Sjemot/Exodus 25:1-27:19
Het Heiligdom: juiste combinatie van geest en materie
In Teroema krijgen wij de opdracht een Tabernakel te bouwen. Tegenwoordig is de Tora-ideologie ons geestelijk heiligdom. De Tora verschilt radicaal van zowel de Griekse filosofie als de religieuze christelijke ideologie. Het christendom stelt het gevoel en het geloof centraal. De Griekse filosofie plaatst de menselijke rede in het middelpunt; niet de daad, maar de beschouwing en overpeinzing zijn prijzenswaardig.
Valstrik van emoties en rationaliteit
En zo vergaat het iedereen, die zichzelf op eigen kracht geestelijk wenst te verheffen. Hij/zij zal waarschijnlijk verstrikt raken in het dilemma van emotionaliteit, zoals in de westerse religies of in de valstrik van de rationaliteit als de Griekse filosofen. Beiden schieten te kort in hun waardebepaling van het belang van daden en betrokkenheid bij het wereldse gebeuren. Alleen de Tora heerst over de wereld en kan met haar “Tora im Derech Erets” beginsel de mens leiden tot een juiste combinatie van geest en materie. Alleen het Joods volk, dat de Tora ontvangen heeft, kan het fundamentele belang van deze wereld naar waarde schatten zodat wij niet uit deze wereld hoeven te vluchten om aan haar uitdagingen te ontkomen. Met het aannemen van deze uitdagingen vervullen wij G’ds wil. Wij vertrouwen erop, dat dezelfde Tora, die van ons verlangt om ons open te stellen voor de wereld, ons in juiste banen over haar wegen zal leiden.
Ik wil ingaan op enkele inhoudelijke consequenties van het “Tora im Derech Erets” beginsel, die het Jodendom onderscheiden van andere systemen, religies of moraliteit. Tora im Derech Erets vertaalden wij als “betrokkenheid op de aardse realiteit”.
Acceptatie van natuurwetten
Voor andere religies vormen de natuurwetten slechts een sluier, die de G’ddelijke Voorzienigheid verbergt. De wereld wordt pas ideaal als alle sluiers als door een wonder opzij geschoven worden. Dit is niet juist volgens de Tora. De positieve manier, waarop de Tora de wetten van de natuur waardeert, wordt goed beschreven door de grote middeleeuwse geleerde Rabbenoe Nissiem (algemeen bekend als de Ran): “Het is G’ds wil en wens om de ‘gewoonte’ van de wereld zo veel mogelijk te handhaven en de natuur is Hem lief, zodat Hij daar alleen indien noodzakelijk van zal afwijken. Want G’d wenst de natuur niet te wijzigen naar de behoeften van een individu.”
We vinden dezelfde gedachte terug in Chowot Halewawot van Rabbenoe Bachja (11e eeuw): “Laat de mens werken met de aardse realiteit en zijn natuurlijke oorzaken, waarmee hij de opdracht van de Schepper vervult, die de mens heeft geboden te opereren binnen het kader van de natuur.” Zelfs Ramban (Nachmanides), die wellicht meer dan enig andere middeleeuwse autoriteit gelooft, dat God in de natuur ingrijpt ter wille van belangrijke Tsadikiem (rechtvaardigen), schrijft, dat G’d normaliter de wetten van de natuur ongemoeid wenst te laten (Deuteronium 20:9).
Groeit gestolen graan?
Wij staan gereserveerd ten opzichte van wonderen. Dit is gebaseerd op de ideeën van onze Geleerden, die herhaaldelijk wijzen op G’ds terughoudendheid om af te wijken van de wetten van de natuur. De Gemara doelt hierop wanneer zij zegt: “Indien iemand graan steelt en dit in de grond uitzaait, zou dit volgens het strikte recht niet mogen groeien. Maar de wereld draait door “naar haar gewoonte” en de kwaden zullen uiteindelijk rekening en verantwoording voor hun daden moeten afleggen”. De Geleerden verklaarden het bidden voor een bovennatuurlijk wonder tot een ‘nutteloos gebed’.
Kennis der wetenschappen
Om de “natuurwetten” doelmatig te gebruiken, moeten we ze kennen. Daarom hadden onze Geleerden grote achting voor de wetenschap: “Ieder van de zeven wijsheden van de wetenschap verdient lof en achting in de ogen van de Chachamiem en zij hielden van elk van hen. U zult geen enkele agada – noch in de Babylonische, noch in de Jeruzalemse Talmoed – aantreffen, waarin zij enige wijsheid afkeurden”. Volgens de Talmoed schiet een ieder, die laks is met het maken van astronomische berekeningen, te kort in ontzag voor G’d. Omtrent hen zegt de Schrift: “Het werk van G’d aanschouwen zij niet en de arbeid van Zijn handen hebben zij niet gezien. [Daarom is mijn volk verbannen … ]”.
Liefde afhankelijk van erkenning
Maimonides wijdt hierover uit als hij de mitswot van liefde en eerbied voor G’d bespreekt: “En hoe kunnen wij liefde en eerbied voor Hem verkrijgen? Wanneer men Zijn prachtige en grote werken en schepselen aanschouwt en door hen Zijn oneindige en onbegrensde wijsheid waarneemt. Het is bekend, dat de liefde voor G’d in het hart van de mensen alleen dan postvat wanneer men G’d erkent; en deze liefde is evenredig aan de mate van erkenning. Daarom moet men zijn geest wijden aan het begrip van wijsheid en wetenschappen, die Zijn Maker aan hem openbaart”(Hilchot Jesodé HaTora 2:2).
“Maakt Mij een Heiligdom opdat Ik in uw midden kan wonen” – liefde en ontzag zijn G’ds woonplaats. En dat kan overal gerealiseerd worden. Ook in de meest aardse omstandigheden. Ik geef u slechts één voorbeeld van de moeite, welke onze Geleerden zich getroostten om wetenschappelijke kennis te verwerven. De Gemara vertelt ons, dat Rav niet minder dan anderhalf jaar onder herders doorbracht om de pathologie van moemiem te leren (lichamelijke gebreken, die het toestaan eerstgeboren mannelijk vee te gebruiken buiten het heiligdom). R. Joseef Rozin (de “Rogotsjover”) leidde hier echter uit af, dat vergaren van dergelijke wetenschappelijke kennis, zelfs indien nodig voor halachische beslissingen, geen deel uitmaakt van de eigenlijke Tora-studie.
Wereldse feiten ook belangrijk
Ook voor een goede halachische beslissing is het vaststellen van de feiten uitermate belangrijk. In de woorden van de Chazon Iesj: ”De uitleg van een voorschrift voor praktische toepassing vereist twee onderzoeken. Eerst moeten we de wetsartikelen van de Tora grondig analyseren. Dit dient gevolgd te worden door een indringend onderzoek van het feitencomplex om een zuivere toepassing van de juiste halacha te verzekeren”. Betekenisvol voegt hij daaraan toe: “En de valstrikken van een verkeerde toepassing zijn gevaarlijker dan die van de opheldering van de halachische onderbouwing”(Igrot Chazon Iesj I:31).
De Tora staat positief tegenover de Jetser Hara
In de Tabernakel werd het dagelijkse offer gebracht. Met het dier offeren wij symbolisch onze Jetser Hara. Maar hoe geschiedt dat tegenwoordig? De Tora heeft een opmerkelijke houding tegenover de Jetser Hara, de aardse of “slechte” neiging. De Geleerden interpreteerden: “En God zag alles wat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed — zeer goed,’- dat is de Jetser Hara (slechte neiging)’”(Bereesjiet Rabba 9:7). Hij wordt “slecht” genoemd maar is in wezen zeer goed. Deze drijfveer is één van de sterkste krachten in de samenleving en van primair belang voor het functioneren van onze maatschappij.
Nog verrassender is een ander gezegde van de Talmoed: “G’d zegt: Ik heb de Jetser Hara geschapen en de Tora als specerij voor haar” — geen remedie of tegengif maar een specerij, die voedsel geschikt maakt voor consumptie: “Opdat jullie van de genoegens van deze wereld zullen genieten en niet tot overtredingen zullen komen “(B.T.Kiddoesjien 30b).
Onmisbaar werktuig
Kennelijk is de Jetser Hara een onmisbaar werktuig in het leven van de Toragetrouwe Jood. Het enige probleem is, dat het ruw materiaal is, scherpe kantjes kent en waarschijnlijk meer kwaad dan goed zal aanrichten. Alleen de Tora kan deze “slechte” neiging in goede banen leiden. Deze aardse neiging wil materiële expansie, geen religieuze. Op zich is hier niets op tegen, als het maar in goede, kosjere banen wordt geleid. Daar is een combinatie van Tora- en wereldse kennis voor nodig. De Talmoed vertelt, dat de grote Rabbi en Rosj Jesjiwa van Soera, Rav Hoena, persoonlijk de straten van Soera onderzocht alvorens de stormachtige herfst begon, waarbij hij alle gebouwen inspecteerde en de gevaarlijke afkeurde. Vandaag lijkt het idee van de grote Rabbijn of Talmoedgeleerde, die de taak van bouwinspecteur op zich neemt onacceptabel. Dit laat zien hoe erg wij onder invloed staan van de ons omringende cultuur, die scherp onderscheid maakt tussen de wereldvreemde kamergeleerde en de Talmied-Chacham van de praktijk. In feite trad Rav Hoena echter in de voetsporen van onze aartsvader Ja’akov, die marktdagen, openbare badgelegenheden of een muntstelsel voor de bewoners van Sjechem instelde, toen hij daar zijn woonplaats koos (B.T. Sjabbat 33b).