Parsja Tazria-Metsora 5777

Wajikra/Leviticus 12:1-15:33

Samenvatting

TAZRIA (conceptie en geboorte): Wajikra 12:1 – 13:59 en  METSORA (voorschriften voor melaatsheid-tsara’at): Leviticus 14:1 – 15:33.

Na de bevalling van een zoon of een dochter wordt de kraamvrouw onrein; ze moet een offer brengen. De beriet-mila (besnijdenis) moet op de achtste dag geschieden.

Uitvoerig wordt melaatsheid (een verkleuring of aandoening) beschreven, die bovendien kleding en gebouwen kan aantasten. Er is daarbij een belangrijke taak voor de koheen (priester) weggelegd bij de beoordeling. Wie als onrein wordt beschouwd moet de kleren scheuren, het haar niet knippen en buiten de legerplaats wonen. Als aan kleding bij latere schouwing weer tsara’at wordt vastgesteld, dan moet dat materiaal verbrand worden. Mocht de aangedane plek met wassen verdwijnen, dan is het voorwerp rein.

Wie genezen wordt verklaard van tsara’at moet een offer brengen, al het lichaamshaar afscheren, baden, de kleding wassen en nog zeven dagen wachten alvorens terug te keren naar de legerplaats. Uitvoerig staat de offerenprocedure beschreven.

Als een huis aangetast is door tsara’at dan moet het huis leeggeruimd worden. Als de aandoening zich uitgebreid heeft, dan moet het huis neergehaald worden en al het puin naar een onreine plaats gebracht worden. Heeft de uitslag zich niet uitgebreid nadat het huis bepleisterd is, dan is het rein. Ook thans moet een offer gebracht worden.

Voorts gaat de Tora in op vloeiingen, die onreinheid veroorzaken bij voorwerpen die in aanraking komen met de onreine persoon. Als de vloeiing ophoudt moet men baden, kleren wassen en een offer brengen. Een vrouw die een vloeiing heeft is ook onrein, tot het einde van de vloeiing, waarna ze zeven reine dagen telt en een offer brengt.

Numerieke gegevens
Tazria en Metsora vormen de 27e en de 28e sidra van de Tora. Ze zijn de 4e en 5e van de 10 in Wajikra. In schrikkeljaren worden deze twee parsjot apart gelezen. In totaal bevatten zij 67 + 90 is 157 pesoekiem (zinnen). Tazria bevat 5 geboden en 2 verboden. Metsora bevat 11 geboden. In Tazria staat het kortste hoofdstuk in de Tora (Hoofdstuk 12; 8 pesoekiem).

1e Aliya Koheen 12:1-13:23
In Hoofdstuk 12 staat, dat een vrouw ritueel onrein wordt gedurende een week na de geboorte van een jongen en gedurende twee weken na de geboorte van een meisje. Deze onreine periode wordt gevolgd door een wachttijd, waarna de moeder de offers van een joledet (kraamvrouw) moet brengen. Een aspect van rituele reinheid en onreinheid is, dat hier het scherpe contrast tussen leven en dood blijkt. Dit kan gezien worden in de voorschriften van nida, de regels van zwangerschap en de onreinheid van een joledet. Wanneer een vrouw nida wordt, betekent dit dat er geen leven in haar groeit. Een zwangere vrouw voelt leven in zich ontwikkelen en is daarom rein. Wanneer dat leven haar verlaat is ze weer ‘onrein’.

De geboorte van een kind is zo bijzonder dat de Tora opdraagt hiervoor twee offers te brengen. Eén als dankoffer en één als schuldoffer, omdat sommige vrouwen vanwege de barenspijnen tijdens de bevalling zweren, dat ze nooit meer kinderen willen krijgen. Wat echter moeilijk te verklaren is, is dat de Tora de zeven onreine en de drieëndertig reine dagen na de geboorte van de jongen bij de geboorte van een meisje verdubbelt: veertien dagen onreinheid en zesenzestig dagen reinheid. Welke invloed heeft het geslacht van het kind op de status van de moeder? Dieper gaat de vraag waarom een moeder na de geboorte van een kind überhaupt onrein wordt?! Onreinheid in de Tora heeft altijd iets te maken met het tegenovergestelde van het leven ‑ de dood. G’d draagt ons op om het leven te kiezen en beschouwt het leven als een geschenk en iets goeds. De Tora wil deze wereld perfectioneren tot een Koninkrijk G’ds. Daarom is alles dat een bedreiging vormt van het leven of een tegenstelling daarvan is, onrein ‑ ritueel onzuiver.

Niet alleen de dood maar zelfs onvervuld of onvolgroeid levenspotentieel vormt toema ‑ onreinheid. Daarom brengt de menstruatiecyclus onreinheid. Iedere maand wordt er een eitje geproduceerd dat klaar is voor bevruchting. Indien geen fertilisatie plaatsvindt, desintegreert de baarmoederwand, waarna de maandelijkse vloeiing volgt. Dit bloed betekent dat het potentieel voor nieuw leven niet gerealiseerd werd.

Waarom resulteert de bevalling in onreinheid? Uit het scheppen van nieuw leven zou juist tahara – reinheid ‑ moeten voortvloeien! Bij een bevalling naderen leven en dood elkaar dicht. Tot ongeveer 75 jaar geleden was de bevalling een van de belangrijkste doodsoorzaken bij vrouwen. Gedurende de weeën lijden de meeste vrouwen zoveel, dat zij het gevoel hebben niet ver van de dood te staan. Daarom moeten zij ook gomeel‑bensjen ‑ G’d danken na de geboorte ‑ op dezelfde manier waarop men G’d dankt na een ernstige confrontatie met de dood. Bevallen gebeurt op de grens van leven en dood. Maar omdat bij de geboorte niet alleen sprake is van een confrontatie met de dood, zijn de reine 33 dagen veel meer dan de onreine 7. De verhouding is bij een jongetje 33:7 en bij een meisje 66:14. Bij de geboorte van een meisje tellen de dagen dubbel omdat de vrouwelijke fysiologie het ‘drama van leven en dood’ in de menstruatiecyclus herhaalt. Een meisje groeit uit tot een volwassen vrouw, die diezelfde menstruatie‑ en geboortecyclus zal herhalen.

Hoofdstuk 13 begint met verschillende nega’iem (melaatse huidaandoeningen). Een nega (aandoening) aan de buitenkant van het lichaam toont een religieus tekort aan de binnenkant. De koheen schouwt het lichaam, maar de melaatse moet zijn innerlijk onderzoeken.

2e Aliya Levi 13:24-39
Brandwonden met roodachtig-witte of witte plekken, waarna aangetaste plekken op het hoofd of in de baard worden besproken.

Er zijn veel argumenten waarom melaatsheid geen besmettelijke ziekte was; de Tora-bepalingen zijn te zeer in tegenspraak met de regels van de epidemiologie. Zo mocht een melaatse gewoon in de stad blijven als er geen stadsmuur was. Niet-joden werden niet geïnspecteerd of opgesloten. Nog opmerkelijker is de regel dat voordat de koheen een melaats huis inspecteerde alle voorwerpen daaruit verwijderd werden opdat zij rein zouden blijven wanneer het huis onrein zou worden verklaard.

Mensen met een melaatse zweer werden niet onderzocht op jom tov, op sjabbat of tijdens de sjeva berachot, de feestelijke week na een bruiloft. Juist op deze momenten kwamen grote menigten mensen bijeen in Jeruzalem, en zou een besmettelijke ziekte vrij spel hebben. Toch werd er niemand zelfs maar onderzocht tijdens deze sociale gebeurtenissen.

3e Aliya 13:40-54
Melaatsheid bij kaalhoofdigheid. Degene die tsara’ at scheurt zijn kleren, laat zijn hoofdhaar loshangen en bedekt zijn bovenlip. Hij moet iedereen ‘Onrein, onrein!’ toeroepen. Zolang hij de plaag heeft blijft hij afgezonderd wonen, buiten de legerplaats. Melaatsheid kan ook kleren van wol, linnen of leer treffen.

4e Aliya 13:55 – 14:20
De vierde aliya vormt de brug tussen de twee sidrot. Er bestaan zeven mogelijke combinaties van sidrot, die helpen overbruggen tussen kortere en langere jaren of wanneer de Tora-lezingen in en buiten Israël niet meer synchroon lopen. Nadat de wet op de plaag aan wollen, linnen of leren kleren wordt behandeld, gaat men over op de reinigingsprocedure voor de melaatse.

5e Aliya 14:21-32
Wanneer de melaatse arm is, mag hij in plaats van zoogdieren twee vogels als offer brengen. Het gaat niet om de grootte van het offer, maar om de intentie.

“Dan zal de koheen opdragen, dat men voor hem, die zich reinigt twee levende reine vogels neemt en cederhout en karmozijnkleurige wol en hysop” (14:2-4). Ieder onderdeel van de reinigingsprocedure vormt een aanwijzing voor de melaatse hoe hij zijn maatschappelijk leven opnieuw moet opbouwen. De vogels, die bij de reiniging gebruikt werden, herinnerden hem eraan dat hij wellicht teveel lesjon hara (roddel) had gesproken. Symbolisch geven de vogels aan, dat hij teveel “kwetterde als een vogel”. Eén van beide vogels werd geslacht en de ander werd vrijgelaten. Dit was bedoeld om de melaatse op het idee te brengen, dat wanneer hij zijn spirituele niveau zou verheffen hem verdere ziekte bespaard zou blijven (net zoals het geslachte dier niet meer levend kan worden). Maar wanneer hij zijn zondige gewoonten hervat, zou de ziekte terug kunnen keren, net zoals de vogel die werd vrijgelaten weer terug zou kunnen komen. Hout van de cederboom, die zich zeer hoog verheft, moest samen gebundeld worden met de hysop, het laagste plantje, om de melaatse tot het besef te brengen, dat G’d de hoogmoedige straft door hem te vernederen in zijn melaatsheid, een situatie die vergelijkbaar is met het nederige hysopplantje. De karmozijnkleurige wol (rode draad) was een symbool voor  zonde omdat zonden vergeleken worden met rode draden (vgl. Jesaja 1: 18). De kleur moet als een `rode lap’ op hem inwerken om tesjoewa te doen, tot inkeer te komen. Bovendien heet de karmozijnkleurige wol in het Hebreeuws tola’at (worm) om de mens eraan te herinneren dat hij uiteindelijk weer tot stof vergaat. De breekbare aardewerken kom symboliseert de plaats van de mens in deze wereld; de mens is fragiel, kwetsbaar en vergankelijk. Het bronwater herinnert in de terminologie van onze Wijzen aan de Tora. Het water wordt zeven keer over de melaatse gesprenkeld om aan te geven dat hij Tora moet leren die – volgens één mening – uit zeven boeken bestaat.

Op de achtste dag werd er bloed van het offer gedaan op het rechter oor van de melaatse, zijn rechterduim en zijn rechter grote teen. Volgens Rabbiner Hirsch staat het oor voor onze geest, de hand voor onze daadkracht en de voeten voor onze aardse ambities. Al deze mensaspecten moeten gewijd worden aan G’d voordat de zondaar geacht wordt zijn vroegere positie weer te kunnen innemen.

6e Aliya 14:33-15:15
Alleen in het land Israël kan tsara’at iemands huis aantasten. De koheen moet op de zevende dag terugkomen en wanneer hij ziet dat de plaag zich op de wanden van het huis heeft uitgebreid, dan zal hij gebieden de stenen van de rotte plaats eruit te halen en ze buiten de stad op een onreine plaats te werpen. Een hele reinigingsprocedure volgt, waarbij ook korbanot (offers) moeten worden gebracht.

7e Aliya 15:16-33
Hier worden de verschillende vloeiingen en de daaraan gerelateerde onreinheden besproken: bloedvloeiingen buiten de maandelijkse onreinheid of  langdurige vloeiingen.

Hoewel de melaatsheid normaliter eerst op het huis en de kleding van een overtreder uitbrak, draait de Tora de volgorde om en behandelt eerst de melaatsheid op het lichaam en daarna pas de melaatsheid op huizen. De reden hiervoor is vrij eenvoudig: de Joden kregen de wetgeving rond melaatsheid in de woestijn waar ze dakloos waren en beschermd werden door de wolken van de G’ddelijke Majesteit. In de woestijn waren er geen vertragingsmogelijkheden. Als iemand melaatsheid verdiende dan kreeg hij dat direct op zijn lichaam. Maar wanneer de Joden het land Israël zouden binnentrekken, zou de waarschuwing van Boven eerst op de muur van het huis komen. De melaatsheid op huizen is wel heel opvallend en wordt gezien als een waarschuwing van te voren, dat het gezin moet stoppen met lesjon hara (kwaadsprekerij).

Verder worden de symptomen op het huis gezien als een indicatie, dat de huiseigenaar gierig was. Als er mensen langskwamen, om iets te lenen, vertelde hij doorlopend dat hij niets in huis had. Toen de melaatse vlekken op de muren verschenen, moest hij al zijn voorwerpen naar buiten brengen, zodat iedereen kon zien dat hij eigenlijk voldoende in huis had om uit te lenen. Nog een reden waarom iemand zijn bezittingen uit zijn huis moest brengen, wanneer er melaatsheid uitbrak op het huis, luidt dat hij deze bezittingen wellicht oneerlijk heeft verkregen. Vandaar dat ze op straat moesten worden uitgestald. Ook hier geldt weer, dat de tsara’at hoogmoed moest bestrijden. Met deze tsara’at op het huis wilde G’d duidelijk maken, dat ons levensdoel niet is om onze tijdelijke woning hier op aarde zoveel mogelijk te verfraaien. Het gaat erom om ‘meubels en huizen’ in de Toekomstige Wereld te verwerven.

Een positieve uitleg stelt dat de melaatsheid ook tot onverwachte rijkdom kon leiden. Wanneer het huis moest worden afgebroken als gevolg van melaatsheid werden vaak schatten gevonden, die de Emorieten ‑ de vroegere inwoners van Kena’an ‑ daar verborgen hadden. Zo stak er achter de aanvankelijke misère toch nog een positief lichtpuntje.

 

 

Reacties zijn gesloten.