Bemidbar/Numeri 13:1-15:41
“Intussen, zowaar Ik leef en de hele aarde vervuld is van de heerlijkheid van G’d, zweer Ik dat al de mannen die gezien hebben Mijn heerlijkheid en Mijn tekens, die Ik verricht heb in Egypte en de woestijn en Mij nu reeds tien keer beproefd hebben en niet geluisterd hebben naar Mijn stem, dat zij niet zullen zien het land, dat Ik hun voorouders heb toegezworen en allen, die Mij versmaadden het niet zien zullen” (14:21-23).
“Hoe lang nog met deze boze gemeente, die tegen Mij morren; het gemor van de kinderen Israëls, dat zij tegen Mij aanheffen, heb Ik gehoord”(14:27).
Goed en kwaad
De verspieders, en in hun kielzog de rest van het joodse volk dat klaagde over het land Israël wordt een ‘slechte gemeente’ genoemd. Wat heet slecht in het jodendom? Wat is het oorsprong van het boze in deze wereld? Hierover bestaan verschillende meningen. Sommige Geleerden zeggen dat het kwaad onafhankelijk is van ons handelen als mensen. Het kwaad is door G’d Zelf geschapen en maakt onderdeel uit van het Scheppingsplan. We zien dit enigszins terug in de episode van Job: “Op zekere dag kwamen de zonen van G’d om zich voor G’d op te stellen en onder hen kwam ook de satan. En G’d zei tegen de satan: “Van waar komt u?” en de satan antwoordde G’d: “Van de zwerftocht op de aarde die ik doorkruist heb”. Toen zei G’d tegen de satan: “Heb je ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en recht, G’dvrezend en wijkend van het kwaad en nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel u Mij tegen hem hebt opgezet om hem zonder oorzaak in het verderf te storten”. Maar de satan antwoordde G’d… de rest van het verhaal is bekend.
Innerlijk kwaad heeft de wereld meegesleept
Een tweede opvatting onder onze Geleerden wil, dat het kwaad voornamelijk een gevolg is van de zondeval van de eerste mens, Adam haRisjon. De zonde van de mens heeft de hele wereld meegesleept en zo het kwaad geïntroduceerd in onze belevingswereld. Eén ding is in ieder geval duidelijk. Sinds de verdrijving uit het Paradijs zijn goed en kwaad als in een kluwen wol met elkaar verstrengeld geraakt en is het een onontwarbaar geheel geworden. Wij kunnen vrijwel niets doen zonder dat wij zowel goede als kwade intenties hebben. Hier begint de taak van de mens op aarde: een keuze maken tussen goed en kwaad. Deze worsteling vormt een continue, innerlijke strijd die de mens tot op de dag van zijn dood moet voeren. Op elk gewenst moment kan en moet hij keuzes maken en zal hij op deze keuzes worden afgerekend. Gelijk goed en kwaad in onze beleving niet meer van elkaar te scheiden zijn, zo onderhouden de Boom van kennis van goed en kwaad en de Boom des Levens in hun wortels innige banden. De Boom van kennis van goed en kwaad is het symbool van de mogelijkheid tot het kwade en zolang deze niet in harmonie staat tot de Boom van het leven, bestaat er de mogelijkheid dat het kwaad de kans krijgt zich zelfstandig te ontwikkelen.
Rechts en links – goed en kwaad
Rechts en links worden in de Kabbala vereenzelvigd met goed en kwaad. Interessant is dat dit ook in de woordstructuur tot uiting komt. Het Hebreeuwse woord voor links is `semol’ en toont verwantschap met het woord simla – kledingstuk. Rechts, het goede in de wereld, is de essentie, het wezenlijke van de Schepping. Het begrip links is de omhulling, de verpakking, de bedekking en de bekleding van het goede. En zodra een Hemels gegeven een aardse vorm krijgt, is het onderworpen aan de logica van deze wereld waar ook de dood een deel van het leven uitmaakt. Het mag ons daarom niet verwonderen dat het woord Samaël het Hebreeuwse woord voor de doodsengel is. Het woord Samaël heeft verwantschap met het woord sam, dat in het Hebreeuws vergif betekent. Slechts ontstaat wanneer de omhulling zich veruiterlijkt en verzelfstandigt en de band met het wezen en de kern van de wereld verloren raakt. De aandacht voor het uiterlijk en de bedekking van het wezenlijke in deze wereld kan zo groot worden, dat het als vergif werkt. Gif doodt en de spirituele dood ligt doorlopend op de loer omdat we geneigd zijn alleen naar het uiterlijk van de dingen te kijken en niet naar het wezen daarvan te vragen. We lijden een ontworteld leven omdat we de band met de essentie van de wereld verloren zijn geraakt. Toch ligt achter al het kwaad de G’ddelijke vonk in de Schepping en in de menselijke ziel verhuld. Uit het schijnbare overspel van Tamar en Jehoeda (Bereesjiet 38) zou uiteindelijk de Masjie’ach voortkomen en uit de relatie tussen David en Batsjewa, die eveneens niet de schoonheidsprijs verdiende, komt uiteindelijk ook de Masjie’ach voort. Achter de voorgevel van het kwaad ligt toch weer goed geborgen.
Verslaafd aan Egypte
Gedurende het debacle met de verspieders riep het volk uit: “Waarom brengt G’d ons naar dit land, opdat wij zullen vallen door het zwaard, onze vrouwen en onze kinderen tot buit zullen worden? Is het niet beter voor ons om naar Egypte terug te keren?”. En zij zeiden tot elkaar: “Laat ons een hoofd aanstellen en terugkeren naar Egypte” (14:3-4). Het joodse volk zat nog steeds met zijn hoofd bij Egypte. In Israël zou men in staat zijn om een veel inniger relatie aan te gaan met G’d. Dit was onmogelijk in Egypte. Israël is het land waar G’ds ogen doorlopend op gevestigd zijn. Dit betekent dat de G’ddelijke Aanwezigheid aldaar veel duidelijker is. Egypte is in het Hebreeuws Mitsrajiem, hetgeen ‘een dubbele begrenzing’ betekent.
In Egypte was men zowel in fysiek als spiritueel opzicht uitermate beperkt. Alleen de aardse realiteit telde. De essentie van de wereld was geen issue. Egypte was een land waar alleen aardse vruchtbaarheid, fysieke ontwikkeling en materiële groei telde. Omdat het woord Mitsrajiem duidt op een gecombineerde beweging (de uitgang -ajim duidt op coördinatie en samenwerking, zoals we die vinden bij verschillende ledematen en organen, zoals de ogen, de oren, de armen en de benen) betekent dit, dat het Hemelse en aardse gecoördineerd waren in Egypte: de geest was op het aardse gericht en bleef daartoe beperkt.
Onzekerheden van spiritualiteit
Wanneer de nadruk erg op het aardse valt, is het Hemelse aspect van de mens het ondergeschoven kind. Het kernwoord van de term Mitsrajiem is tsar, hetgeen engheid, onderdrukking of uiterlijk betekent. De mens tegenwoordig zit opgesloten in zijn wereld van wetenschap, techniek en vooruitgang. Het aardse moet steeds verder ontwikkeld worden en steeds meer ruimte en aandacht krijgen. We kunnen er ons nauwelijks aan onttrekken om wat meer spiritualiteit te produceren. Maar we vergeten ons werkelijke ik. In deze aardse, materiële wereld raken onze geestelijke aspecten volledig ondergesneeuwd. We leven in de gevangenis van onze schijnwereld. Dit is het idee van Mitsrajiem. Vanwege de onzekerheden, die kleefden aan de spirituele verlossing, die de joden nog zouden doormaken op hun reis naar Israël, wilden zij onmiddellijk terug naar Egypte.
Verspieders meer dan historische episode
Vele joden wilden niet meetrekken uit Egypte. Nog in de woestijn was de kleinste aanleiding voldoende om te roepen dat men terug wilde keren naar de vleespotten van het eerdere slavenhuis. Het verhaal van de verspieders is niet alleen een historische gebeurtenis. Het laat onze twijfel over de keuze tussen een spirituele leven of een wereld van materiële uitbreiding, efficiency, productie en “steeds meer” zien. Wanneer de spirituele zoektocht dreigt te mislukken, hoeft er maar `dit’ te gebeuren of we vallen weer terug in de aardse zekerheden. De tocht door de woestijn was een leven vol onzekerheid. Maar het symboliseert ook onze reis op weg naar de toekomstige wereld. De woestijn is eigenlijk een symbool voor de wereld waarin wij nu leven, die van tijdelijke aard is en niet al te lang zal duren. Ons doel is de Olam Haba, de wereld die komen gaat. De verlossing uit Egypte was de eerste stap op weg naar een geestelijk leven. De woestijn symboliseert de worsteling, de onzekerheid en de onherbergzaamheid van het leven in een arena waarin we doorlopend strijd moeten voeren tegen onze lagere instincten. Pharao, Potifar en koeien speelden een belangrijke rol in Egypte en symboliseren de aardse uitdijing en verbreding. Het grondwoord ‘var’ (koe) in deze drie woorden is het kenmerk van materiële gerichtheid. De kop van een koe is naar beneden gericht en bevindt zich het grootste deel van de dag onder het lichaam. Een mens kan zichzelf niet bevrijden uit zijn geestelijke gevangenis (B.T. Berachot 5b). De G’ddelijke inmenging bij de Uittocht uit Egypte was een daad van genade omdat G’d Zelf ingreep zonder verdiensten van Am Jisraëel. Uiteindelijk gaat het om onze verlossing in de Messiaanse richting. Is ook dit weer een ingreep van Boven?Of kunnen wij hier zelf iets aan bijdragen? Kunnen wij de Messiaanse verlossing door goed G’dsdienstig gedrag versnellen?
Door de G’dsverduistering heenkijken
Het Jodendom zegt dat wij via handelen het goede in de wereld kunnen bevorderen en de G’ddelijke vonken kunnen verheffen. Dit heet tikkoen.
Het verhaal van de verspieders is een episode van twijfel omtrent de G’ddelijke leiding. De mens denkt dat hij door zelf in te grijpen de wereld kan verbeteren. Toch begrijpen we vaak niet waar we mee bezig zijn. Er is een bekende Midrasj waar Mosjé getoond werd hoe alles achter de schermen door G’d geregeld werd. Mosjé rustte eens uit bij een bron en bekeek het gebeuren van een afstand. Hij zag daar een reiziger aankomen die van het water dronk en zijn portemonnee kwijtraakte. De voorbijganger merkte dat niet en liep verder. Daarna kwam een tweede voorbijganger, die de portemonnee vond en ermee vandoor ging. Later kwam nog een derde persoon aan, die geen enkele weet had van wat daar was gebeurd. De eerste reiziger kwam boos terug bij de bron. Daar zag hij de derde voorbijganger. Hij nam aan dat deze zijn geld had gevonden. Uiteraard ontkende hij alles waarop degene, die de portemonnee verloren was, de onschuldige voorbijganger doodsloeg. Hij vluchtte weg maar zonder beurs. Mosjé richtte zich tot G’d en vroeg wat hiervan de betekenis is. Een onschuldige voorbijganger wordt gedood terwijl de eerste reiziger moordenaar is geworden. En de tweede voorbijganger is door een toevallige vondst steenrijk geworden. G’d legt hem de achtergronden uit. De eerste voorbijganger had het geld niet eerlijk gekregen. Het behoorde eigenlijk toe aan de tweede man die het uiteindelijk ook vond en meenam. De derde man verdiende de doodsstraf vanwege een ernstige overtreding waarvoor hij echter niet veroordeeld kon worden omdat er geen getuigen bij waren. Zo was er toch recht geschied en de kosmische disharmonie door overtreding en misdaad was hersteld. Vele dingen in onze wereld gebeuren achter de schermen en door onze uiterlijke blik hebben wij maar weinig begrip voor het één en ander. Alles sal echter regkom!