Parsja Bo 5777

(SJEMOT/EXODUS  10:1-13:16) 

Verschillende kanten van één medaille

Wanneer wij over het feest van de Uittocht spreken, hebben wij het over Pesach. De Tora noemt het echter “het feest van de Matsot”. Kennelijk bestaat er een verschil in benadering vanuit de optiek van ‘Boven’ en die van de mensen. Rabbi Levi Jitschak van Berditschev (19e eeuw) legt uit, dat matsa de totale opoffering symboliseert van de Joden voor G’d. Dit staat ook aangeduid in de pasoek (vers), waar beschreven wordt dat de Joden Egypte overhaast verlieten, geen tijd hadden om hun deeg te laten rijzen en geen proviand voor onderweg meenamen (Exodus 12: 39). Zo sterk was het vertrouwen in G’d, dat zij nauwelijks voedsel of water meenamen. Aan de andere kant duidt het woord Pesach op de wonderlijke redding, waarbij G’d de eerstgeborenen van Egypte trof, maar de huizen van de Israëlieten spaarde door “er overheen te lopen” (Exodus 12: 13). Het woord Pesach betekent ‘ergens overheen stappen’. G’d en het Joodse volk prijzen elkaar over en weer. De Tora beschrijft het Pesachfeest als het feest van de matsot, hetgeen de loyaliteit van de mens benadrukt. Wij op aarde benoemen het feest als Pesach (passeren, overheen stappen) om het G’ddelijke wonder te herinneren. Op deze manier leren we ons op een positieve manier uit te drukken, waarbij we altijd de verdienste van de ander benadrukken.

Solidariteit en dankbaarheid

De Tora benoemt onze slavernij in Egypte als een ervaring van een “ijzeren reinigingsoven” (Dewariem 4: 20). Hoewel we niet volledig begrijpen hoe wij in Egypte tot spirituele rijping zijn gekomen, is het duidelijk dat deze ervaring ons helpt om ons te identificeren met het lijdende deel van de mensheid. Op verscheidene plaatsen in de Tora wordt van ons geëist gevoelig te zijn voor de behoeften van de vreemdeling: “En u zult de vreemdeling in uw midden liefhebben als u zelf, want u bent zelf vreemdeling in het land Egypte geweest” (Wajikra 19: 34). Wanneer wij “het brood der ellende” eten, voelen wij ons solidair met de mensen, die de zegen van de vrijheid nog niet hebben ervaren. Zolang nog maar één persoon gebukt gaat onder het juk van slavernij, is niemand echt vrij.

De pasoek (vers) uit Wajikra impliceert, dat wij de Egyptenaren dankbaar moeten zijn. Maar waarvoor moeten wij hen dankbaar zijn? Ze hebben ons tot slaven gemaakt en onze kinderen in de Nijl gegooid! Dit is zeker waar. Toch kunnen we niet ontkennen, dat wij in hun land gewoond hebben en genoten hebben van alle voordelen van het Egyptische rijk. Terwijl ze ons zwaar verdrukt hebben, mogen we niet vergeten dat wij ook bescherming hebben genoten in hun land. De eigenschap van dankbaarheid wordt zó gewaardeerd door de Tora, dat zelfs verdrukking en antisemitisme deze verplichting niet kunnen matigen. Dankbaarheid is een onderdeel van onze spiritualiteit. Omdat wij overal het goede in zien, vormen wij geen exclusief geheel. Jodendom is in principe voor iedereen.

Hoop zonder bekeringsdrang

Wanneer wij dawwenen (bidden) voor de uiteindelijke verlossing zeggen wij “laat iedereen die hongerig is, komen en mee-eten”. We sluiten niemand uit. Wanneer wij geen onderscheid maken tussen de mensen, mogen we van God ook verwachten dat Hij geen onderscheid zal maken tussen de goeden en de kwaden. Daarop is onze hoop gebaseerd, dat wij uiteindelijk bevrijd zullen worden, hoewel wij het wellicht niet verdienen. Pesach was het begin van de uiteindelijke Messiaanse verlossing.

Toch zijn wij er niet op uit om anderen te bekeren. We kennen geen zendelingen, die anderen moeten overtuigen van het ware geloof. In feite gebeurt het omgekeerde. Wanneer iemand Joods wil worden, wordt hij ontmoedigd. Alleen wanneer men de vele eisen van het Jodendom aankan, is het tijd om het Jodendom te omhelzen. Pas dan wordt bekering  toegestaan. Onze P.R. is dus niet gebaseerd op promotie van de goede zaak. Onze aantrekkingskracht moet komen van onze spirituele uitstraling. Hoewel we geen nieuwe volgelingen rekruteren, staan onze deuren altijd open. Iedereen is welkom. We maken geen onderscheid, maar de behoefte om er bij te horen, moet van binnen uit komen.

Hoe ontstaat eenheid om de verlossing te bespoedigen?

De pre-Messiaanse eenheid ontstaat wanneer wij ons druk maken om andermans lichamelijke welzijn. Op Seideravond, wanneer we de uittocht herbeleven, stellen we: “Laat iedereen, die hongerig is, komen”. We maken ons veel te vaak zorgen over onze eígen financiële welvaart, terwijl we bij de ander alleen oog hebben voor zijn geestelijke welzijn. De weg terug naar het Jodendom loopt soms via vreemde wegen. Natuurlijk gaat het uiteindelijk om het delen van ons geestelijke erfgoed, maar sommigen hebben eerst behoefte aan eten en een welkom thuis. Ook in de Seiderviering komt deze gedachte aan de orde: “Iedereen die hongerig is, kan komen…mogen wij het volgend jaar in het land Israël zijn.”

Wat hebben deze twee zaken gemeen, het uitnodigen van vreemdelingen en onze hoop dat wij het volgend jaar op alijah mogen gaan? Zion, zegt de profeet, zal uiteindelijk door de verdienste van tsedaka verlost worden (Jesaja 1: 27). Bij veel mitswot uit de Tora geldt, dat zij niet goed uitgevoerd worden, indien de juiste Kawwana (intentie) ontbreekt. Veel van onze mitswot gaan mank aan gebrekkige en zelfzuchtige bedoelingen. Hierop is echter één uitzondering, de mitswa van tsedaka. Tsedaka is gericht op het helpen van anderen. Hoe en waarom dit goede doel bereikt wordt is niet relevant. Rasjie stelt in zijn commentaar op Dewariem 24: 19, dat wanneer men geld verliest en een arme dit vindt en gebruikt, de verliezer niettemin de mitswa van tsedaka vervuld heeft, alhoewel hij misschien niet eens wéét, dat hij arme mensen geholpen heeft. Daarom is wellicht de uiteindelijke verlossing afhankelijk van het zechoet (de verdienste) van tsedaka. Tsedaka wordt altijd volledig “juist” uitgevoerd. Daarom stelt Haggada de beide uitspraken naast elkaar. “Laat de hongerige komen en aan onze tafel zitten”: door onze zorg voor onze behoeftige medemens zullen wij de uiteindelijke verlossing bereiken: “Het volgende jaar in het land Israël!”.

“En als je zoon je dan in de toekomst de volgende vraag zal stellen…”(Sjemot 13:14)

Direct bij de Uittocht begint de Tora over de opvoeding van onze kinderen. Boven aan ons prioriteitenlijstje staat de opvoeding van onze kinderen. Hoewel kennis in sommige religieuze gemeenschappen niet erg gewaardeerd werd, staat bij ons onderwijs centraal.

Vragen mag

De zoon uit de Tora vraagt, de Hagada begint zelfs met vier vragen.We gaan problemen niet uit de weg, we kunnen met conflicten leven. Frustratietolerantie is een belangrijk gegeven in het leven. We moeten het eisenpakket dat het dagelijks leven aan ons stelt en de vele problemen, die wij op onze spirituele zoektocht tegenkomen, niet uit de weg gaan. Dat zou tot vluchtgedrag leiden. Velen zoeken vergetelheid in alcohol, drugs of afleidende activiteiten. Het tekort aan frustratietolerantie heeft een diepgaande invloed op onze intermenselijke relaties. We zoeken direct een oplossing om alle problematische situaties uit de weg te gaan.

Conflicterende symbolen naast elkaar

Pesach is het feest van spiritualiteit. Conflicterende ideeën kunnen naast elkaar bestaan. Onze Seidertafel ligt er vol van. Symbolen van vrijheid en slavernij liggen daar naast elkaar. Wij eten droge matze, brood van slaven en bittere kruiden om onze onderdrukking te herinneren. Toch leunen wij en dopen wij appetizers in als teken van vrijheid en voornaamheid. Hoe kunnen we deze tegenstrijdigheden met elkaar verenigen? Wij hoeven niet alle conflicten te harmoniseren. Ons begrip vrijheid is anders dan wat men daar normaal onder verstaat. Echte vrijheid is in moderne opvattingen totale harmonie en volledige afwezigheid van alle onmin en strijd. Deze toestand van eeuwige harmonie bestaat niet in de praktijk. Het Joodse vrijheidsconcept is leven met stress en in staat zijn om het heil te vinden, ondanks alle conflicten.

Minder dan één op zestig

Normaal geldt de regel, dat verboden voedsel wordt opgelost in toegestane materie in een ratio van 1:60. Bij Chameets gelden andere voorschriften. Als ook maar een klein kruimeltje Chameets in een enorm vat matsadeeg valt, wordt het hele deeg verboden. Wat is het verschil tussen Chameets en alle andere verboden voedselsoorten? En wat is het verschil tussen Chameets en matsa?  Wanneer matsadeeg met rust gelaten wordt, zal het spontaan gaan rijzen en Chameets worden. Matsadeeg blijft alleen matsa als het bewogen, gekneed, gerold en direct gebakken wordt. De Halacha vereist doorlopend contact. Matsa wordt het pas wanneer de bakker doorlopend met de vorm van het deeg bezig is. Chameets daarentegen rijst vanzelf.

Goddelijke interventie

Chameets en matsa vertegenwoordigen twee Weltanschauungen. Matsa staat voor de constante G’ddelijke Voorzienigheid. Niets gebeurt zonder dat G’d het laat gebeuren. Dat er iets vanzelf zou ontstaan, is ondenkbaar. De kleinste verandering in het universum is G’d’s werk. Chameets is spontane verandering. De grote “Big-Bang” vormt de inleiding op een proces waar niemand meer vat op heeft. Na de uittocht uit Egypte was het duidelijk dat G’d alle touwtjes in handen heeft. Zelfs in de meest dagelijkse gebeurtenis is G’d’s hand herkenbaar. Niets gebeurt zonder dat G’d dat wil. Deze gedachte ligt in de matsa. Anders dan Chameets is er bij matsa geen sprake van spontane veranderingen. Om te benadrukken, dat zelfs de kleinste gebeurtenissen niet aan G’ds aandacht ontsnappen, luidt de Halacha dat zelfs de kleinste kruimeltjes Chameets verboden zijn. Misschien is het daarom dat de matsa “brood van geloof” wordt genoemd. Matsa leert ons dat er één groot Scheppingsplan is, dat tot de tijd van de Masjie’ach zal voortduren. Behalve onze vrije wil en onze eigen morele beslissingen, ligt alles al vast.

“G’d voerde de kinderen Israëls uit Egypte, groepsgewijs”  (Sjemot 12:51)

Voor de bevrijding moeten wij G’d dankbaar zijn. Maar hoe kunnen wij er zeker van zijn dat wij onszelf nooit hadden kunnen bevrijden uit Egypte? Het is wel vaker in de geschiedenis gebeurd, dat vrijheid zonder wonderlijke interventie van Boven verkregen werd.Toen G’d Mosje opdracht gaf om de Israëlieten uit Egypte te bevrijden, zei God: “Ik zal ze vanuit de lasten – siwlot – van Egypte bevrijden” (Sjemot 6:6). Siwlot betekent niet alleen lasten maar ook tolerantie en verdraagzaamheid. We kunnen de vers dus ook lezen als “Ik zal ze vanuit de verdraagzaamheid voor Egypte bevrijden”. Gewenning gebeurt namelijk gemakkelijk, ook onder drukkende omstandigheden. De Joden waren zo gewend geraakt aan hun slavenstatus, dat ze meenden dat dit normaal was. Bovendien dachten ze wellicht bij zichzelf: ‘Wat is er zo verkeerd aan het slavendom, onze magen zijn altijd gevuld en we hebben geen verantwoordelijkheden. Wat hebben we eigenlijk aan vrijheid?’

Primair was het de taak van Mosje Rabbenoe om de Joden ervan te overtuigen, dat ze vrije mensen moesten worden. Dat was níet eenvoudig. Toen het eerste verzoek om vrijheid alleen maar resulteerde in nog grotere verdrukking, verwierpen de Joden het bevrijdingsproject en beschuldigden zij Mosje Rabbenoe ervan, dat hij hun ellende alleen maar verergerde (Sjemot 5:21). Inderdaad zonder G’ddelijke interventie zouden we niet vrij gekomen zijn uit Egypte; we hadden immers geen enkele behoefte aan vrijheid.

Geen behoefte meer aan vrijheid

Een belangrijke eye-opener in onze moderne tijd. Veel mensen zijn zo gewend geraakt aan hun Galoet-lifestyle dat ze geen behoefte meer hebben aan vrijheid in ons eigen land. Op ieder moment worden we geacht onszelf te onderzoeken op de vraag of wij geen waardiger vorm van leven zouden moeten opzoeken. Spirituele stijging komt niet makkelijk. Een koe in de wei heeft een makkelijker leven dan een mens, die zich wil ontplooien, wil stijgen en geestelijke groei wil doormaken. Maar wij staan boven het dier…. constante waakzaamheid blijft vereist.

Wij hebben veel boeken over ethiek en moraal. Rabbi Chaim Luzzatto stelt in zijn inleiding op zijn boek “De weg van de rechtvaardigen” dat hij niets nieuws komt brengen.  Dat is nu juist het eeuwige probleem. Omdat iedereen de normen en waarden kent, nemen we ze voor “granted”. We besteden er weinig aandacht aan en praktiseren ze ook niet in ons dagelijks leven. Daarom stelt de Hagada, dat het niet interessant is hoe geleerd en wijs wij zijn. We moeten blijven vertellen over de uittocht uit Egypte. Juist omdat we zo bekend zijn met alle gegevens van de wonderlijke uittocht, vergeten we het belang ervan voor ons dagelijks leven. Daarom moeten we er zo veel over vertellen, omdat we dan misschien eindelijk het verstrekkende belang ervan gaan inzien.

Onze spirituele winst is er nog steeds

We zitten nog steeds in Galoet. Weinig is er over van onze oorspronkelijke zelfstandigheid. Waarom herinneren we onze uittocht uit Egypte dan? Er was eens een arme man die plotseling een fortuin won in de loterij. Omdat hij besefte, dat hij nooit had kunnen leren, huurde hij leraren in en werd hij een wijs man. Elk jaar placht hij de verjaardag van het winnende lot te vieren. Enige tijd later verloor hij al zijn geld en werd hij weer arm, maar toch bleef hij de verjaardag van het winnende lot vieren. Mensen om hem heen vroegen waarom hij toch zo blij bleef om deze dag, ondanks het verlies van al zijn geld. De man antwoordde: “Het geld is weg, maar de kennis die ik heb verworven is nog steeds bij me”. Hoewel we onze politieke onafhankelijkheid, verkregen bij de Exodus, verloren hebben, is de spiritualiteit, die wij opgedaan hebben bij de openbaring op de berg Sinaï nog steeds bij ons. We vieren Pesach zelfs in de ballingschap, omdat wij daarmee de spirituele winst van het hele traject vieren. Iemand, die lang blijft stilstaan bij de Exodus, verdient inderdaad een pluimpje, omdat hij laat zien dat hij spiritualiteit hoog op zijn prioriteitenlijstje heeft staan.

 

 

Reacties zijn gesloten.