(BEREESJIET / GENESIS 25:20 – 28:9)
TOLEDOT (geslachten). Riwka voelt zoveel beweging, dat ze bij G’d te rade gaat. Die zegt haar dat ze een tweeling draagt. Hun wegen zullen ver uiteengaan. De oudste zal de jongste dienen. Esau wordt jager, Ja’akov is tentbewoner. Op een dag komt Esau moe en hongerig van de jacht. Ja’akov wil hem linzensoep geven als hij zijn eerstgeboorterecht verkoopt. Esau denkt dat hij toch spoedig sterft en staat het eerstgeboorterecht af. Jitschak trekt naar Gerar vanwege een hongersnood en zegt dat Riwka zijn zuster is. Jitschak wordt erg rijk en de koning van Gerar verzoekt hem het land te verlaten. Jitschak graaft de putten uit die zijn vader eerder had gegraven. Als Jitschak zijn einde voelt naderen roept hij Esau om hem de eerstgeboren-zegen te geven. Riwka hoort dit en draagt Ja’akov op zijn vader uit de kudde een bout te eten te geven om de zegen in ontvangst te nemen. Ja’akov is nog niet weg of Esau komt met het gevraagde gerecht. Jitschak schrikt geweldig maar handhaaft toch de zegen voor Ja’akov, ondanks het bittere verwijt van Esau. Riwka verneemt dat Esau zijn broer wil doden na de dood van Jitschak en stuurt Ja’akov naar haar broer Lawan om uit de familie een vrouw te zoeken.
Koheen, 25:19-26:5. Esau en Ja’akov groeiden uit tot twee verschillende persoonlijkheden. Esau verkoopt het eerstgeboorterecht voor een bord linzen. Jitschak gaat naar het land van de Filistijnen. God belooft zijn nageslacht te vermenigvuldigen en hem het land Israël te geven.
“Geef me alsjeblieft wat te eten van dat rode” (25:30). De Hebreeuwse verwoording van de frase “geef me wat te eten” duidt erop dat Esau tegen zijn zin at. Waarom vroeg Esau geen behoorlijke se’oeda (maaltijd) met vlees en wijn? Bovendien is het vreemd dat Ja’akov dat eerstgeboorterecht lijkt te kopen voor linzen, die hem helemaal niet toebehoren, maar aan zijn vader en moeder. Hoe kan men nou een eerstgeboorterecht verkopen?
Waarschijnlijk wordt hier met de verkoop van het eerstgeboorterecht bedoeld, dat Esau iedere vorm van roechnioet (spiritualiteit) schuwde en dat overdroeg aan Ja’akov. In ruil daarvoor wilde hij alle gasjmioet (materie) van deze wereld. Vlak voor de ‘deal’ tussen Ja’akov en Esau was Awraham gestorven. Ja’akov maakte een gerecht van linzen om zijn vader Jitschak een eerste se’oedat hawra’a (versterkingsmaaltijd) aan te bieden met linzen die lijken op iets ronds, dat draait. Ja’akov gaf daarmee een hint aan zijn vader Jitschak. Net zoals de linze rond is, draait de rouw als een rad door de wereld.
Maar Esau hechtte geen enkel geloof aan de G’ddelijke Voorzienigheid en had geen vertrouwen in de Toekomstige Wereld. Esau weigerde eigenlijk deze linzen te eten in de rouwtijd, omdat hij daarmee zou aangeven dat hij wel geloofde in de eeuwigheid van de ziel en de Toekomstige wereld. Esau moest deze linzen uiteindelijk wel eten, omdat er niets anders in huis was.
Toen Ja’akov zag dat Esau de linzen, als teken van rouw voor het teloorgaan van de spirituele boodschap van Awraham minachtte, vroeg hij hem dat eerstgeboorterecht te verkopen. Dit betekende dat Esau aan Ja’akov het recht om de offers te brengen overdroeg. Daarop antwoordde Esau: ”Zie ik ga spoedig sterven, waar heb ik het eerstgeboorterecht voor nodig?”.
Hij voelde niets voor geestelijke zaken. In plaats daarvan wilde hij het `recht’ om ongebreideld over de materiele wereld te heersen en er ongestoord van te genieten. Hij minachtte het eerstgeboorterecht. Daarom verkocht hij het aan Ja’akov. De linzensoep was niet de prijs voor het eerstgeboorterecht omdat Ja’akov iets later zegt: “verkoop mij vandaag het eerstgeboorterecht wat u toehoort”. Er wordt niet duidelijk bij gezegd dat het eerstgeboorterecht in plaats van de linzen wordt verkocht. Ja’akov bood Esau een grote som geld voor het eerstgeboorterecht. De linzen waren alleen maar een soort `zakendiner’ ter gelegenheid van de verkoop. De linzen waren misschien de aanleiding voor Esau om zijn eerstgeboorterecht te verkopen maar absoluut niet de prijs voor de verkoop.
Toen Ja’akov later de beracha (zegen) verkreeg, was het duidelijk dat Esau niet kwaad kon zijn omdat Ja’akov hem bedrogen had. Maar toen Jitschak aan Ja’akov ook aardse en materiele zegeningen meegaf, werd Esau kwaad en meende hij, dat hij bedrogen was, want hij had juist van Ja’akov ‘deze wereld’ gekocht in ruil voor het eerstgeboorterecht (offerrecht). Esau was kwaad omdat Ja’akov ook deze wereld van hem dreigde af te nemen. Maar dat was nooit onderdeel van de deal geweest…
De schijn tegen
Bij de aankoop van het eerstgeboorterecht lijkt Ja’akov misbruik te maken van de omstandigheden. Esav is doodmoe, uitgehongerd, depressief en heeft weinig levensverwachting. In Bereesjiet 21: 12 staat, dat slechts een deel van de nakomelingen van Jitschak de traditie van Awraham zouden voortzetten, maar niet al zijn kinderen. Pas in 28: 4 wordt bevestigd, dat Ja’akov de fakkeldrager zou worden. Jitschak droeg hem op een vrouw te zoeken uit het geslacht van Awraham, en niet van de Kana’anieten en gaf hem de zegen van Awraham.
De profeet Maleachi zei het al: “Esav was een broer van Ja’akov”. De nadruk ligt hier op het woord “was”. Esav en Ja’akov waren inderdaad gelijk in elk opzicht en hadden gelijke rechten. Alleen Ja’akov was het, die het verdiende om de opvolger in de Joodse traditie te worden. Jitschak wilde de materiële en geestelijke wereld verdelen. Niet als aparte eenheden maar als complementaire: “De handen zijn de handen van Esav en de stem is de stem van Ja’akov” – de doe-realiteit en de spirituele zijn aparte werelden, maar moeten elkaar aanvullen. Het is het uiterlijk naast de innerlijke bedoeling. Jitschak wilde een harmonie tussen zijn zoons, maar Esav zou dit niet toelaten. Ja’akov en Esav waren verschillende karakters, reeds vanaf de conceptie. Beiden wilden beide werelden. De belichamingen van goed en kwaad kunnen niet coëxisteren. Anders dan de relatie tussen Jismaëel en Jitschak waren Ja’akov en Esav als tweeling vanaf de conceptie al onlosmakelijk met elkaar verbonden: eeuwige rivaliteit bijna zonder compromis. Wanneer de één zou vallen, zou de ander opstaan.
Beracha (zegen) heeft dezelfde letters als Bechora (eerstgeboorterecht). Ja’akov vroeg Esav dit eerstgeboorterecht aan hem te verkopen. Maar Ja’akov sprak over spiritualiteit; Esav alleen over doem en dood. Na het eten van dat ‘rode’ uitte Esav geen woord van protest. De Tora zelf getuigt van zijn desinteresse in de Joodse traditie.
Behalve zijn overeenkomst met Esav had Ja’akov nog een aparte claim op het eerstgeboorterecht. Ja’akov hield Esavs hiel vast bij de geboorte om aan te geven, dat het eerstgeboorterecht hem toebehoorde. Volgens Rasjie was Ja’akov ook als eerste de baarmoeder ingekomen. Gelijk een buisje met knikkers kwam hij daarom ook pas als laatste uit de baarmoeder. First in, last out.
Eerstgeborenen in de menselijke, dierlijke en plantenwereld hebben een aparte status. De eerstgeboorte symboliseert een bepaalde liefde. Daarom worden zowel de Tora als het Joodse volk “eerstelingen” genoemd. Als men zijn eerste gaven heiligt, toont men wat zijn werkelijke doel is in het leven. Pas daarna wijdt men zich aan zijn privé-aangelegenheden.
Ieder van de Aartsvaders had zijn eigen missie, die voortgezet werd door één van zijn kinderen. Na de conceptie is de taak van de vader afgelopen. De rest van de ontwikkeling is afhankelijk van de moeder. Dit heet het ‘potentieel van de vader’. Het potentieel van de Aartsvaders werd voortgezet door hun zonen en door ieder op zijn eigen wijze uitgebouwd. Ja’akov was het potentieel van zijn voorouders. Hij was de beste weergave van zijn vaders potentieel, de belichaming en afsluiting van de uitbouw van de missie van de Aartsvaders. Ja’akov gebruikte de strengheid van zijn vader en de liefde van zijn grootvader Awraham voor zelfanalyse en spirituele groei. Esav combineerde beide trekken maar geperverteerd, enkel om zijn lusten te bevredigen.
Ooit een moeilijk kind gehad in de klas? Dan weet u dat daar de meeste aandacht naar toe gaat. Jitschak wist dat Ja’akov een spirituele hoogvlieger was en dat Esav zijn absolute mindere was. Maar voor een man als Jitschak, die alles op eigen kracht wilde waarmaken, zou elke hulp van buitenaf, zoals in de vorm van een Beracha, afbreuk doen aan de kwaliteit van iemands persoonlijke geestelijke inspanningen. Negatieve omstandigheden vergroten juist iemands verdiensten. Daarom wilde hij Ja’akov nièt maar Esav wèl zegenen. Jitschak meende dat Esav in een constante strijd verwikkeld was om zichzelf te verbeteren, een strijd die hij niet kon winnen zonder assistentie. Jitschak meende, dat Esav al het materiële aanwendde voor geestelijke doelen. En daarom wilde Jitschak juist Esav helpen met een zegen. Daarom hield Jitschak meer van Esav, want hoe meer je in iemand investeert hoe meer je hem lief hebt. De ontknoping was een enorme ontgoocheling voor Jitschak. Teleurgesteld raken in je kinderen is het ergste wat je als ouder kan overkomen…
Levie, 26:6-12. Awimelech, koning van de Filistijnen toont belangstelling voor Riwka. G’d waarschuwt Awimelech haar niet aan te raken.
3e alija, 26:13-22. Jitschak wordt gezegend en graaft putten die de Filistijnen verstopt hadden.
4e alija, 26:23-29. Jitschak sluit een verdrag met de Filistijnen.
5e alija, 26:30-27:27. Ja’akov ontfutselt Esau de zegen van Jitschak.
6e alija, 27:28-28:4. Toen Jitschak Ja’akov had gezegend kwam Esau terug van de jacht. Jitschak merkt dat hij de verkeerde zegende. Ja’akov vlucht naar Lawan in Charan.
Ja’akov had de zegen van Jitschak gekregen. Esau werd vreselijk jaloers. Deze haat droeg Esau over aan zijn zoon Elifaz, die het als een familietraditie verder doorgaf aan Amalek, Agag en Haman.
Kennelijk komt er geen einde aan de stroom antisemitisme die door de geschiedenis waart. Het antisemitisme wordt teruggevoerd op de strijd tussen Esau en Ja’akov. Aan Riwka werd geprofeteerd dat haar kinderen niet goed samen konden coëxisteren. Esau ambieerde het aardse leven, Ja’akov het hemelse. De aartsvijand van Israël is Amalek. Amalek was de kleinzoon van Esau, en de zoon van Elifaz (36:4). De moeder van Elifaz was Timna, die joods wilde worden. Zij ging naar onze Aartsvaders toe om zich te laten bekeren maar die wilden haar niet aanvaarden. Uiteindelijk kwam ze terecht bij Elifaz, omdat ze liever een dienares bleef binnen Israël dan een meesteres bij een ander volk. Van haar stamde Amalek af, die ons veel ellende heeft bezorgd. De Talmoed geeft de reden: omdat men haar niet had mogen wegsturen toen zij joods wilde worden.
Onbegrijpelijk! Onze Aartsvaders probeerden iedereen bij het Jodendom te betrekken. Hoe het ook zij, onze Aartsvaders worden, zij het zeer subtiel, bekritiseerd voor het feit, dat ze Timna niet in de Jodendom hebben willen opnemen.
“De handelingen van de Voorouders zijn bepalend voor de geschiedenis van hun kinderen”. Dezelfde gedachte zien we terug bij de confrontatie tussen Mordechai en Haman. De Midrasj legt een verband tussen de haat van Haman en de manier waarop Ja’akov aan de zegening van de eerstgeborene kwam. In de Megillat Ester staat dat toen Mordechai doorhad wat besloten was door Haman “Mordechai zijn kleren scheurde en zich hulde in zak en as. Hij ging naar het midden van de stad en liet een luide en bittere schreeuw” (Ester 4:1-2).
Die luide en bittere kreet wordt in verband gebracht met de bittere klacht, die Esau uitte, toen hij merkte, dat Ja’akov er met de zegen vandoor was. De Midrasj stelt:“Ja’akov liet Esau vreselijk huilen, zoals er geschreven staat: “Toen Esau de woorden van zijn vader hoorde, huilde hij met ‘n vreselijke en luide schreeuw (27:34). Ja’akov kreeg dit terug in Sjoesjan, toen zijn afstammeling Mordechai een bittere en luide kreet liet vanwege de ellende die Haman, een nakomeling van Amelek, over de Joden bracht”. Een rechtvaardiging van antisemitisme? Absoluut niet! Maar het laat wel een oorzaak-gevolg verband zien, dat we vaak niet goed doorhebben. In Dewariem 25:19 wordt gesteld, dat wij “de herinnering van Amalek moeten uitwissen van onder de Hemel, gij zult dit niet vergeten”. Verklaarders vragen zich af hoe het mogelijk is om de herinnering uit te wissen, terwijl we niet mogen vergeten. Misschien betekent dit dat wij de herinnering aan Amalek moeten uitwissen omdat dit op onze eigenschap duidt, dat we soms ongevoelig omgaan met derden. De tikkoen is dat wij de ongevoeligheden vanuit de vorige generaties niet herhalen.
7e alija, 28:5-9. Toen Esau zag dat Kenaänitsche meisjes geen gunst vonden in de ogen van zijn ouders, trouwde hij met Machalat, de dochter van Jisjmaeel.