Sjemot/Exodus 21:1-24:18
“Dit zijn de rechtsvoorschriften: Als je een Hebreeuwse slaaf koopt, zal hij zes jaar dienen en het zevende jaar gaat hij in vrijheid heen; niets betaalt hij” (Exodus 21:1-2)
In Misjpatiem worden intermenselijke, civiele rechten behandeld. Het civiele wetboek begint met de status van de slaaf. Hij is veroordeeld tot zes jaar dienstwerk omdat hij gestolen heeft en het Rabbinale hof heeft hem ‘verkocht’ aan een rijke heer. Met de opbrengst van de verkoop wordt de bestolene terugbetaald. Keurt de Tora slavernij goed? Wat zegt onze Joodse moraal over de wantoestanden uit de zeventiende eeuw, hier en elders?
Reclassering, geen uitbuiting
Het eerste wat het civiele gedeelte van de Tora behandelt is de positie van de underdog. De slavenregeling uit de Tora is geen uitbuiting maar veel eerder reclassering. De dief had gestolen. Hij werd niet in de gevangenis gegooid, omdat dit hem alleen maar slechter zou maken door contact met andere criminelen. Hij werd niet van zijn vrouw en kinderen gescheiden, omdat dit allerlei onschuldigen eveneens zou treffen en in het ongeluk zou storten. De Joodse slavernij is reclassering. Hij kon niet omgaan met geld. Hij wordt in een rijk gezin geplaatst voor heropvoeding en re-educatie. Zijn vrouw en kinderen gaan mee en worden eveneens onderhouden door de heer. Zo lopen wij niet het risico dat een gezin totaal ontwricht raakt door een misstap van één persoon.
Verheffend en zinnig
Zijn slavernij was niet voor eeuwig. De heer mocht geen vernederend werk opdragen en mocht hem ook geen nutteloze arbeid laten doen, zodat de ‘slaaf’ niet het gevoel had dat hij onzinnig bezig was.
De heer moest zorgen voor goed voedsel, kleding en een prettig onderdak voor zijn ‘slavengezin’, gelijk hij voor zichzelf en zijn eigen familie zorgt.
Toch enige terechtwijzing
Als de dief ongetrouwd was toen hij ‘slaaf’ werd, mocht de heer hem geen niet-Joodse slavin als vrouw geven, omdat de Tora kennelijk vreest dat hij aan een dame van heidense afkomst blijft ‘hangen’. Maar wanneer hij reeds een eigen gezin had dan had de heer wel het recht om zijn slaaf een niet-Joodse slavin te laten trouwen. Dit wordt door de verklaarders als een vernedering gezien, omdat de slaaf toch op één of andere manier terecht moet worden gewezen.
Zelfstandigheid
De Tora wil ons zelfstandigheid aanleren. Wij moeten direct onder G’d staan en niet onder een ander mens willen werken. Niettemin bestaan er veel onzelfstandige persoonlijkheden. Als de zes jaar van dienstbaarheid voorbij zijn en de dienaar bij zijn heer wil blijven, dan moet de meester hem naar een Joodse rechtbank brengen waar de slaaf verklaart dat hij niet weg wil bij zijn heer. Dan volgt er een vreemde procedure. De slaaf wordt tegen een rechtopstaande deurpost gezet en zijn rechteroorlel wordt met een priem doorstoken tot de deurpost. Daarna mag de slaaf bij z’n heer blijven tot het 50e – Joweel – jaar.
Waardigheid en menselijkheid
Uit alle voorschriften blijkt duidelijk dat de Tora veel aandacht besteedt aan goede behandeling en verheffing van iemand, die niet meer voor zichzelf kan zorgen. Aan het einde van de slavernij kreeg hij ook nog een grote som geld mee om opnieuw voor zichzelf te kunnen beginnen. Hoe vaak gebeurde het vroeger in Nederland niet dat gevangenen, zodra ze op vrije voeten waren, weer vervielen tot diefstal, omdat ze gewoon niet te eten hadden. Dat wil de Tora voorkomen.
Verslaving
Deze positieve regeling kennen wij helaas niet meer nu wij verspreid over de hele wereld leven. De Tora wil ons duidelijk maken dat verslaving en spirituele slavernij geen optie zijn in het Jodendom. In feite is dit iets waarmee we elke dag geconfronteerd worden. Hoe vaak hebben we niet de neiging onze lusten en passies te volgen terwijl ons verstand en onze G’ddelijke ziel ons zegt “niet doen” of “doe het goede”. Pas wanneer we in staat zijn ons los te maken van de tirannie van onze lichamelijke mensaspecten, zijn wij werkelijk vrij, zoals in de Joodse wijsheidsliteratuur staat: een echt vrij mens is alleen degene, die niet verslaafd is aan zijn behoeften en passies, maar zich kan wijden aan hogere zaken, zoals de studie van Tora.
Heiligheid zelfs in de meest normale aardse zaken
In Misjpatiem werd ons het aardse, civiele deel van de Tora geopenbaard. De Tora wil de wereld heiligen en verheffen. Dat was de inhoud van het principe van “Tora im Derech Erets” – de aarde tot woonplaats G’ds wijden! Volgens het “Tora im Derech Erets” beginsel kunnen we de Tora bezien als een instructieboek om op juiste wijze om te gaan met de wereld. Daarzonder kan ieder gebruik, dat we van de wereld maken, schadelijk zijn. Met de Tora krijgt ieder aspect van de wereld betekenis. Dit verklaart een aantal curieuze mitswot (geboden) aangaande Sjawoe’ot, het Wekenfeest.
De Tannaiem (Misjna-Geleerden) verschilden van mening over de verplichting om zich te verheugen op de Jamiem Towiem, de feesten van de Tora. Op de ene plaats duidt de Tora aan, dat deze aan G’d gewijd dienen te worden, en in een andere pasoek (vers), aan onszelf.
Betrokken op deze wereld
Rabbi Eliëzer concludeert, dat deze feestdagen, zo mogelijk, besteed moeten worden aan uitsluitend Tora-leren, terwijl Rabbi Jehosjoe’a meent, dat men beide doelen gelijkelijk moet nastreven (B.T. Beetsa 15b). Over dit meningsverschil merkt de Amora Rabbi Elazar op, dat wat betreft Sjawoe’ot, zelfs R. Eliëzer het er mee eens is, dat we dit feest gedeeltelijk aan onze eigen genoegens moeten wijden. Waarom? “Het is de dag, waarop de Tora is gegeven” (B.T. Pesachim 68b). Dit is een nogal verbazingwekkend antwoord. We hadden mogen verwachten, dat dit een reden zou vormen voor R. Jehosjoe’a om zich er bij neer te leggen, dat Sjawoe’ot volledig aan Tora-studie gewijd zou moeten worden en niet omgekeerd! Maar als we eenmaal het idee geaccepteerd hebben, dat het de Tora is, die betekenis geeft aan deze aardse realiteit en die voorschrijft hoe deze wereld in de dienst moet worden gesteld van G’d, wordt Rabbi Jehosjoe’a’s argument overduidelijk: speciaal op Sjawoe’ot laten wij zien hoe wij G’d moeten dienen met onze betrokkenheid bij deze wereld.
Chameets en Matsa: materialisme en spiritualiteit
Een ander voorschrift, alleen geldig voor Sjawoe’ot, heeft betrekking op de kwestie van chameets en matsa, die volgens onze traditionele uitleg, respectievelijk materialisme en geestelijke waarden symboliseren. Chameets is op Pesach volledig verboden. Maar op Sjawoe’ot wordt chameets in het Heiligdom als offer gebracht in de vorm van de “twee broden” (Wajikra 23:17). Slechts de aardse gerichtheid van de Tora kan verklaren waarom juist de ‘tijd van het geven van de Tora’ tot het feest van chameets, het materialisme, is geworden.
Consumptie van het sjelamiem-offer
Als we de dieroffers analyseren, ontdekken we een andere paradox, die uniek is voor Sjawoe’ot. Er bestaan twee soorten vrijwillige offers, “ola” – een brandoffer – en “sjelamiem” – een vredesoffer. Het “ola” wordt volledig aan G’d geofferd. Het wordt op het altaar verbrand. Het “sjelamiem” daarentegen wordt meestal gegeten door degene die het offer brengt en zijn gasten, waarbij dit eten de vervulling van het offer is. “Sjelamiem” met hun fysieke genieting worden over het algemeen alleen gebracht door privé personen. De meeste publieke offers zijn van het type ola – volledig onstoffelijk van aard. Er is maar één uitzondering. Er bestaat één sjelamiem-offer dat namens het publiek gebracht wordt. En dat is op Sjawoe’ot (Wajikra 23:9). Alleen op de dag, waarop de Tora gegeven is, moet het volk zich en masse overgeven aan het genieten van “sjelamiem”. Een paradox, die goed te verklaren is met het ‘Tora im Derech Erets’ principe (Mesjech Chochma, Sjemot 20:18).
De Opvoeding van Kinderen tot Emoena
Het “Tora im Derech Erets” beginsel is ook een leidraad bij de opvoeding van onze kinderen. Dit betekent, dat we onze kinderen moeten leren, dat de wereld volgens vaste regels geleid wordt: “Het is G’ds wens en verlangen de ‘gewoonte’ van de wereld zo veel mogelijk te handhaven en de natuur is Hem dierbaar”. Als we teveel over wonderen praten en te weinig over hoe G’d ons leidt en beschermt via natuurlijke kanalen, kan dit van nadelige invloed zijn op het geestelijk welzijn van onze kinderen. Hier volgen de woorden van Maimonides over wat de trucjes en de behendigheid van de goochelaar kunnen aanrichten in de kinderziel: “Dit veroorzaakt grote schade, want het zich verbeelden van onmogelijke dingen als mogelijk, is zeer schadelijk voor kinderen en kan hun geest kwaad doen” (Sefer Hamitswot, verbod nr. 32). De woorden van Maimonides kunnen ook breder begrepen worden en hebben wellicht algemene strekking.
Natuurlijk moeten we onze kinderen onderwijzen over de grote wonderen, die God voor ons verricht heeft, zoals in de Tora en de woorden van onze Wijzen verteld wordt. Dit is belangrijk voor hun vorming in Emoena (Geloof) en Bitachon (Vertrouwen). Maar alles wat deze Tenach- en Talmoedwonderen overschrijdt moet met voorzichtigheid behandeld worden. Ook hier moeten wij een middenweg bewandelen. Zoals overal….