Parsja Wajikra 5777

Wajikra/Leviticus1:1-5:26

“Wanneer een persoon mocht zondigen en ontrouw mocht plegen jegens G’d en zijn naaste, ontkent hetgeen ter hand gesteld is of het geroofde, of zijn naaste tekort doet, of gevonden heeft wat verloren is en hij ontkent het en hij zweert vals… dan zal  hij het in hoofdsom betalen en het vijfde daarvan eraan toevoegen. En zijn schuldoffer zal hij G’d brengen… “ (Wajikra 6:1 e.v.)

Interessant is hier de samenloop tussen intermenselijke en religieuze voorschriften. Wanneer men iets in bewaring krijgt en dit later ontkent en niet teruggeeft, breekt men vertrouwen. De bewaargever had zijn vertrouwen gesteld in de eerlijkheid en de oprechtheid van de bewaarnemer. Dit werd beschaamd. Het vormt een intermenselijk drama maar tevens een ontkenning van G’ds aanwezigheid. De bewaargever vertrouwde op het feit dat G’d alles ziet en dat de bewaarnemer dat ook zo zou ervaren. Hij schatte het G’dsbesef van zijn vertrouweling te hoog in. Helaas: hij werd teleurgesteld in zijn verwachting. Ontkenning van bewaargeving wordt gelijkgesteld aan de ontkenning van het bestaan en de alomtegenwoordigheid van het Opperwezen.

Hemelse en aardse ethiek

 Volgens Rabbiner Hirsch is menselijk onrecht een directe aantasting van G’ds autoriteit. Menselijke ethiek zonder G’dsvrucht heeft weinig bestaansrecht. Toen Awraham het land van de Filistijnen bezocht, besefte hij dat de mensen zich niet moreel gedroegen. Daarom noemde hij zijn vrouw zijn zuster omdat hij bang was dat hij gedood zou worden wanneer de machthebbers zich zouden willen vergrijpen aan zijn vrouw. Hij zei letterlijk: “Want ik zei bij mij zelf er is wellicht geen G’dsvrezenheid op deze plaats, zodat men mij zou doden” (Bereesjiet 20:11). G’ddelijke en menselijke ethiek gaan hand in hand. Daarom moet men ook eerst de ontstolene terugbetalen en daarna pas een schuldoffer brengen.

Rabbi David Zwi Hofman (20e eeuw) merkt op dat bij alle vormen van oneerlijkheid de terugbetalingsplicht voor het offer wordt vermeld. Overigens is dit ook een algemene regel in het Jodendom (vgl. B.T. Joma 85b): “Overtredingen tussen mens en G’d worden verzoend op Jom Kippoer. Intermenselijke overtredingen worden op Jom Kippoer niet vergeven, totdat men vergeving heeft gevraagd van zijn naaste”. Hemel en aarde lopen parallel.

De uitdaging voor de Tora-wereld tegenwoordig

Veel rond de Tabernakel gaat over heiliging en heiligheid. Kedoesja. Van het joodse volk wordt verwacht dat ze zich heiligen door het vervullen van de geboden en een ethische levenshouding. Heiliging is een weg, een programma, een opdracht. Dingen  zijn op zich nooit heilig uit zichzelf. Ook Tsion en de Tempel zijn alleen heilig omdat G’d deze plaatsen verkozen heeft (Psalmen 132:14). G’d laat Zijn heiligheid uiteraard niet tot één plaats beperkt blijven en wanneer het joodse volk alles in zijn omgeving ontheiligt, is ook G’ds Aanwezigheid uit de Tempel vertrokken. Een mens kan zelf een Heiligdom worden. De Tsadiekiem zijn als het ware lopende Tempels. Overal waar zij gaan, dragen zij G’ds heiligheid met zich mee.

Kiddoesj HaSjeem

De opdracht tot heiliging verschilt per persoon. Van een Talmied Chagam wordt meer verwacht dan van een Am-ha’arets (ongeletterde). Maimonides geeft – in navolging van de Talmoed – met verschillende voorbeelden invulling aan dit moeilijke gebod van Kiddoesj HaSjeem – heiliging van G’ds Naam: “Wanneer iemand als groot kenner van de Tora bekend staat en zich als een heilig mens gedraagt,  en niettemin dingen doet, waardoor de mensen afkeurend over hem spreken, dan is dit een chiloel HaSjeem – ontwijding van G’ds Naam, ook al zijn dit geen duidelijke overtredingen van de Joodse wet. Wanneer hij iets koopt maar niet direct betaalt, ontheiligt hij reeds G’ds Naam” (zie B.T. Joma 86a).

Hoe groter de Tora-geleerde, hoe strikter hij de wet en goede intermenselijke relaties in acht moet nemen. Ook moet hij niet alleen de letter maar ook de geest van de Tora naleven. Zelfs de schijn van een overtreding, ongevoeligheid tegenover de medemens, of gebrek aan liefde en respect voor de omgeving, kunnen al een chiloel HaSjeem zijn. De ogen van Israël (en de wereld) zijn gericht op het Tora- Jodendom. Hoe stellen wij ons op? Zowel Rabbi Ja’akow Emden als de Chatam Sofeer wijzen erop, dat Derech Erets – interesse om de maatschappij naar Tora-model in te richtten – van groot belang is. Volgens de principes van de Tora kan de Ge’oela Sjlema – de uiteindelijke verlossing – wereldwijd uitgaan van een Tora-staat, gevestigd in Erets Jisraël. Daarom is Derech Erets aldaar van nog veel groter belang dan in de gola, de ballingschap.

Bevoorrechte generatie

Onze generatie heeft het voorrecht deel te mogen nemen aan, zoals Rav E. Dessler schrijft (Michtav Me-Elijahoe III:352): “De hernieuwde vestiging van ons volk in het Heilige Land”. De werking van de Voorzienigheid ontvouwt zich langzamerhand voor onze ogen.  Tweehonderd jaar geleden, toen ons volk arm en vervolgd was en niet kon mee doen aan de Derech Erets – maatschappelijke bemoeiingen  – van de eigentijdse beschaving, voldeed het Joodse volk niet aan de voorwaarden om als zo’n “Tora-staatkundige-eenheid” te functioneren.  Vandaag de dag ervaren wij een nieuwe uitdaging van Tora im Derech Erets. Hoe zetten wij een Tora-staat op in het kader van deze filosofie?

 Kiem van een Tora-staat?

 De oplossing is niet simpel. Deze uitdaging wordt ons niet op een zilveren presenteerblad aangereikt.  Op dit moment is de Israëlische maatschappij in de verste verte nog geen Tora-staat. Maar het is niettemin de kiem van een Bijbelse maatschappij. De taak om dit zaadje te planten en tot bloei te brengen is ontzagwekkend en overweldigend; maar het is de uitdaging van het Tora-jodendom vandaag de dag, zoals Rav Dessler het zo mooi verwoordt: “Wee hem, die op de Dag van het oordeel verschijnt en nog steeds blind is voor dit concrete feit” (ibid. III: 352). Of zoals Rabbi Elijahoe Bloch, de Rosj Jesjiewa van Telz, het stelde: “De gezonde elementen van het Joodse volk dragen een grote verantwoording voor de instandhouding van de Joodse land” (Bulletin Union of Students of Yeshivat Telz – Cleveland, Tewet 5747). Onder deze omstandigheden zijn alle vormen van betrokkenheid van de Toragemeenschap – sociaal, politiek, economisch en intellectueel – acuut noodzakelijk, wil deze “G’ddelijke proefballon”, Israël, slagen als een Tora-staat (slotrede van de vierde Kenessia Gedola van de Agoedat Jisraël in 1954 van Rabbi Joseef Kahaneman, Rosj Jesjiewa van Ponowecz).

De Toestand in de Tora Wereld Vandaag

De Tora-wereld is tegenwoordig hoofdzakelijk geconcentreerd in Jesjiewot en Kolleliem, die ertoe neigen wereldse inspanningen te kleineren en te verloochenen. De oorzaken hiervan zijn eenvoudig aan te wijzen. Er is een bepaalde afkeer van studie en profane wetenschappen, omdat velen, die zich daaraan hebben gewijd, niet ongeschonden uit de Universiteiten gekomen zijn. Sinds de dagen van Raw Sa’adja Gaon (10e  eeuw) en de Rasjba (13e eeuw) wordt al verwezen naar opvattingen, die gekant zijn tegen de wetenschapsbestudering. Volgens hen leidt veel seculiere studie tot ketterij. Hoewel zij dit afdoen als “de mening van de dommen” (Rav Sa’adja Gaon, Emoenot weDe’ot, inleiding) menen toch velen, dat niet iedereen in staat is zonder gevaar te studeren.

Academische beroepen liggen in Jesjiewisje kringen dan ook niet goed. De Rasjba (Responsa I: 415,416) vaardigde voor een periode van vijftig jaar een ban uit tegen de studie van Griekse wetenschappen; medische studies sloot hij overigens uitdrukkelijk van deze ban uit.

Herstel van evenwicht

Verschillende Tora-leiders hebben zich uitgelaten tegen de negatieve attitude tegenover bemoeienis met maatschappelijke ontwikkelingen. De huidige tegenwind en anti-stemming verklaren zij als een noodmaatregel; in noodsituaties is het leiders van de Toragemeenschap toegestaan tijdelijk van de Tora-regels af te wijken teneinde de Tora als geheel te redden (B.T. Jewamot 90b). Na de verschrikkelijke holocaust waren de belangrijkste Tora-centra in Europa weggevaagd. Daarom achtten de Tora-leiders het nodig om enigszins van de Tora-beginselen af te wijken, zodat de Tora niet vergeten zou worden en het juiste evenwicht zou worden hersteld tussen de ‘klassen’ van Tora-Geleerden en het grote publiek.

Rabbiner S.R. Hirsch (1808-1888) heeft het “Tora im Derech Erets” zeker niet uitgevonden. Toch wordt zijn naam gewoonlijk geassocieerd met dit beginsel. Waarschijnlijk komt dit omdat juist in zijn tijd de poorten van de ghetto’s opengingen en de emancipatie een aanvang nam. R. Hirsch zag in welk potentieel deze nieuwe situatie inhield en was zich bewust van de urgentie van de zaak. Bovendien ontwikkelde hij een educatief systeem, waarin de Tora-opvoeding gecombineerd zou worden met wetenschappelijke studie. Velen zien dit als een Hora’at Sja’a (een tijdelijke maatregel) maar zeker is dit niet.

Culturele strategie

De bijzondere omstandigheden, die ons historisch tijdperk kenmerken, vereisen een voortdurend nieuwe afweging van de culturele strategie van de Tora-wereld. Het Tora im Derech Erets principe zou hierbij als leidend beginsel dienst kunnen doen. Tora im Derech Erets betekent, dat wij betrokken zijn bij de wereld om ons heen in sociaal, economisch en politiek opzicht. Het is geen vernieuwing. De inzameling van de ballingen in Erets Jisraël doet een urgent beroep op onze maatschappelijke betrokkenheid bij alle aspecten van de Israëlische samenleving. De beslissing is echter aan de Gedolé Jisraël, de geestelijke leiding van het Joodse volk. Onze Geleerden vertelden ons: “Iedere generatie krijgt een haar passende leider” (B.T. Arachien 17a).

 

Reacties zijn gesloten.