(Bereesjiet / Genesis 12:1 – 17:27)
LECH LECHA (ga (voor jezelf)). G’d beveelt Awram zijn geboortegrond te verlaten om naar een onbekend land te trekken. Hij neemt vrouw, familieleden en personeel mee. G’d belooft hem tot een groot volk te maken. Wegens een hongersnood daalt hij af naar Egypte, waar hij zijn vrouw Sarai verzoekt voor zijn zuster door te gaan opdat hij niet vermoord zal worden door de Egyptenaren. Ze komt aan het hof van de Farao maar G’d zendt ziekten zodat Sarai ongedeerd blijft. Na enige tijd keert Awram met de zijnen terug. Daar er te veel vee is geeft Awram zijn neef Lot de keus waar hij zich zal vestigen. Hij kiest voor de vruchtbare grond richting Sedom. Na een oorlog redt Awram de krijgsgevangen Lot. Awram krijgt een visioen, dat zijn nakomelingen 400 jaar onder een vreemd juk gebukt zullen gaan, maar dat ze rijk aan bezit zullen weerkeren in hun land. Na tien jaar huwelijk heeft Sarai nog geen kinderen. Daarom vraagt ze Awram een kind bij Hagar te verwekken, zodat Sarai uit haar opgebouwd zal worden. Er komt ruzie tussen de vrouwen en Hagar vlucht de woestijn in. De zoon die zij baart heet Jisjmaeel. G’d geeft Awram de opdracht zichzelf en alle mannen en jongens in zijn huis te besnijden. Het is een Verbond tussen G’d en Awrams nakomelingen. Wie nog geboren zal worden, moet met de 8e dag besneden worden. Awram wordt in het vervolg Awram en Sarai Sara. Daarna belooft G’d het echtpaar een zoon, ondanks hun leeftijden: 100 en 90 jaar!
Koheen, (12:1-13) Awram verlaat zijn vaders huis en belandt door hongersnood in Egypte.
“Lech lecha me’artsecha – Ga weg uit je land” (Bereesjiet 12:1)
Ramban vraagt zich af waarom de goede daden van Awram Avinoe in Oer Kasdiem en in Charan totaal niet vermeld worden. Ook ontbreekt hoe Awram de beelden van zijn vader verbrijzelde en om zijn geloof in de vuuroven gegooid werd. Nachmanides antwoordt dat de Tora negatieve dingen niet wil benadrukken, net zoals bijvoorbeeld niet duidelijk gemaakt wordt hoe vlak na de schepping – in de tijd van Enosj – men begonnen is met afgoderij en hoe men daarvoor gestraft werd. De Tora wil de nadruk leggen op het positieve. Een doordenkertje in onze mediatijd waarbij vooral het negatieve nieuws op de voorgrond treedt.
“en Ik zal je tot een groot volk maken en Ik zal je zegenen en Ik zal je naam groot maken” (12:2)
De Tosafisten vragen zich af waarom in de Sjemonee Esree nooit het Koningsschap van G’d (met de naam Elokenoe) vermeld wordt. Een Beracha zonder koningsschap heet geen Beracha. Hun antwoord luidt dat de term ‘G’d van Avrahram’ beschouwd wordt als een uitdrukking van koningsschap omdat hij de naam van G’d bekend maakte onder de wereldburgers. “Ik zal je tot een groot volk maken’ betekent de G’d van Awram. ‘Ik zal je zegenen’ betekent de G’d van Jitschak. ‘Ik zal je naam groot maken” dit is wat wij zeggen en de G’d van Ja’akov.
Dit is ook de betekenis van de uitdrukking ‘Wees een zegen’: de vermelding van jouw naam bij het G’ddelijke wordt beschouwd als een Beracha. Waarom is dit zo? Omdat de Aartsvaders G’d tot Koning over de wereld gekroond hebben. Zonder hun inspanningen troonde G’d in de Hemel maar zou hij niet bekend zijn geworden op aarde.
“Wees een Beracha (zegen)” (12:2)
De zegen was niet alleen voor Awram zelf bedoeld. Het moest doorstromen naar alle andere wereldburgers. Daarom staat er ‘Wees een zegen’. Het woord Beracha betekent ook een nieuw stekje planten uit een oude boom. De aanwezigheid van G’d moet kenbaar gemaakt worden, zodat ook alle andere volkeren daarvan op de hoogte komen. Daarom staat er ook in de Talmoed (BT Pesachiem 87b) dat Hasjeem het Joodse volk in ballingschap heeft gestuurd opdat er Gerim (proselieten) bij zouden komen. Dit betekent de zegening van alle families der aarde in de zin van Beracha (nieuwe planting).
Levi, 2e Alija (12:14 -13:4) Farao schaakte Sara. Maar G’d sloeg de Egyptische koning.
3e Alija (13:5 -18) Awram en Lot gaan uit elkaar.
4e Alija (14: 1-20) Awram behaalt een overwinning op de koningen van het oosten.
5e Alija (14:21- 15:6) Awram wil geen geschenken van Sedoms koning. G’d belooft hem nageslacht.
“Awram vroeg aan G’d wie hem zou erven. En G’d kwam tot hem: ‘Uw lijfelijke zoon, die zal u erfgenaam zijn’. Toen leidde G’d hem naar buiten en zei: ‘Zie toch op naar de Hemel tel de sterren, indien jij die tellen kunt’; en G’d zei toen tot Awram: ‘Zo zal uw nageslacht zijn’.” (Genesis/Bereesjiet 15:2-5)
Naar aanleiding van deze pasoek (vers) stelt Rabbiner Samson Refael Hirsch (Duitsland, 1808-1888) dat het Joodse volk op de sterren lijkt. Wij zijn gewend aan de natuur en haar wetten. Alles kent een oorzaak en gevolg-patroon dat nooit verbroken wordt. Maar Awram moest naar buiten gaan en naar de sterren kijken. Als wij naar de Hemel kijken, zien wij iets van de hand van G’d, dat het aardse patroon ontstijgt.
Dit bedoelde G’d dan ook te zeggen: “Volgens de wetten van de natuur ben je misschien niet in staat om kinderen te krijgen. Maar wanneer je je horizon verruimt en boven je aardse beperkingen uitstijgt, kun je wel kinderen krijgen. Jouw bestemming en toekomst zijn niet de natuur, maar het bovennatuurlijke, het bovenaardse”.
Wanneer wij de wereldgeschiedenis analyseren, kunnen wij ons afvragen waar de Egyptenaren, de Phoeniciërs en Babyloniërs zijn gebleven, allen grote rijken die de wereld beheersten. Er is maar één klein volkje dat al vierduizend jaar als eenheid bij elkaar is gebleven. Dat is het Joodse volk. Onze geschiedenis is bovennatuurlijk. Daarom wilde G’d dat Awram naar de sterren keek.
De Lubliner Rav, Rabbijn Meïr Shapiro (Polen, 1887-1934) vraagt zich af wat onze reactie zou zijn geweest als ons gevraagd zou worden om de sterren te tellen. Wij zouden zeggen: “Dat is onmogelijk!” en die mission impossible aan ons voorbij laten gaan. Maar Awram was anders. Hij ging naar buiten en ging de sterren tellen. Hij deed inderdaad moeite om het onmogelijke te volbrengen. G’d antwoordde toen: “Zo zullen jouw kinderen zijn”. Deze eigenschap – toch het onmogelijke proberen – dát is het karakter van het Joodse volk. Hoewel de G’ddelijke opdracht een Hercules-taak moge lijken, moeten wij er ons toch aan zetten. Het minste wat wij kunnen doen is ons best. En wanneer wij proberen, zien wij soms dat er zeer wonderlijke dingen kunnen gebeuren. G’d geeft ons vaak meer kracht dan wij denken. Als wij maar willen. Hoe meer wij willen en proberen, des te groter is de hulp, die wij van Boven krijgen. Dit is al vele malen in de geschiedenis van het Joodse volk waar gebleken.
6e Alija (15:7 – 17:6) G’d sluit met Awram het verbond tusen de stukken en voorspelt ballingschap en Exodus. Sarai geeft Hagar aan Awram. Jisjmaeel word geboren.
7e Alija (17:7 – 27) Op zijn 99e beveelt G’d Awram de besnijdenis te verrichten. G’d belooft een speciale relatie met Awrams afstammelingen.
“Wandel voor mij uit en wees volledig – tamiem” (17:1)
Awram heerste over al zijn ledematen en na zijn briet-mila (besnijdenis) had hij zijn lichaam volledig onder controle. Het woordje ‘volledig’ duidt erop dat Awram na de besnijdenis een bepaalde geestelijke en lichamelijke perfectie had bereikt. Maar wat betekent die term ‘tamiem’? Normaliter betekent ‘tamiem’ dat men zich onvoorwaardelijk en zonder vragen te stellen aan de ge- en verboden houdt. Noach was zo een Tsaddiek (heilige), die ook nog tamiem genoemd werd. Ook bij Ja’akov treft men de term ‘tam’ aan, hetgeen betekent dat hij de wegen van G’d niet bevroeg.
De briet-mila maakt ons anders dan de volkeren uit de omgeving. Vaak vragen we ons af waarom het joodse volk zo moet lijden? De besnijdenis herinnert ons eraan dat wij anders zijn dan de anderen en dat het onmogelijk is ons lot te veranderen net zoals het onmogelijk is om het lichamelijke teken van de besnijdenis ongedaan te maken.
“En gij zult Mijn verbond in acht nemen” (17:9)
Waarom heeft Awram, die toch de hele Tora vervulde voordat deze gegeven werd, de briet-mila niet meteen vervuld toen hij tot zijn joodse bewustzijn geraakte? Op deze vraag bestaan vele antwoorden. Sommigen stellen, dat er in Bereesjiet 9:5 staat dat men zichzelf niet mag verwonden. Daarom moest Awram op een speciale G’ddelijke opdracht voor de briet-mila wachten. Anderen menen, dat de besnijdenis de brug sloeg tussen de mitswot (geboden) van onze Aartsvaders – die de mitswot op meer spirituele wijze vervulden – naar de mitswot (geboden) van de joden tegenwoordig – na Matan Tora (het ontvangen van de Tora). De mitswot die wij tegenwoordig vervullen zijn er voornamelijk op gericht om het aardse, fysieke te heiligen en verheffen. Daartoe waren onze Voorouders nog niet in staat maar de briet-mila – omdat het een eeuwig verbond achterlaat in het vlees – sloeg de brug tussen onze mitswot en de mitswot van de Awot (Patriarchen). Daarom wilde Awram wachten tot G’d het hem zelf zou zeggen. Alleen Hij is in staat om onze mitswot en de mitswot van onze Aartsvaders met elkaar te verbinden.
De derde verklaring benadrukt het verbondsaspect van de briet-mila tussen ons en G’d. De briet-mila is een verbond tussen twee partijen. Een verbond kan alleen gesloten worden wanneer beide partijen akkoord gaan. Daarom kun je alleen maar besnijden wanneer je daartoe een opdracht hebt gekregen.
De vierde verklaring stelt dat men zich alleen kan besnijden wanneer men areel (onbesneden) heet. Zolang Awram de mitswa van briet-mila nog niet gekregen had, heette hij nog steeds geen areel. Daarom kon de mitswa aan hem niet verricht worden en moest hij wachten tot hij de opdracht kreeg. Zodra hij de mitswa kreeg, werd hij areel.
De vijfde verklaring let op de leeftijd van Awram. Awram was honderd toen hij besneden werd. Hiervoor was echte opofferingsgezindheid nodig. De Talmoed vermeldt expliciet, dat deze mitswa van besnijdenis – omdat deze in eerste instantie aanvaard werd met veel mesiroet nefesj (opofferingsgezindheid) ook gedurende vele generaties later nog met veel mesiroet nefesj uitgevoerd werd.
“Besneden worde bij u al wat mannelijk is” (17:10)
Awram overlegde met zijn vrienden Aneer, Esjkol en Mamré hoe hij zich moest besnijden. Aneer antwoordde, dat een briet-mila niet goed was, omdat hij zich daardoor in een uitzonderingspositie zou plaatsen en de hele wereld tegen zich zou krijgen. Esjkol vond, dat het geen enkele invloed zou hebben op de omgeving maar Mamré meende dat hij zich midden op de dag moest besnijden en nergens bang voor moest zijn, want G’d stond aan zijn rechterhand om hem te helpen. Deze discussie is nog steeds actueel. Ook tegenwoordig hoort men deze verschillende geluiden. Sommigen vinden dat we ons helemaal niet moeten afscheiden van de omgeving. Dat zou ons een rustig leven garanderen. Anderen zeggen dat onze invloed te gering is op het wereldgebeuren zodat we ons beter kunnen aanpassen, opdat wij voor iedereen acceptabel zijn. Weer anderen menen, dat we ons nergens iets van moeten aantrekken en gewoon door moeten gaan – in het openbaar – op onze eigen weg, de weg van de Tora, zonder ons te schamen. Uiteindelijk zal de mensheid vanzelf haar weg richting het Jodendom terugvinden. De raad van Mamré werd aangenomen en het feit, dat G’d aan Awram na de besnijdenis verscheen in de bossen van Mamré, was een vingerwijzing, dat dit de juiste weg was. We mogen ons nooit schamen voor ons geloof.
“En gij zult u besnijden het vlees van uw voorhuid” (17:11)
Awram Awinoe kreeg de mitswa om de mila te doen maar niet de mitswa van peria (het wegsnijden van het kleine onderhuidje). De mila zorgt ervoor dat we anders zijn dan onze omgeving maar de peria geeft een extra kedoesja. Deze kedoesja heeft het joodse volk pas gekregen bij Matan Tora (meer dan 500 jaar na de geboorte van Awram Awinoe). De bedoeling van het verbond van de besnijdenis is: “Om voor u tot G’d te zijn en voor de kinderen na u”. De briet-mila versterkt ons besef, dat G’d niet alleen Schepper is van het heelal maar ook de dagelijkse Leider van de wereld blijft.
“En Jisjmaëel zijn zoon was dertien jaar toen het vlees van zijn voorhuid besneden werd” (17:25)
De verdienste van de besnijdenis van de Jisjmaëlieten is dat zij hierdoor in het heilige land kunnen wonen. Hun kracht ligt in het houden van het verbond. Daartegenover moeten wij extra kedoesja genereren, die de specifieke kwaliteit is van het verbond van Am Jisraeel…