Parsja Kie Tisa 5777

Sjemot/Exodus  30:11-34:35

Het verbod om te tellen

De opdracht om het volk te tellen kwam eigenlijk na de zonde van het gouden kalf. Toch staat het in de Tora ervoor: ”Dit is de refoe’a voor de makka – het geneesmiddel wordt beschreven voor de ziekte”. Velen vragen zich af waarom er geteld moest worden: G’d kende het getal toch? Maar de telling was meer voor de mensheid bedoeld. De volkeren lachten het Joodse volk uit: ”Veertig dagen na ‘wij zullen doen en wij zullen luisteren’ maakten jullie al weer een afgodsbeeld. G’d zal jullie nooit meer in genade willen aannemen”, aldus het smalende commentaar van de verenigde volkeren. Het Joodse volk werd verheven door de bijdrage aan het Misjkan (Heiligdom) van Edoet-getuigenis. Het Misjkan getuigde van G’ds vergiffenis.

De halve sjekkel was tien gera – als verzoening voor de overtreding van de Tien Geboden. Hoe zo’n klein muntje zo een grote overtreding kon verzoenen? G’d liet Mosje een brandende halve sjekkel zien. Met veel hernieuwd enthousiasme voor het Jodendom kan zelfs de zwaarste misstap rechtgezet worden!

Wij tellen geen mensen. Dit wordt afgeleid uit de openingszinnen van deze sidra. Wanneer wij dingen tellen, duidt dat erop dat ze aan verandering onderhevig zijn. Verval, vermindering en veroudering zijn allemaal gevolgen van de zondeval van Adam HaRisjon – de eerste mens. Zodra we gaan tellen, toont dit dat de dood in één of ander vorm heeft toegeslagen. Dood is het gevolg van zonde en tekortkoming. Daarom is een kappara nodig, een verzoening in de vorm van donatie van een halve sjekkel aan het heiligdom.

“Opdat er geen plaag uitbreke”

De Tora stelt dat er geteld moet worden door middel van een donatie van een halve sjekkel, omdat er anders een ‘plaag’ uitbreekt onder het joodse volk. Volgens Rasjie betekent dit, dat door het tellen het kwade oog op de getelde objecten komt te rusten. Rabbenoe Bachja ibn Pakoeda (11e eeuw) legt het telverbod een beetje anders uit: “Door iedereen een apart nummer te geven, wordt ieder individu uit het totaal gelicht. Door te tellen wordt het een afgescheiden identiteit, die niet meer in verband wordt gezien met de rest. Zolang men onderdeel van het geheel is, werken de verdiensten    van allen voor iedereen. Maar wanneer men apart beoordeeld wordt, staat men op zichzelf waardoor men vatbaarder wordt voor subjectieve evaluatie, vooroordelen en veroordeling. Daarom moest ook iedereen een halve sjekkel doneren. De halve sjekkel was een gelijke betaling voor iedereen. Hiermee werd voorkomen dat er machloket (meningsverschil) tussen de mensen zou ontstaan.

Iedereen deelde in de gemeente-offers

De donaties werden onder andere gebruikt voor de aanschaf van de gemeenteoffers. Iedereen moest daar een deel in hebben. Rijk en arm waren hierin totaal gelijk. De telling in deze sidra was tevens bedoeld om verzoeningsgelden aan te nemen van het volk, omdat de zonde van het gouden kalf nog niet vergeven was. Toch geeft de Tora aan, dat elke keer – ook in de toekomst – wanneer er geteld moet worden, men dat niet via persoon doet maar met een object. Later werd het joodse volk nog een keer geteld, op de eerste Ijar van het jaar 2449 na de Schepping, het tweede jaar na de uittocht uit Egypte. Bij beide tellingen was het aantal joden gelijk. Hoe is dat mogelijk met twee jaar verschil? De meforsjiem (commentatoren) geven verschillende opties. Het kan zijn, dat het aantal overledenen gelijk was aan het aantal nieuwgeborenen. Maar een tweede antwoord luidt, dat de stam Levi in de eerste instantie wel meegeteld werd maar in de tweede telling niet. De getalsmatige lacune, die het niet meetellen van de stam Levi creëerde, werd opgevuld door de mannen, die langzamerhand de twintigjarige leeftijd (alleen zij werden meegeteld!) bereikten.

Waarom telde David toch?

In het boek Samuel (II 24:9) staat, dat koning David gestraft werd vanwege een volkstelling. Als het enige voorschrift bij de telling luidde, dat men alleen munten of objecten mag tellen maar geen mensen, is niet goed te begrijpen hoe David zich hierin vergiste. Waarom was G’d zo kwaad op koning David? “David”, zegt Nachmanides, “overtrad nog een andere randvoorwaarde bij het tellen van mensen. Dit mag alleen gedaan worden wanneer dit werkelijk nodig is. David telde alleen maar om zich te verheugen over zijn grote legermacht”. Dit is ook wat de Midrasj zegt in naam van Rabbi Eliëzer: “Zolang het joodse volk geteld werd voor een duidelijk doel, heeft het hen aan niets ontbroken, maar toen er zonder enige noodzaak een volkstelling werd gehouden in de tijd van David, ging het mis”. David had de telling niet nodig voor oorlogsdoeleinden. Onnodig tellen van mensen is verboden, zelfs bij een census met sjekaliem.

Toch gaat de Talmoed (B.T. Joma 22a) dieper in op het telverbod. Daar stelt de Misjna dat men de vingers naar voren stak om geteld te worden, waarop de Talmoed vraagt: “Is dat dan toegestaan?”. Volgens de Talmoed overtreedt men bij het tellen twee verboden: “Er mag niet gemeten worden en er mag niet geteld worden”. Uit het vervolg van de discussie blijkt echter dat wanneer men slechts een deel van het joodse volk telt, er niet te vrezen is voor een ‘plaag’. Deze angst bestaat alleen wanneer men hoofden telt en niet wanneer men vingers telt. Zonder bezwaar kan men dus de vingers tellen van een gedeelte van het joodse volk.

Nachmanides concludeert: “Het feit dat de Tora voorschrijft om een halve sjekkel te gebruiken bij het tellen van mensen boven de twintig, duidt erop dat het tellen van mensen vanaf dertien jaar beschouwd wordt als tellen van het hele joodse volk en dat is zelfs verboden met sjekaliem”.  G’d wil niet dat het hele volk geteld wordt, omdat Hij beloofd heeft hen te vermeerderen als de sterren van de Hemel, zoals er staat (Genesis 15:5): “Gij kunt hen niet tellen”.

Een Sjkouch voor Mosje

Bij zijn terugkomst van de berg Sinai brak Mosje de Stenen Tafelen. Volgens de Mesjech Chogma wilde Mosjé Rabbenoe hiermee duidelijk maken dat geen enkel voorwerp uit de materiele wereld onvoorwaardelijk heilig is.

Hoewel de Stenen Tafelen waren gegraveerd met G’ddelijk schrift kennen ook zij geen authentieke, intrinsieke kedoesja. De Stenen Tafelen waren slechts heilig omdat dit een gave G’ds was om het Joodse volk te verheffen. Maar toen zij ontrouw werden vlak na de Tora-wetgeving en een Gouden Kalf maakten, bleek de kedoesja in hen maar zeer gering. De Stenen Tafelen ontleenden hun heiligheid aan de G’ddelijke opdracht die bedoeld was voor de mens. Wanneer de mens niet voldoet aan de opdracht, verliest ook het geschenk uit de Hemel – in casu de Stenen Tafelen – zijn gewijde status.

Toen Mosjé dicht bij het kamp kwam en zag dat het volk rond het gouden kalf  danste, zag hij in, dat hun begrip van de interactie tussen G’d en de wereld dusdanig verkeerd was, dat hij de Stenen Tafelen uit zijn handen op de grond gooide en brak. Wanneer Mosjé de Stenen Tafelen in die vernederende situatie toch zou hebben overhandigd aan het Joodse volk, hadden ze Stenen Tafelen in plaats van een gouden kalf aangenomen maar hun fundamentele denkfout zouden ze niet hebben opgemerkt. Verdinglijking van heiligheid is niet de Joodse benadering.  Toen Mosjé de Stenen Tafelen brak, besefte men hoe ver ze nog verwijderd waren van het werkelijke doel van de Tora.

Keiharde audiovisuele les

Hasjeem was Mosjé dankbaar voor deze keiharde audiovisuele les. Aan het einde van de Tora staat dat er ‘niet nogmaals een profeet onder Israël opstond als Mosjé, die G’d gekend heeft van aangezicht tot aangezicht. Bij al de tekens en de wonderen, die G’d hem zond te doen in het land van Egypte en bij heel die sterke macht en de grote verschrikking die Mosjé uitoefende voor de ogen van heel Israël’. Volgens Rasjie slaat de laatste frase ‘voor de ogen van heel Israël’ op het feit dat Mosjé de Stenen Tafelen gebroken heeft voor de ogen van heel Israël. G’d bekrachtigde het oordeel van Mosjé, dat dit noodzakelijk was, en hij zei hem: “Sjkouch – Hartelijk dank Mosjé, dat jij de Stenen Tafelen kapot gegooid hebt” (B.T. Jewamot 62a).

Het verbrijzelen van de Stenen Tafelen was overigens geen sinecure. Het lijkt erop, dat Mosjé Rabbenoe ze gewoon op de grond gooide uit woede maar niets is minder waar. Volgens de Midrasj ging hier een hele discussie en een handgemeen aan vooraf: Mosjé Rabbenoe aan de ene kant en Aharon en de zekeniem-ouderen aan de andere kant. De discussie verliep heftig. Mosjé claimde dat de Joden als aanbidders van een Gouden Kalf de Tora niet waard waren. Maar Aharon, zijn broer, en de zeventig oudsten waren het daar totaal niet mee eens. Hun onenigheid ging zelfs zo ver, dat zij hem vast pakten en probeerden te voorkomen dat hij de Stenen Tafelen op de grond zou gooien.

Mosjé was echter sterker, zowel geestelijk als lichamelijk, en sloeg de Tafelen kapot. Mosjé’s vastbeslotenheid is moeilijk te begrijpen. Natuurlijk hadden Aharon en de oudsten gelijk. De Tafelen waren het handschrift van G’d Zelf! Hoe reageren wij als een Sefer Tora, waarvan er – baroech HaSjeem – honderdduizenden zijn, dreigt te vallen? Aharon en de oudsten protesteerden: “Oké, de Joden zijn fout met dat buigen voor het Gouden Kalf. Maar daarvoor hoef je de Tafelen nog niet kapot te slaan. Misschien doen zij Tesjoewa en hebben ze spijt van deze afgoderij!

Een kal wachomer-dan toch zeker-redenering

De Talmoed (B.T. Sjabbat 87a) zegt dat Mosjé als volgt redeneerde: ‘Als de Tora al over het Pesach-offer zegt dat een afvallige er niet van eten mag, terwijl het Pesach-offer slechts één van de 613 geboden is, dan mag het Joodse volk, dat nu de hele Tora ontkent, toch zeker niet de hele Tora aangereikt krijgen’. Toch lijken Aharon en de oudsten gelijk te hebben. Door de Tora kunnen ze juist gemotiveerd worden om tot inkeer te komen. Zeker tegenwoordig zijn we getuige van vele mensen, die uiteindelijk terugkeren naar het Jodendom hoewel ze er totaal niet mee opgevoed zijn. Kon die kans de Joden in de woestijn ook niet geboden worden? Waarom dacht Mosjé dat de Joden niet door ‘het licht van de Tora’ zouden kunnen terugkeren tot het ware monotheïsme?

Vergeet niet, dat de Joden in Egypte nog maar twee maanden geleden eigenlijk afgodendienaren waren! Dat was zo erg dat de Engelen G’d tijdens de doortocht door de Schelfzee vroegen waarom Hij de Joden redde. Beide partijen waren toch afgodendienaren? Hadden ze niet vijftig dagen na de uittocht uit Egypte de Tora ontvangen en waren zij niet in sneltreintempo bekeerd tot het ware geloof? Kon dat niet nog een keer gebeuren?

Een nepschilderij een Rembrandt noemen – heiligschennis

Mosjé dacht van niet. Toen de Joden over het Gouden Kalf zeiden ‘dit is uw G’d, o Israël’, knapte er iets bij Mosjé. Wanneer men afgoderij Jodendom noemt, meende Mosjé, is er geen weg terug meer. Mosjé nam een drastische stap en G’d accordeerde zijn destructieve daad. De Talmoed leidt hier uit af dat soms een drastische stap nodig is om het volk weer op het rechte pad te krijgen.

De Mesjech Chogma brengt in dit verband nog een andere gedachte: Mosje wilde met de Stenen Tafelen enkele foutieve opvattingen inzake verering van objecten rechtzetten. Hij zei symbolisch: De Tora en het geloof zijn de essentie van het Joodse volk. Alle heiligdommen zijn hiervan afgeleid. Bovendien is ieder mens voor de Tora-wet gelijk. Daarom was hij zo kwaad na het Gouden Kalf: “Ik ben een mens, net als jullie. Onbegrijpelijk, dat jullie een Kalf maakten om mijn plaats op te vullen. Ook de Tabernakel is op zich geen Heiligdom.

Een veel gemaakte fout – vermaterialisering van kedoesja

Alles ontleent zijn kedoesja aan G’d. G’d zelf rust te midden van Zijn volk. Overtreedt iemand het Verbond, dan verdwijnt de heiligheid. Hetzelfde geldt voor de Stenen Tafelen. Deze bezitten geen oorspronkelijke, intrinsieke kedoesja. Als ik ze nu de Stenen Tafelen geef, dacht Mosje, verwisselen ze deze voor het Gouden Kalf. Maar het blijft een verering van objecten. En dat is fout. Uiteindelijk gaat het om G’d. Deze fout zien we regelmatig. Voor heilige objecten – een sjoel, een sefer Tora – kunnen velen nog wel enig respect opbrengen. Maar voor de medemens lukt dit maar zelden. Vandaar, dat de almoed verklaart: ”Hoe vreemd zijn diegenen, die wel opstaan voor een sefer Tora maar niet voor een Tora-geleerde”. De geactualiseerde Tora-mens heeft een hoge nesjomme – een chelek Eloka mima’al mamasj – en daarom ook een verheven kedoesja-status!

Reacties zijn gesloten.