte toe­spraak vertelde Wiesenthal toen het volgende verhaal:

Toen ik in Janowska was, werd ik gechoqueerd door het gedrag van een man die zichzelf religieus noemde. Hij was erin geslaagd een gebe­denboekje binnen te smokkelen. Dat was natuurlijk een zeldzaamheid. Alle Joden die zich in het kamp bevonden, wilden het boekje van hem lenen om er hun dagelijk­se gebed uit te doen.
Onze man besliste er echter munt uit te slaan. Aan iedereen die wilde davvenen uit zijn Siddoer, vroeg hij de helft van zijn kom soep.

Voor Simon Wiesenthal was een dergelijk gedrag ronduit schandalig. Het rantsoen soep was al ontoereikend, vooral in de winter, bij die Siberische kou. En die man profiteerde zonder scrupules van zijn situatie om de anderen te bestelen.
‘Als dát het geloof is,’ zei hij, ‘kan ik het missen.’ En sindsdien zette hij geen voet meer in een synagoge.
De tijd ging voorbij.
Simon Wiesenthal werd gered en hij ontwikkelde zijn na-oorlogse leven waarin hij zo beroemd zou worden. Zijn belofte was hij niet vergeten en nog steeds weigerde hij een synagoge te betreden.

Op een dag moest hij echter een zeer belangrijke herdenkingsceremonie bijwonen die zou plaatshebben in een synagoge. Toen hij weigerde de synagoge binnen te gaan, vroeg Elie Wie­sel hem de reden daarvoor. Wiesenthal vertelde hem zijn verhaal.

Wiesel antwoordde: ‘Het is waar, het gedrag van die man is beneden alle peil. Maar hebt u een ogenblik gedacht aan dat krachtige heldendom van al die vrome mannen die, met gevaar van hun leven, en ondanks de honger en dorst die hen kwelde, de helft van hun kom soep gaven om de G’ddelijke wil te volbrengen
Waarom houdt u geen rekening met dat prachtige voorbeeld dat zij ons hebben nagelaten?’ En zo kwam het dat Simon Wiesenthal zich bewust werd van het offer van die mannen en vrouwen. Ter hunner gedachtenis, ging hij opnieuw de synagoge binnen.

En wij…
Dit verhaal moet ons wakker schudden. In de kampen hebben onze ouders het bewijs geleverd van een onvoorwaardelijke liefde voor God. Tegen de storm in hebben zij geprobeerd te davvenen, ondanks alle gevaren.

Zij davvenden zelfs terwijl zij zich de helft van hun maaltijd, die hen amper in leven hield, ontzegden. Met alle kracht die in hen was hebben zij geprobeerd die vlam van het Jodendom brandend te houden en door te geven, tegen elke beproeving in.

En wij?
Wij genieten van alle vrijheden. Wij beschikken over alle mogelijk­heden om Jodendom te beleven en door te geven. Wij missen helemaal niets.
Als wij ons geloof door en door beleven kunnen wij met opgeheven hoofd de Jizkor uitspreken.

 

 

Reacties zijn gesloten.