Parsja Wajakheel – Pekoedee 5777

Sjemot/Exodus  35:1-40:38

WAJAKHEEL (bijeenroepen): Mosje draagt op de Sjabbat te houden. Ook vraagt hij opnieuw om bijdragen in natura voor de bouw van de Woning. Naast Betsalel uit de stam Jehoeda wordt Oholiav uit de stam Dan als meesterbouwer aangesteld, naast alle andere deskundigen. Er wordt zoveel materiaal gebracht, dat Mosje laat omroepen dat er nu genoeg is.

 PEKOEDEE (inventaris-berekening): Nadat al het werk is verricht geeft Mosje een overzicht van alles wat er gedaan is met de gewijde gaven. Mosje zegent het volk. Daarna verneemt Mosje dat de Woning op de eerste van de maand Nisan moet worden opgezet. Mosje zorgt er voor dat alle onderdelen van de Woning op de juiste plaats terecht komen.    Aharon en zijn vier zonen worden gekleed in de priesterkleding en worden gezalfd. Als alles klaar is daalt de Wolk op de Woning, ten teken dat G’ds glorie is neergedaald. Als de    Wolk optrekt, reist het volk verder.

Koheen (35:1-29): Mosjé verzamelt het volk op de dag na Jom Kippoer, nadat hij wederom veertig dagen op de berg Sinaï had doorgebracht om de tweede Stenen Tafelen te ontvangen. G’d had vergiffenis gegeven aan het volk. Mosjé herhaalt het werkverbod op Sjabbat.

De bouw van het Misjkan (Tabernakel) was het teken zijn dat de zonde van het gouden kalf vergeven was. De dag na Jom Kippoer verzamelde Mosjé het hele Joodse volk en vertelde:“Zes dagen mag er werk gedaan worden maar op de zevende dag moeten jullie je onthouden van al het werk” (let op de passieve formulering:”Zes dagen mag er werk gedaan worden”. Willen we werkelijk rusten op Sjabbat dan moeten we gedurende de zes werkdagen niet altijd te actief in de struggle for life bezig zijn).

Opmerkelijk is dat vlak voor de bouw zoveel nadruk wordt gelegd op het vieren van de Sjabbat. In feite is hier sprake van competitie tussen mitswot, G’ddelijke opdrachten. De Joden in de woestijn waren helemaal gepreoccupeerd met de bouw van het Heiligdom in hun midden. Dat was tegenover de omgeving een teken, dat die schandvlek van de aanbidding van die afzichtelijke afgod, zo vlak na de openbaring van de Tora, uitgewist was. G’d zou Zelf in hun midden wonen. Alle aandacht was gericht op dit nationale monument van hernieuwd zelfvertrouwen en de versterkte relatie met het Opperwezen. Daarom moest de heiligheid van de Sjabbat nogmaals benadrukt worden.

In de Midrasjiem, de verhalende achtergrondverklaringen wordt een aandoenlijk tafereel in de Hemelhoogte geschetst. De Sjabbat beklaagt zich bij G’d, dat zij aandacht te kort komt. De oudste verklaarders bedienen zich van een ‘masjal’, een parabel, om de psychische nood van de Sjabbat inzichtelijk te maken:“Er was eens een koning die totaal gepreoccupeerd was met de bouw van zijn nieuwe paleis. De koningin  – de Sjabbat wordt vaak vergeleken met een vorstin – beklaagt zich over het liefdesverlies van haar man:‘Je bent zo bezig met je architecten en de inrichting van het koninklijk verblijf, dat je mij totaal verwaarloost!’. De koning was hevig geschrokken en richtte direct een groot banket aan ter ere van de koningin.”

G’d zegt tegen het Joodse volk: “Hoe enthousiast jullie ook zijn over de bouw van dit nationale Huis van G’ddelijke inspiratie, toch is de Sjabbat belangrijker”. In de Tora is het eerste dat heilig wordt verklaard niet een boom, gebouw of berg maar een brok uit de tijd. Gedurende de zes werkdagen tonen wij onze werkmentaliteit, zetten wij de schepping naar onze hand. Omdat wij in onze Sjabbatrust G’d als het ware imiteren bij de Schepping (Imitatio Dei) is alleen creatief werk verboden. G’d rustte op de zevende dag maar alle atomen en hemellichamen draaiden gewoon door op Sjabbat. Zo ook moeten wij persoonlijk stoppen met werken maar mag het ons niet hinderen, dat de wereld om ons heen gewoon doordraait.

Uit het Misjkan worden 39 creatieve activiteiten afgeleid, die het geraamte vormen van de verboden werkzaamheden op Sjabbat. Rabbiner Hirsch (19e eeuw, Duitsland) verbaast zich over één verboden werk, dat kennelijk niet bij de creatieve activiteiten thuishoort. Dat is het verbod om iets van huis naar straat en van straat naar huis te dragen, het transporteren van voorwerpen van het ene naar het andere terrein. Van welke creativiteit is hier sprake? Wat voor nieuws wordt hier gemaakt? Het voorwerp verandert niet door het van privé- naar openbaar terrein te vervoeren!

Rabbiner Hirsch stelt, dat het vervoeren van voorwerpen, “dragen”, het sociale verkeer tussen mijn privé-domein en de maatschappelijke interactie op straat voorstelt. De sociale interactie is in feite geschiedenis. Wanneer wij op Sjabbat niet dragen, zeggen wij niet alleen dat G’d de Heer is over de fysieke wereld maar ook de Meester is van de geschiedenis. Daarom zeggen wij in de Kiddoesj – de inwijding van de Sjabbat vrijdagavond, dat de Sjabbat een herinnering is aan de Schepping maar tevens een herinnering is aan de Uittocht uit Egypte. Sjabbat houden toont erkenning van G’d als baas over plaats en tijd, universum en historie. Daarom is de Sjabbat belangrijker dan het Misjkan, het Heiligdom. Op vele terreinen is dit de uitdaging van de 21e eeuw. De menselijke creativiteit dreigt uit de hand te lopen. Zelfbeperking is daarom de enige garantie voor de meest fundamentele vorm van vrijheid, namelijk vrijwaring van ondergang.

2e Alija Levi (35:30-37:16): Mosjé vertelt het volk dat G’d Betsalel en Oholiav als de hoofdopzichters voor de bouw van het Misjkan heeft aangesteld. Ze zijn vervuld van G’ddelijke inspiratie. Het volk bracht vrijwillige gaven. Maar het werd op een bepaald moment te veel. Mosjé gaf opdracht om de donaties te stoppen. De muren van het Misjkan waren opgetrokken uit achtenveertig planken: twintig aan zowel de noord- als de  zuidkant en acht aan de westkant. Elke plank stond op twee zilveren voetstukken. Een geweven gordijn vormde de afscheiding tussen het voorportaal en het Allerheiligste.

 Verderop in de Tora horen we niets meer over Betsaleel?! ”Bouw Mij een Misjkan”. Wie moest dit bouwen? Een jongen van 13. Iedereen kende zijn familie. Zijn grootvader was Choer, de zoon van Kalev, die gedood werd toen hij het volk wou tegenhouden bij het gouden kalf. Zijn oma Mirjam, de vrouw van Choer, was de zuster van Mosje, een profetes die geholpen had het volk te bevrijden. Maar wie was dit wonderkind? Betsaleel was niet alleen een geweldig kunstenaar en artiest maar ook een kabbalist, die wist hoe hij de namen en eigenschappen van G’d in zijn werk kon verweven. Gevoel voor zijn missie had hij geërfd van zijn grootouders. Met zijn Barmitswa werd hij aangesteld in de ‘schaduw van G”d’. Hij bouwde het heiligste object in de geschiedenis, de Misjkan. Toen verdween hij van het toneel. Verder wordt hij niet vermeld. Wat gebeurde er met Betsaleel? De Talmoed vertelt, dat Rabbi Tarfon ziek was. Zijn vrienden Rabbi Akiva, Rabban Gamlieel en anderen kwamen op bezoek. Zijn moeder stond bij de deur te huilen. Ze smeekte de Tsadikkiem te dawennen voor haar zoon Tarfon:”hij is zo’n goede zoon!”. Zij liep eens op straat met R. Tarfon toen haar schoen brak. R. Tarfon boog zich onmiddellijk voor zijn moeder, legde zijn handen onder haar voeten en zo kon ze zonder pijn naar huis komen. Rabbi Akiwa hoorde dit aan:”Tarfon heeft niet eens de helft van zijn verplichting als zoon vervuld”. Wat een harde woorden! Wie heeft er ooit voor zijn moeder op de grond gelegen met zijn handen onder haar blote voeten? Wanneer wij Rabbi Tarfon hadden gevraagd waarom hij geschapen was, zou hij geantwoord hebben dat hij één van de Ba’alee Masora was: hij gaf de mondelinge Tora door aan de volgende generatie. Zeker een waardig levensdoel. Maar toen de Geleerden hoorden van de wijze waarop hij zijn moeder eerde, beseften zij dat het levensdoel van Rabbi Tarfon meer was. Hij was een rolmodel voor Kiboed Eem (eerbied voor moeder). Dat was ook een belangrijke taak. Rabbi Akiwa realiseerde zich dat als Rabbi Tarfon zijn aardse opdracht al had vervuld G’d hem zou meenemen naar de volgende wereld. Daarom zei hij:” Tarfon heeft nog niet eens de helft van zijn verplichting als zoon vervuld”. Dit was eigenlijk een beracha! Rabbi Tarfon had zijn aardse missie nog niet vervuld en moest dus doorleven. Daarom verdween ook Betsaleel van het toneel. Betsaleel kende zijn rol in het leven. Er is niemand, stelt Pirkee Awot, die geen plaats en tijd heeft. Iedereen kent zijn kwartiertje roem. Maar we raken af en toe beneveld door ons eigen idee van wat we zouden moeten zijn terwijl HaSjeem wellicht heel andere plannen met ons heeft. Leer van Betsaleel dat de volgende keer dat wij voor een uitdaging staan wij die met beide handen aangrijpen. Wie weet is dit het moment waarvoor wij geboren zijn. Meer hoeven we niet te doen op deze wereld: alleen die taak uitvoeren waarvoor we geschapen zijn. Maar we beseffen vaak niet wat G’d van ons wil. Eeuwige roem is niet voor iedereen weggelegd. We hoeven alleen onze taak op aarde te vervullen.

3e Alija (37:17-29): De gouden Menora werd uit één enkel stuk goud gefabriceerd. Daarna volgen reukoffer-altaar, zalfolie en reukwerk. 4e Alija (38:1-39:1) Het Brandofferaltaar werd voor bijna alle offers gebruikt. Het koperen wasvat volgt.

Voordat de priesters (kohaniem) het Heiligdom betraden wasten zij hun handen en voeten. Het wasbekken was gemaakt van vrouwenspiegels, die zij als vrijwillige donaties hadden afgestaan. Awraham Ibn Ezra (1092-1167) noemt deze bijdrage een overwinning van de geest op het lichaam. De Joodse vrouwen dienden G’d doordat zij goede daden hoger stelden dan een aantrekkelijk uiterlijk. Zij doneerden hun spiegels. Kan zoiets profaans, dat alleen op het uiterlijk gericht is, wel een instrument worden voor kedoesja (heiligheid)?

Dit was inderdaad, stelt Rasji (1040-1105), de vraag van Mosje:‘De Joodse vrouwen gebruikten de spiegels om zichzelf op te maken. Past zoiets mondains wel in de Tabernakel’!?. Toen Mosje deze gaven verwierp omdat ze op lichtzinnigheid zouden duiden, zei G’d: ‘Neem ze aan, want deze spiegels zijn Mij dierbaarder dan wat dan ook’.  Rasji benadrukt dat we het lichamelijke deel van ons bestaan niet te snel moeten verwerpen. Het huwelijk heet in het Jodendom kiddoesjien, van het woord ‘kadosj’ (heilig)! Het voortzetten van het Jodendom door het creëren van een nieuwe generatie, is één van de heiligste hoogten die een mens kan bereiken. Als een spiegel daarbij kan helpen, is er geen reden om dit te verwerpen voor de bouw van het Misjkan.

De zaak gaat nog wat dieper. De Midrasj verwoordt G’ds liefde voor deze spiegels in zeer opmerkelijke termen: ‘Door middel van deze spiegels vervulden deze vrouwen hun missie in Egypte. Wanneer hun mannen uitgeput van het harde werk  naar huis kwamen, brachten zij hen voedsel en gaven zij hen te eten. De vrouwen namen dan de spiegels en keken naar zichzelf samen met hun mannen. De vrouwen verleidden dan hun mannen met de woorden: ‘Ik ben mooier dan jij’. Zo werd het Joodse volk groter’.

Toch is er nóg een diepere betekenislaag. Het Hebreeuwse woord voor spiegel ‘mar’a’ heeft dezelfde letters als ‘mar’e’, uiterlijk. Wij begrijpen dat we meer zijn dan hetgeen de spiegel weerkaatst. De spiegel kan immers niets prijsgeven van onze gevoelens, gedachten, herinneringen, dromen of aspiraties. Elke keer dat een priester zijn handen zou wassen en in de spiegel zou kijken, zou hij geïnspireerd worden niet alleen zijn uiterlijk te analyseren maar met name zijn innerlijk. Ook degenen, die bij de koheen kwamen voor verzoening in het Beet haMikdasj, moesten op dezelfde manier worden benaderd.

Wie kwamen het meest in de Tempel? Mensen die op zoek waren naar verzoening met het Opperwezen door het brengen van een schuld- of zondeoffer. Hoe snel kan een koheen het individu achter het zondoffer niet veroordelen?! Hoe eenvoudig is het niet om te vergeten dat degene die een zonde begaat, niet noodzakelijkerwijs een zondaar is? Eén van de belangrijkste lessen van de spiegels is dat mensen niet alleen dat zijn wat ze uiterlijk tonen. Gelijk een koheen begrijpt dat het gezicht in de spiegel niet zijn hele persoonlijkheid is, zo kon hij ook zijn pelgrims niet benaderen door ze te beschouwen als louter overtreders.

Is dat misschien niet de diepere boodschap achter de donaties van de vrouwen? Hun vastberadenheid en hun opofferingsgezindheid werden gevoed door een diep geloof in de toekomst van het Joodse volk. Wanneer de profeet beschrijft hoe de Masjiach de mensen zal benaderen en bekijken benadrukt hij dat ‘Hij niet zal oordelen naar het zicht van zijn ogen’(Jesjaja 11:3)Iets dergelijks vinden we ook in de Pirké Awot (Spreuken der Vaderen): ‘Beoordeel iedereen positief’ (1:6). Met een kleine taalwending kan het woord iedereen `de hele persoon’ betekenen. Deze uitspraak is dan ook uit te leggen als: beoordeel de hele persoon, zijn uiteenlopende activiteiten, zijn innerlijk en uiterlijk, zijn geschiedenis en achtergrond en je zult tot een positief oordeel komen.

Misschien was dit de betekenis van het wasbekken in het geheel van het Misjkan (Tabernakel). Het weerspiegelde het geloof van de joodse vrouwen in de toekomst van het Jodendom, ondanks de gebroken geest van hun mannen. Het benadrukte dat een koheen eerst zichzelf moet verbeteren voordat hij de wereld en anderen kon helpen.

5e Alija (39:2-21): Bigdee Kehoena, de Priesterkleren, zoals het Efod en het Borstschild,  6e Alija (39:22-43): het Opperkleed, de Me’il, en de onderkleren voor Aharon en zijn zonen, alsmede de tulband en de gordel’, de diadeem van louter goud, de Tsiets, beschreven.               7e Alija (40: 1-38): G’d geeft opdracht om op de eerste dag van de eerste maand van het jaar 2449 na de Schepping om de Tent van Samenkomst op te richten. Dit is Rosj Chodesj Niesan. Alles werd op zijn plaats gezet, de wolk bedekte de Ohel Mo’eed en G’ds Sjechiena (Aanwezigheid) vervulde de Tabernakel.

 

 

Reacties zijn gesloten.