Bemidbar/Numeri 19:1-22:1
CHOEKAT (WET): De bepalingen over de Rode Koe worden uiteengezet: via de as van de rode koe is het mogelijk rein te worden nadat iemand in aanraking is gekomen met een gestorven mens. Mirjam sterft en wordt begraven. Er is geen water en men wordt kwaad op Mosjé. God gebiedt hem het volk bijeen te roepen en tegen de rots te spreken, zodat deze water geeft. Mosjé doet dat en slaat met zijn staf op de rots; er komt veel water uit. Maar G’d had gezegd dat Mosjé tot de rots moest spreken. Mosje en Aharon mogen het Land niet binnen. De koning van Edom wil het volk niet doorlaten en dreigt met geweld; daarom kiest men een omweg. Aharon sterft op de berg Hor. Zijn ambt wordt overgenomen door zijn zoon Elazar. Wederom verzet het volk zich tegen Mosjé, waarna giftige slangen veel slachtoffers maken. Ook hieraan weet Mosjé een einde te maken.
De Bné Jisraeel trekken verder de woestijn door. Aangekomen bij het gebied van Sichon, koning der Emorieten, weigert deze doortocht. Na een oorlog neemt Israël het land van Sichon in bezit. Ook Og, koning van Basjan voert oorlog met de joden. Og verliest zijn land aan het volk.
Numerieke gegevens
Negenendertigste sidra, zesde in Bemidbar. Bevat drie geboden.
Eerste alija (Koheen 19:1-17)
De rode koe mocht geen gebrek hebben en nooit een juk hebben gedragen. Zij werd buiten de Tempel geslacht en verder geprepareerd. Het werd volledig verbrand, nadat het bloed zeven maal gesprenkeld was in de richting van de voorzijde van de Tent der Samenkomst. Iemand die in contact komt met een overledene wordt ritueel onrein voor zeven dagen. Water met as van de rode koe wordt op de derde en de zevende dag op de onreine gesprenkeld. Daarzonder kan hij zijn onreinheid niet kwijtraken en de Tempel niet betreden.
De as van de rode koe moest bewaard worden. Ook dit staat in verband met de dienst aan het gouden kalf. Net zoals de dienst aan het gouden kalf `bewaard wordt voor alle latere generaties ter bestraffing’ en er geen ellende bestaat waarbij niet iets van het gouden kalf afgerekend wordt, zo ook moet de as van de rode koe bewaard worden. En gelijk het gouden kalf allen, die ermee bezig waren, onrein maakte, zo ook maakte de rode koe allen die eraan werkten, onrein. En net zoals zij gereinigd werden door de as van het gouden kalf, zoals er geschreven staat: “En Mosjé strooide het op de oppervlakte van het water”(Exodus 32:20), zo neme men voor de onreine persoon van de as van de rode koe.
De rode koe bevat een interne tegenstrijdigheid. Het maakt onreinen rein maar reinen ook onrein. Eén van de grootste mysteriën is de vereniging van goed en kwaad in deze wereld. Waarom moeten rechtvaardige mensen zoveel lijden? Waarom gaat het de onrechtvaardige soms zo goed? Zelfs de grootste Profeten wisten hierop geen antwoord. Daarom kenden vele afgodische volken twee of meer goden, één voor het goede en de ander voor het kwade. De Tora leert ons echter te geloven in één Bron waar alles – goed en ook schijnbaar kwaad – vandaan komt. De rode koe maakt de onreinen rein maar de reinen, die ermee bezig zijn, onrein. Deze tegenstrijdige elementen doen ons beseffen, dat de geheimen van het leven niet door ons beperkt denkvermogen gevat kunnen worden. De rode koe komt van een niveau, dat ons verstand ontstijgt. Daar verdwijnen alle tegenstrijdigheden als sneeuw voor de zon. Het is het niveau van geloof, dat G’ddelijke logica heet en niet meer menselijkerwijs te beredeneren valt.
Dama ben Netina woonde in Asjkelon en weigerde eens uit eerbied zijn vader wakker te maken toen de Chagamiem (Geleerden) een edelsteen wilden kopen voor het borstschild van de Hogepriester. De sleutel van de kluis lag onder het hoofdkussen van zijn vader. De zeer winstgevende deal ging niet door. Een jaar later werd bij hem een kalf geboren dat geheel rood was zonder één enkel zwart haartje. Hoeveel geld kreeg Dama voor dat geheel rode kalf? Precies hetzelfde bedrag dat de Geleerden hem een jaar eerder wilden geven voor zijn jaspis: duizend goudstukken! Dama werd op deze wijze beloond voor de eer, die hij zijn vader bewees (B.T. Kiddoesjien 31a).
Tweede alija (Levi 19:18-20:6)
De Koheen moest cederhout, hysop en scharlaken nemen en deze op de brandende koe werpen. De onreine moet met de as van de rode koe besprenkeld worden om op de zevende dag ontzondigd te zijn. De as van de rode koe maakt degene die ermee gesprenkeld heeft onrein en de besprenkelde onreinen rein (paradoxaal!).
Volgens Maimonides (1135-1204) werden er in de loop van de geschiedenis negen rode koeien gemaakt totdat de Tempel voor de tweede keer verwoest werd. De eerste rode koe maakte Mosjé Rabbenoe, de tweede maakte Ezra haSofer (de Schrijver) en de resterende zeven rode koeien werden gemaakt vanaf de tijd van Ezra tot de verwoesting van de Tweede Tempel. De tiende rode koe zal de Masjie’ach maken.
De as van de rode koe moest opgeborgen worden, niet alleen voor gebruik later maar ook wanneer men dit niet nodig had ten behoeve van het besprenkelen van onreinen, om hen te reinigen. Dit betekent dus, dat van alle rode koeien tezamen het bewaren van de as een algemene en doorlopende verplichting was. Dit was dus niet een verplichting voor elke rode koe afzonderlijk maar een overall verplichting: altijd moest as van minimaal één rode koe worden bewaard lemisjmeret. Daarom vermeldt Maimonides in zijn wetboek ook de geschiedenis van alle negen rode koeien vanaf de tijd van Mosjé tot de verwoesting van de Tempel.
Ook dit bewaren van de as staat in verband met de dienst aan het gouden kalf. Net zoals de dienst aan het gouden kalf voor alle latere generaties bewaard wordt en er geen bestraffing is waarbij niet iets van het gouden kalf afgerekend wordt, zo ook moet de as van de rode koe bewaard worden.
Derde alija (20:7-13)
Mosjé en Aharon moesten in de aanwezigheid van het volk tegen de rots spreken, zodat er water zou vloeien. Dit moest een wonder worden maar Mosjé slaat op de rots waarna er water verschijnt. G’d wordt kwaad op Mosjé en Aharon, omdat ze een gelegenheid om Zijn naam te heiligen voorbij laten gaan. Als ze tegen de rots hadden gesproken, hadden de mensen begrepen dat ook zij moesten luisteren naar G’ds woord. Noch Mosjé noch Aharon mogen het volk het land in leiden. G’d is streng met Zijn rechtvaardigen.
Onze Wijzen probeerden de exacte oorzaak van de straf van Mosjé en Aharon te achterhalen. Wat hadden zij misdaan? Sommigen zeggen, dat Mosjé gezondigd had omdat hij niet met voldoende eerbied tegen het volk had gesproken. Maar anderen stellen dat Mosjé tegen de rots had moeten spreken in plaats van te slaan. Het is duidelijk, dat iemand die aan het hoofd staat zijn onderdanen eerbiedig moet behandelen en moet luisteren naar G’d. Wanneer G’d zegt ‘spreek’ dan moet hij niet slaan. Dit spreken had duidelijk gemaakt, dat alle natuurfenomenen uiteindelijk afkomstig zijn van Hakadosj Baroech Hoe.
De Maharal van Praag stelt, dat Mosjé’s zonde bestond uit woede. Woede wijst op een gebrek aan geloof. Iemand, die volledig gelooft in G’d’s wereldleiding wordt nooit boos. Hoe het ook komt, alles is goed wat G’d doet. Uit woede sloeg hij op de rots. De rots gaf water. G’d wilde eigenlijk, dat de rots ‘vanuit zichzelf’ water zou geven als voorbeeld voor de mens die uit zichzelf de Tora moet volgen. Dit was een essentieel punt na de Tora-wetgeving. Onder dwang van Boven was de Tora geaccepteerd. Maar G’d wilde, dat de mens de Tora nu langzamerhand ook uit eigen initiatief zou aanvaarden. De rots moest het voorbeeld zijn. Het liep echter mis. Een kans op een essentiële levensles was gemist.
Vierde alija (20:14-21)
Mosjé stuurt boodschappers naar Edom. Hij vertelt de voorgeschiedenis en vraagt of hij door zijn land mag trekken. Ook een tweede verzoek wordt geweigerd en het volk wijzigt zijn route om niet met Edom in conflict te komen.
Vijfde alija (20:22-21:9)
Het volk reisde van Kadeesj naar Hor Hahar. Daar zou Aharon sterven. Mosjé neemt Aharon en Elazar mee boven op de berg waar de kleren van de Hogepriester aan zijn zoon worden overgedragen als opvolger. Alle mensen rouwen gedurende dertig dagen. Ze werden meteen daarna aangevallen door de Kena’anieten. De aanval werd succesvol afgeslagen. Moe van de lange reis klaagt het volk tegen G’d en Mosjé. Er heerst grote ontevredenheid over het manna. Toen werd het volk door vurige slangen aangevallen. Vele stierven. Het volk kwam tot inkeer en vroeg Mosjé tot G’d te dawwenen om hen te sparen. G’d vertelde Mosjé een koperen slang te maken en deze bovenop een staf te zetten. Iedereen die de staf zou zien zou blijven leven.
Nadat de Joden van een koude kermis aan de grens bij het land Edom terug waren gekeerd, begon het volk te klagen over de uittocht uit Egypte en het Manna. Wat was het verband tussen de moeite van het reizen en het ‘lichte brood’? Volgens Rabbi Chaïm ibn Attar heb je stevige kost nodig voor een vermoeiende reis. Manna was zeer licht verteerbaar en daarom niet voldoende voor een lange tocht. Aan de grens van het land Edom hadden ze kennis gemaakt met graan. Ze waren net als kinderen die van de borst af raakten. Ze begonnen brood te eten en de moedermelk was ineens niet meer voldoende. Anderen verklaarden de klachten tegen het manna uit het feit dat het als astronautenvoedsel geen afval produceerde, dat het lichaam moest verlaten. Het manna was bovennatuurlijk en zij kregen het voor niets. Dat stoorde hen. Zij wilden werken ‘voor de kost’. Op eigen kracht iets verdienen. Daarom noemden ze dit ‘licht brood’. Mensen vinden het onprettig om iets te krijgen; ze willen ervoor werken.
Daarom werden ze ook gestraft door de slangen. Veertig jaar lang waren ze door de woestijn getrokken zonder hinder van deze reptielen. Veertig jaar lang zagen ze slangen maar ze beseften niet dat die ook konden schaden. De Joden zagen het graan van Edom. Ze wilden die bovennatuurlijke levenswijze niet meer. Daarom vielen ze terug tot een normaal aards bestaan. Toen zagen ze de slangen en werden ze ook aangevallen door deze dieren. De bovennatuurlijke bescherming was weg. De verandering speelde zich vooral in hun hoofd af. Het is niet zozeer de slang, die bijt, maar de zonde die de slang laat bijten.
De genezing kreeg gestalte in een koperen slang die op een stok werd neergezet zodat men naar boven kijkend genas. Wat was het doel van deze geneeswijze? Nachmanides (1194-1270) is van mening dat G’d hier een therapie toonde die later, voor het eerst bij de bestrijding van pokken, actueel werd. De ziekte wordt door de ziekte zelf bestreden. De bedoeling was het volk op te wekken tot inkeer (tesjoewa). Door naar de Hemel te kijken, beseften de Joden dat hun straf eigenlijk van Boven kwam.
Zesde alija (21:10-20)
Het volk arriveert bij zijn tochten bij een plaats die ‘de bron’ heet. Water is nodig om in de woestijn te overleven. Op een spiritueel niveau stelt water de Tora en het leven zelf voor. Het lied van de bron is een kort maar prachtig lied vol verheven symboliek.
Zevende alija (21:21-22:1)
Israël nadert het land van de Emoriet en verzoekt om door hun land te mogen trekken. De Emorieten komen met een leger Israël tegemoet maar worden verslagen. Het volk neemt het land van de Emorieten en Chesjbon in. In een volgende oorlog wordt Og, de koning van Basjan verslagen.