Wajikra/Leviticus 9:1-11:47
Ook liefde en enthousiasme behoeven leiding en richting
Na de zeven dagen van de inwijding van de Tabernakel was de achtste dag bestemd voor de openbaring van G’d aan het volk. Het getal zeven duidt op de natuurlijke orde, zoals de zeven dagen van de week. Het duidt op een menselijke dimensie. Het getal acht geeft het bovenaardse aan. Daarom schuift de briet-mila (besnijdenis) van de achtste dag de Sjabbat terzijde. De briet-mila is een verbond met het G’ddelijke van hogere orde en overrulet de Sjabbat. Het getal zeven is het symbool van het hoogste wat de mens kan bereiken in deze wereld. Het is G’d in relatie tot deze wereld op immanente wijze. Acht duidt op het oneindige. Het Hemelse. Daarom had de harp in de Tempel maar zeven snaren; maar de harp van de Masjie’ach zal acht snaren tellen.
Vreemd vuur
De sidra van deze week begint met op ‘de achtste dag’. Maar de zonen van Aharon, Nadaw en Awihoe, namen ieder hun vuurpan, deden daar vuur in en legden er reukwerk op: “Zo brachten ze vreemd vuur voor het aangezicht van G’d, hetgeen Hij hun niet geboden had. Toen ging er een vuur uit van G’d en dit verteerde hen zodat ze stierven…”.
Nadaw en Awihoe waren zeer begaafde mannen, die in feite op een hoger spiritueel niveau stonden dan Mosjé en Aharon. Dit ligt ook aangeduid in hun namen. Nadaw betekent dat hij van adellijke afkomst was, nediwoet. Awihoe geeft aan dat hij de vader van het Joodse volk had kunnen worden. Aan de andere kant waren ze teveel van hun eigen grootheid overtuigd. Omdat ze grote geleerden waren, meenden zij uit de Tora te kunnen afleiden, dat ze hun eigen vuur op het altaar moesten plaatsen hoewel op de achtste dag vuur van Boven afdaalde.
Volgens de Midrasj (Wajikra Rabba 20:9) maakten zij zich aan nog veel meer overtredingen schuldig. Allereerst waren ze ongetrouwd. Bovendien goten zij geen water over hun handen en voeten voordat zij het Heiligdom binnengingen. Ze droegen ook niet de voorgeschreven priesterkleren. Ze brachten eigen vuur en consulteerden noch Mosjé noch Aharon of dit wel juist was. Ze bespraken het niet eens met elkaar. Zij verlangden zó naar een ontmoeting met de Sjechiena, G’ds Aanwezigheid, dat ze het Allerheiligste binnenliepen om het reukwerk, ketoret, te brengen.
De aardse realiteit
Het Jodendom is een doe-religie. Het gaat om het aardse hier en nu en niet om hoogzweverij met mystieke zweem en himmelhoch jauchzend vertoeven onder de vleugelen van G’ds Majesteit. De mystiekleer is inderdaad het fundament van de Joodse religie maar niet hetgeen waarom het in de aardse realiteit draait. Voor de praktijk van alledag geldt de halacha.
Nadaw en Awihoe waren inderdaad zeer hoogstaande geesten. Maar zij gingen niet mee in de ware bedoeling van het Jodendom. G’d wilde wonen temidden van het Joodse volk. De heiligheid zou afdalen naar de aarde. Nadaw en Awihoe gingen juist de tegenovergestelde richting, van beneden naar boven. Daarom trouwden zij ook niet omdat ze zich niet wilden verlagen tot een huwelijk en ook geen nesjommes op de wereld wilden laten afdalen. Dit zou daling betekenen. Zij zochten juist stijging.
Verheffing van het aardse
Ze weigerden hun handen en voeten te wassen voor de Tempeldienst omdat dit het symbool is van het heilige en zuivere van het aardse doen en laten. Zij droegen geen kleding omdat een profeet in hoogste staat van extase juist de neiging heeft om zich los te maken van alle aardse beperkingen. Religieuze gevoelens ontsproten uit hun binnenste. Een hoge vorm van inspiratie; maar net als vuur moet dat geleid en getemd worden om niet tot excessen en foute richtingen te vervallen. Dát was het vreemde vuur, dat ze brachten op het altaar. Enthousiasme is goed maar moet evenals vuur in goede banen geleid worden. Vuur is een verwoestend element als het niet in de hand wordt gehouden. Zo ook religieus enthousiasme. Mooi maar gevaarlijk. Zij waren zo vervuld van hogere vervoering dat ze van extase stierven. Ondanks hun goede intenties daalde er een vuur uit de Hemel neer, dat alleen hun ziel verteerde maar hun lichaam intact liet.
Vluchtig als damp
Mensen verschillen onderling in het vermogen om enthousiast te worden. Enthousiasme kent verschillende gradaties, zowel kwalitatief als kwantitatief. Het kan hevig en constant zijn maar ook zo vluchtig en mistig als damp. Een aanvankelijke hevige liefde kan vervlakken of omslaan in haat. Enthousiasme maakt blind en kan misplaatst zijn. Liefde kan zich richten op onwaardige doelen.
Daarom heeft enthousiasme een dirigerende hand nodig; opofferingsgezindheid en warmte vallen in verkeerde handen zonder verstandige en verstandelijke richting geving.De Tora geeft richtlijnen en ‘controles’ op dit gebied. G’d, die ons het vermogen tot enthousiasme schonk en ons in Zijn Tora heeft opgedragen hiervan gebruik te maken, toont ons in de gewijde literatuur hoe dit vermogen te benutten.
Tsedaka: altruïsme en egoïsme
Een voorbeeld van een gezonde balans tussen twee tegengestelde factoren, enthousiasme en gierigheid, altruïsme en egoïsme geeft de Tora op het gebied van Tsedaka. De joodse ethiek veroordeelt gierigheid en vrekkigheid. Aan de andere kant heeft het Jodendom nooit en te nimmer de filosofie van extreem altruïsme, die van zijn aanhangers eist, dat zij afstand doen van elk verlangen naar persoonlijk gewin, gepropageerd. De joodse moraal heeft nooit de stelling aanvaard, dat de mens al zijn bezit en rijkdom moet wegschenken aan armen, omdat dit getuigt van een onrealistische mensvisie. De Tora stelt hoge normen voor elk individu; maar deze idealen zijn nooit zo verheven gesteld, dat zij voor gewone stervelingen onbereikbaar zouden zijn. De doelstellingen van de Tora gelden voor alle mensen en zijn niet slechts voor een elite bestemd. ‘De wegen van de Tora zijn aangenaam’ (Spreuken 3:17, naar Talmoedische interpretatie). De Tora eist, dat wij in alles wat wij doen en menen, de gulden middenweg vinden en toont ons in het voorschrift van tsedaka het juiste midden tussen egoïsme en altruïsme, een modus vivendi en operandi die voor ieder mens toegankelijk is.
Zeven gelegenheden waar men wel mag drinken
“Wijn of bedwelmende drank zult u niet drinken, u en met u uw zonen, wanneer u de Tent der samenkomst binnengaat – een instelling voor uw nageslachten – en om te onderscheiden tussen het gewijde en het ongewijde, tussen het onreine en het reine”(10:9).
Te veel wijn drinken is geen goede zaak. Toch mag men bij 7 gelegenheden wel wijn drinken. Deze liggen alle in de geciteerde pasoek aangeduid:
- bij een huwelijk (jij en je kinderen)
- bij een inwijding van een nieuw huis (wanneer u de Tent der Samenkomst binnengaat)
- bij een dankmaaltijd na een redding (opdat jullie niet zullen sterven)
- bij een besnijdenis (is ook een eeuwige instelling)
- bij kiddoesj en hawdala (om te onderscheiden tussen heilig en ongewijd)
- tijdens Poeriem (tussen heilig (Mordechai) en ongewijd (Haman)
- bij een sijoem, beëindiging van een traktaat “lernen” (om te onderwijzen).
Innerlijke motivatie geëist
Naar aanleiding van deze vers stelt de Midrasj Rabba (12:3): “De opdrachten van G’d zijn rechtvaardig, zij verheugen het hart” (Psalmen 19:9). Wat is het verband tussen het verbod voor de kohaniem (priesters) om wijn te drinken bij de dienst in de Tempel en de vers uit de Psalmen die ons vertelt dat de geboden van G’d ons verheugen? Rabbi Simcha Boeniem uit Psjischa legt het volgende verband: een koheen moet de dienst in de Tempel met enthousiasme en simcha uitvoeren. Eigenlijk is het vreemd, dat de kohaniem bij de dienst geen ‘glaasje op’ zouden mogen hebben. Sterke drank brengt vreugde: ‘Wijn verheugt het hart van de mens’ (Psalmen 104:15). Misschien hadden we zelfs wijn verplicht moeten stellen in de Tempel! Maar er bestaat een verschil tussen vreugde, veroorzaakt door externe factoren (zoals drank) en vreugde, die uit onszelf ontstaat omdat we vervulling vinden in het leven en de G’dsdienst. De vreugde in onze religie moet uit onszelf komen, van binnen ‘opborrelen’. Daarom mochten de kohaniem niet beschonken en sjikker in de Tempel verschijnen. Dat zou betekenen dat ze te weinig innerlijke motivatie zouden hebben bij de dienst.
Parlementaire taal
Aan het einde van de openingsvers staat “en om te onderscheiden tussen het gewijde en het ongewijde, tussen onrein en rein, en om de bné Jisraël te onderwijzen”. In de Talmoed wordt een episode gebracht van twee leerlingen van Hillel de Oude. De één vroeg Hillel waarom druiven wél in reine manden geoogst moeten worden en waarom olijven niet in reine voorwerpen moeten worden geplukt. Maar de andere leerling stelde dezelfde vraag in een iets andere bewoording: “Waarom moeten de druiven in reine voorwerpen en de olijven in onreine manden geoogst worden?”. Hillel was een subtiel psycholoog. Hij lette op de woordkeus van ieder mens. Hillel vond de formulering van de eerste leerling gepast maar de woordkeus van de tweede ongepast, omdat hij het woord tame (onrein) gebruikte. Uit het taalgebruik van zijn discipelen maakte hij op wat hun capaciteiten waren. Hij zei over zijn eerste leerling: “Ik ben er zeker van, dat hij nog eens een grote rabbijn zal worden”. En zo was het ook. De eerste leerling werd de bekende rabbi Jochanan ben Zakkai (B.T. Pesachiem 3b).
Rabbi Elijahoe van Wilna zegt naar aanleiding van deze Talmoedische gebeurtenis, dat dit de betekenis is van dat laatste versdeel. Degene die op juiste wijze onderscheid kan maken tussen rein en onrein en oppast altijd nette en voorkomende taal te gebruiken, die zal de leiding kunnen nemen op religieus terrein.
Bekieso, bekoso oewekaso
Deze gedachte ligt ook aangeduid in een uitspraak in een uitspraak van Rabbi Ila’i: “Op drie manieren laat de mens zich kennen: in zijn portemonnaie, in zijn drinken en in zijn woede”. Als iemand teveel drinkt duidt dit op een gebrek aan zelfcontrole en zelfdiscipline. Hij heeft persoonlijke problemen en kan ze niet op een aanvaardbare manier oplossen. Ook uit de wijze waarop iemand zaken doet kan men veel van zijn/haar persoonlijkheid te weten komen. Is hij volledig eerlijk of probeert hij anderen tekort te doen? Geeft hij voldoende liefdadigheid of kan hij het niet over zijn hart verkrijgen om zijn zuurverdiende geld met de armen te delen?
Iemand die onbeheerste woedeaanvallen heeft, wordt door onze Wijzen vergeleken met een afgodendienaar omdat zijn temperament hem helemaal overheerst. Een waarlijk vroom mens wordt nooit echt kwaad omdat hij beseft, dat alles wat op zijn weg komt – goed of kwaad – van G’d afkomstig is.