Parsja Korach 5777

Bemidbar/Numeri  16:1-18:32

Jaloezie en machloket

Het grootse deel van parsja Korach gaat over het meningsverschil tussen Korach en Mosjé Rabbenoe. Waarom was er zoveel ruzie? Korach meende dat Mosjé Rabbenoe de vervanging van de bechoriem (eerstgeborenen) door de Levie’iem uit zijn duim gezogen had, omdat hij zijn eigen stam wilde voortrekken. Ook de zonen van Kehat, die de meest nabije  familieleden waren van Mosjé Rabbenoe, werden voorgetrokken. De Levie’iem vonden het minder prettig dat zij moesten dienen onder Aharon en zijn zonen. Datan en Awieram vonden het vervelend dat het eerstgeboorterecht van de stam Re’oeween overging naar de stam Joseef. Beide kinderen van Joseef, Efraïm en Menasjé, kregen een deel in het land Israël alsof Joseef eerstgeboren was. Men vreesde dat Mosjé Rabbenoe de stam Joseef in Efraïm voortrok omdat Jehosjoe’a, zijn dienaar, afkomstig was van de stam Efraïm. De “voornamen” van de gemeente en Korach waren allemaal bechoriem (eerstgeborenen) en daarom namen zij deel aan de test met de vuurpannen. Dit is de opvatting van Rabbi Awraham ibn Ezra (13de eeuw).

Een gevolg van het debacle met de verspieders

Maar Nachmanides (14de eeuw) opponeert en stelt, dat de opstand van Korach ontstond na het spionagedrama. Inderdaad was Korach jaloers over de aanstelling van Elitsafan en was hij ook afgunstig op de verheven positie van Aharon, de Hogepriester maar het ging de opstandelingen, zoals Datan en Awieram, niet zozeer om het eerstgeboorterecht. Dit was reeds door Ja’akov, onze Aartsvader weggenomen van Re’oeween en aan Joseef gegeven. Oorspronkelijk hadden de Joden in de woestijn niets te klagen. Zelfs na de zondeval bij het gouden kalf waren er relatief maar weinig doden te betreuren omdat Mosjé Rabbenoe voor het volk gedawwend had. Vanaf dat moment hielden de Joden ontzettend veel van Mosjé Rabbenoe en als iemand maar tegen hem in opstand was gekomen, hadden ze hem gestenigd. Daarom kon iedereen ook wel begrijpen dat de familie van Mosjé, de Levieten, zo’n voorname plaats innamen.

Veel doden, veel woede

Maar toen ze in de woestijn Paran aankwamen, vielen er vrij veel doden bij de verschillende zondige incidenten. Toen het volk ook nog meeging met de verspieders, heeft Mosjé niet meer voor hen gedawwend (gebeden) en moest iedereen sterven in de woestijn. Velen stierven of zouden nog sterven bij dit drama. Iedereen voelde zich vreselijk depressief. Toen greep Korach de gelegenheid aan om in opstand te komen tegen Mosjé. Een deel van het volk ging met hem mee, omdat ze zouden sterven in de woestijn en omdat Mosjé Rabbenoe zijn belofte dat hij hen zou brengen naar een land van melk en honig niet gestand had gedaan. Degenen die in opstand kwamen, waren vooral de eerstgeborenen. Ze voelden zich ook nog aangetast in hun kowed (eer) omdat zij hun speciale status hadden verloren. Daarom zei Mosjé Rabbenoe: “Neem de vuurpannen, zoals jullie vroeger gewend waren bij de offerdienst en we zullen zien wie G’d zal uitkiezen als Zijn kohaniem”.

 Mag men van mening verschillen met zijn Rebbe?

De Talmoed (B.T. Sanhedrien 110a) stelt: “Iedereen die het oneens is met zijn Rebbe wordt het aangerekend alsof hij het oneens is met de G’ddelijke Aanwezigheid, zoals er geschreven staat “toen zij in opstand kwamen tegen G’d” bij de episode van de opstand van Korach (26:9)”. Rasjie legt uit, dat het Korach en zijn aanhang wordt aangerekend alsof zij direct tegen G’d in opstand kwamen. Het gaat zelfs zover dat de Talmoed stelt, dat “iedereen die zich beklaagt over zijn Rebbe, is alsof hij zich beklaagt over de G’ddelijke Aanwezigheid en iedereen, die bedenkingen heeft tegen zijn Rebbe, het wordt aangerekend alsof hij bedenkingen heeft tegen G’d”.

Maimonides neemt dit ook over in zijn codex:”Gelijk iedereen verplicht is om zijn vader te eren en te vrezen, is men ook verplicht zijn Rebbe te eren en te vrezen, zelfs meer dan zijn vader. Dit is zo omdat je vader je alleen op deze wereld brengt, terwijl je Rebbe je Tora leert en je de Olam Abba schenkt. De eerbied voor de Rebbe en het ontzag voor de Rebbe is de hoogste vorm van eerbied en ontzag, die we op aarde kennen ”de eerbied voor de Rebbe moet zijn als de kowed voor de Hemel” (Maimonides, Talmoed Tora hfst. 5).

Paskenen voor de Rebbe

Men mag ook geen piské dien afgeven (paskenen, halachische beslissingen geven) in aanwezigheid van zijn Rebbe:”Iedereen die paskent bij zijn Rebbe is de doodstraf schuldig”. Wanneer de leerling zich op een afstand van 12 mijl van de Rebbe bevindt en iemand hem een halachische vraag stelt, mag de leerling deze beantwoorden. Om iemand van een isoer af te houden, is zelfs toegestaan in aanwezigheid van de Rebbe. Er een eigen `paskenpraktijk’ op na houden is echter verboden, zelfs wanneer de leerling aan de andere eind van de wereld zijn eigen halacha BV. opricht, tenzij hij toestemming heeft van zijn Rebbe.

Toch meningsverschillen mogelijk

Rabbi Jisraeel Isserlein, de auteur van de Teroemat haDasjen (238) stelt echter, dat het verbod beperkt is. Wanneer men een duidelijk bewijs heeft tegen de Rebbe’s psak uit de werken van grote Geleerden, zoals de Geoniem (750-1000), lijkt het dat het toegestaan is om van mening te verschillen met de leraar. Zo was de gewoonte in Rabbinale kringen vanaf de dagen van de Tanna’iem, de opstellers van de Misjna. Rabbi Jehoeda Hanassi, de auteur van de Misjna, verschilt in een aantal gevallen van mening met zijn `Rebbe-vader’, Rabbi Sjimon ben Gamliël. Ook bij de Amora’iem, de Geleerden uit de Talmoed (200-500), kennen we hetzelfde fenomeen. Rawa verschilt vaak van mening met Rabba, zijn leraar. Ook in de tijd van de Geoniem (750-1000) zien we dat de Asjerie op verschillende plaatsen van mening verschilt met de Maharam van Rottenberg, die zijn leraar bij uitstek was. Rabbi Mosjé Isserles (1520-1577) neemt deze opvatting ook inderdaad over in zijn halachische verhandeling (Joré Déa 242:3):“Men mag verschillen van mening met de Rebbe wanneer men duidelijke bewijzen heeft, dat de halacha (de wet) de Rebbe niet volgt”. Toch is niet iedereen het met hem eens. Op hetzelfde folio van de codex schrijft Rabbi Sjabtai Cohen, dat dit alleen toegestaan is volgens Rabbi Joseef Colon wanneer de leerling zich evenveel bekwaamd heeft in het Jodendom als de Rebbe. Dan heet men een `talmied chaweer’, een leerling die op gelijk niveau is gekomen. Maar een eenvoudige talmied mag in geen enkel opzicht met zijn Rebbe van mening verschillen.

Natuurlijk was ook Rabbi Sjabtai Cohen op de hoogte van de vele Talmoedische meningsverschillen tussen leerlingen en Rebbes. Hij stelt echter, dat dit alleen toegestaan is wanneer de Rebbe hiervoor toestemming heeft gegeven of nadat de Rebbe is overleden. Ook Rabbi David ben Zimri (15e eeuw) werd bevraagd over dit onderwerp en hij antwoordde, dat een leerling niet het recht heeft – wanneer er iets besloten moet worden in het Beet haMidrasj – tegen zijn Rebbe te stemmen. Natuurlijk mag een talmied zijn bewijzen brengen. En als de Rebbe hem volgt, is dat perfect. Als de Rebbe niettemin besluit om de mening van de leerling niet op te volgen, moet de leerling verder zijn mond houden. Zelfs in geschrifte mag men niet tegen zijn Rebbe in paskenen (beslissen). Na het overlijden van de Rebbe is dit echter wel toegestaan. Maar desondanks mag men nooit zeggen “mijn Rebbe placht dit te zeggen maar ik pasken anders” want hiermee vernedert men zijn Rebbe.

 De opvatting van Rabbi Ja’akov Emden

Ook Rabbi Ja’akov Emden (18de eeuw) gaat hier uitvoerig op in. Hij poneert toch een wat afwijkende visie. Een leerling heeft niet het recht zijn Rebbe op zijn nummer te zetten. Maar als hij niet de bedoeling heeft zijn Rebbe te beschamen of te plagen dan heeft hij zeker het recht om hem te antwoorden naar de halacha. Waar het gaat om echte piské dien (halachische beslissingen) mag de leerling hem niet alleen zijn eigen mening voorschotelen met bewijzen maar er bestaat zelfs een plicht om niet te zwijgen tegenover zijn Rebbe. Dit komt omdat respect voor de waarheid hoger staat dan eerbied voor de Rebbe.

Hoe het ook zij, een leerling heeft altijd het recht en zelfs een verplichting om zijn mening, met bewijzen ondersteund, naar voren te brengen. Wanneer het gaat over geldzaken en diné Tora over monetaire aangelegenheden bestaat er zelfs een absolute verplichting voor een leerling om zijn mening te verdedigen omdat er anders wellicht een verkeerd vonnis wordt geveld waardoor onschuldigen moeten betalen en schuldigen onterecht geld incasseren en zich onterecht verrijken. Toch geldt dat wanneer de Rav het niet eens is met de bewijzen van zijn leerling, de leerling verplicht is te luisteren naar zijn Rebbe zowel ter verlichting als ter verzwaring. De leerling mag zelfs niet voor zichzelf machmier (verzwarend) opereren omdat hij anders wellicht valt onder de categorie zakeen mamré, het lid van het Sanhedrien dat in opstand komt tegen de rest van de Sanhedrien en anders doet en paskent dan zijn collega’s, die de doodstraf verdient.

De 21ste eeuw tegenover de middeleeuwen

Kunnen wij anno 5763 van mening verschillen met de middeleeuwse Geleerden die de basis hebben gelegd voor de moderne halacha? Chazon Iesj stelt, dat de middeleeuwse Geleerden in onze ogen een zeer hoge status hebben. Het is alsof zij hun mening gaven vanaf de berg Sinaï. Een moderne Rabbijn kan dus niet afwijkend beslissen van de algemene opvattingen van de Risjoniem, Geleerden die leefden tussen 1000 en 1500. Ook wanneer we niets van hun woorden begrijpen, zijn we aan hun opvattingen gebonden. De Tora van de Risjoniem is volledig afgesloten. Daar kan dus niet meer op afgedongen worden. Alleen wanneer de Risjoniem onderling van mening verschillen, kunnen de Gedoliem zelf beslissen wie we volgen. Maar waar zij gelijk gestemd zijn, mogen wij ‘in onze handen klappen’ wanneer wij hun woorden begrijpen. Hoe het ook zij: Korach beging een kapitale fout met zijn opstand tegen zijn Rebbe Mosje!

Wat is het verband tussen de opstand van Korach en de opdracht om het Heiligdom te bewaken?

Direct na de opstand van Korach, krijgen de kohaniem en de levieten een duidelijke opdracht: “G’d zei tegen Aharon, u en uw zonen van het huis van uw vader met u zullen de misdaad tegen het heiligdom dragen…Ook uw broers, de stam Levi, de stam van uw vader moet u met u laten naderen, dat zij zich bij u zullen voegen en u zullen dienen terwijl u en uw zonen zult zijn voor de Tent van de Getuigenis…Maar tot de heilige voorwerpen en tot het altaar, daar zullen zij niet naderen, opdat niet zij zowel als u zullen sterven…en een vreemde zal niet tot u naderen…opdat er niet weer woede zij over de kinderen Israëls” (18:1-5).

Hoewel de tekst niet zo eenvoudig is, gaat het hier om de bewaking van de Tabernakel en het Heiligdom in Jeruzalem. Wat is de aard van deze bewaking? Was men bang voor indringers of rovers? Nee! Het bewaken van het Heiligdom was voornamelijk een uiting van eerbied: een Koning zonder bewakers lijkt niet op een Koning met bewakers. Een bewaakt paleis boezemt meer eerbied in. Zo heeft Maimonides dit ook begrepen: “G’d heeft ons opgedragen om het Heiligdom te bewaken, door er continu wachtronden omheen te lopen ter ere van G’d om het Heiligdom te verheffen en te vergroten”. Dat is ook de bedoeling van de frase: “U en uw zonen, bij u zullen…voor de Tent van Samenkomst zijn”. Altijd moest er bewaking zijn. Wanneer men heeft nagelaten het Heiligdom te bewaken, overtreedt men een verbod, hoewel er nergens in de Tora een duidelijk verbod beschreven staat. Dit wordt echter afgeleid uit het feit dat er opgedragen wordt “zij zullen bewaken de bewaking van het Heiligdom”. Die uitdrukking van bewaken wordt in de halacha altijd opgevat als een uitdrukking voor een verbod. Hieruit wordt afgeleid dat wanneer men het bewaakt men een gebod vervult maar wanneer men dit nalaat, men een verbod overtreedt (Maimonides, Beet Habechiera 8:3).

Wisseling van de wacht

Kohaniem moesten de Tabernakel aan de buitenkant bewaken en de Levie’iem bewaakten haar van binnenuit. Vierentwintig mensen betrokken wachtposten gedurende de hele nacht op 24 verschillende locaties. Kohaniem stonden op drie plaatsen en levieten op 21 plaatsen. Volgens Maimonides betrokken kohaniem en levieten ieder de wacht op verschillende  plaatsen. Een dubbelwacht bestond niet in zijn opvatting. Niettemin stelt de Semag – een middeleeuwse autoriteit – dat de kohaniem altijd begeleid werden door de levieten. Volgens de Semag bewaakten de levieten dus op 24 plaatsen, op drie plaatsen met kohaniem en op 21 plaatsen zonder kohaniem. Wanneer ze samen wacht hielden, stonden de kohaniem bovenaan en de levieten onderaan. Elke wacht bestond uit tien mensen. Waarschijnlijk is dit gebaseerd op de regel, dat alles wat heilig is nooit met minder dan tien personen mag geschieden.

Ook overdag?

Er bestaat meningsverschil tussen onze Wijzen over de duur van de wacht. Volgens Maimonides gold de mitswa van het bewaken alleen ’s nachts. Vele middeleeuwse Geleerden zijn dat met hem eens. Maar anderen stellen, dat de bewaking zowel ’s nachts als overdag opgesteld stond. Verschillende commentatoren verbazen zich over de mening van Maimonides. Wanneer de wacht uit eerbied geschiedt, zou dat ook overdag moeten plaatsvinden. Rabbi Jisraeel Lifsjitz (18e eeuw) stelt dat er overdag geen bewaking nodig was, omdat de aanwezigheid van de dienstdoende kohaniem en de levieten al voldoende eerbetoon was. ’s Nachts vindt er geen offerdienst plaats en de meeste kohaniem slapen dan. Daarom zijn er juist dan wachten uit eerbied voor het Heiligdom nodig.

De opperwacht

Alle wachten kenden een toezichthouder. Deze man heette de `Iesj Har haBajiet’ – de Tempelbergman. Hij liep de hele nacht rond langs alle wachten met fakkels, die voor hem uitgedragen werden. Iedere wacht die niet opstond en zei: “Iesj Har haBajiet, Sjalom Alecha”, was duidelijk aan het slapen en kreeg tikken. De Iesj Har haBajiet had het recht de kleren te verbranden van de ingedommelde wachters. Dit was soms ook buiten de Tempel merkbaar, zodat de mensen zeiden: “He, wat is dat voor een geluid in de Azara (het voorhof van de Tempel)? Dat moet een geluid zijn van een ben levie (een leviet) die een tik krijgt en wiens kleren verbrand worden omdat hij op zijn wachtpost zat te slapen”.

Bewaking tegenwoordig?

Tegenwoordig hebben we geen Tempel meer. Maar bestaat er misschien toch een bepaalde plicht om de Tempel te bewaken? Sefer haChinoeg schrijft, dat het wachtgebod alleen gold tijdens het bestaan van de Tempel. Toch zijn anderen van mening dat het ook tegenwoordig nog geldt omdat de bedoeling van de wacht was vreemdelingen uit de buurt te houden. Ook moesten de wachters onreinen de toegang ontzeggen. Dit verbod – dat men onrein niet de Tempelplaats betreden mag, is nog steeds van toepassing tegenwoordig. Daarom zou men kunnen stellen dat ook tegenwoordig nog bewaking van het Tempelcomplex van toepassing zou kunnen zijn.

De plaatsen van bewaking

Waar stonden de kohaniem en levieten op wacht? Waarschijnlijk niet in het Allerheiligste of in het Heilige of zelfs niet in de Azara, het voorhof, omdat men daar niet mocht zitten. Het is plausibel, dat de wachten wilden zitten wanneer zij vermoeid waren. Zelfs in de Azara, het voorhof mochten alleen koningen uit de dynastie van David zitten. De wachters stonden dus enigszins aan de buitenkant van de Tempel. Toch is niet iedereen het hier over eens. Rabbi Awraham ibn David stelt dat de kohaniem ook op de meest heilige plaatsen aanwezig waren. Hij leidt dit af uit het feit dat er in de Tora geschreven staat, dat “u en uw zonen bij u voor de Tent der Samenkomst moeten zijn”. En dit betekent dat ze in ieder geval in de buurt van de heiligste plaatsen de wacht moesten houden.

Moraal van het verhaal: de wacht was een uiting van respect voor onze Heiligdommen. Tegenwoordig uit onze eerbied voor ons Mikdasj me’at (sjoel) zich in stilte en aandacht tijdens het gebed.

 

 

Reacties zijn gesloten.