Dewariem/Deuteronomium 11:26-16:17
MAG MEN DE TORA TESTEN INZAKE TSEDAKA?
De landbouwgaven nemen een belangrijke plaats in in parsjat Re’ee. De totale religieuze belasting bedraagt ongeveer 20%. Allereerst is daar de Troema Ĝedola. Dit is ongeveer twee procent van de totale opbrengst van het land, dat aan de Koheen gegeven werd. Daarna is er Ma’aser Risjon, het eerste tiende van de oogst. Ma’aser Risjon wordt aan de Levi gegeven. Ma’aser Sjeni, het tweede tiende, moest in het eerste, tweede, vierde en vijfde jaar van een zevenjarige Sjemietacyclus op gewijde wijze in Jeruzalem worden genuttigd en genoten. In het derde en het zesde jaar van zo’n zevenjarige Sjemietacyclus werd een tweede tiende Ma’aser Ani, het tiende voor de armen afgestaan. Al deze gaven waren een vorm van Tsedaka (liefdadigheid) om de armen en dienstdoende priesters en Levieten, die ook veel onderwijs verzorgden, in leven te houden. Tegenwoordig hebben we de financiële Tsedaka. Uit de landbouwgaven wordt afgeleid dat het een grote mitswa is om financiële liefdadigheid (Tsedaka) te doen.
Belofte onderzocht: tsedaka en tienden vormen uitzondering
In de Tora wordt een beloning in het vooruitzicht gesteld voor het vertienen van de landbouwproducten. Rabbi Jochanan ontmoette eens zijn neefje, de zoon van Resj Lakiesj. “Welke Tora-afdeling heb je vandaag bestudeerd?”,vroeg Rabbi Jochanan. “Aser Te’aser – Je moet tienen en vertienen (14:22), wat is deze dubbele uitdrukking?”. Rabbi Jochanan legde zijn neefje uit dat dit gebod ook gelezen kan worden als: “geef een tiende opdat je rijk zult worden”. Het woord vertienen en het woord rijk worden lijken op elkaar in het Hebreeuws. “Hoe weet ik zeker dat dit de juiste verklaring is?”, vroeg het kind. “Probeer het uit”, antwoordde zijn oom Rabbi Jochanan, “en je zult zien dat ik gelijk heb”. “Maar is het niet verboden om G’d uit te testen of Hij inderdaad de beloofde beloning zal uitvoeren?”, vroeg de jongen. “In het algemeen is dat zeker juist”, zei Rabbi Jochanan, “maar het vertienen van de landbouwgaven is een uitzondering. Het is toegestaan om G’d uit te testen bij het geven van Ma’aser – de tienden. Dit wordt duidelijk uit de Pasoek (vers) van de profeet Mal’achi (3:10): “Breng alle tienden naar de opslagruimten zodat er voedsel in Mijn Huis, de Tempel, aanwezig zal zijn. Probeer Me maar uit, zegt G’d der Heerscharen, als ik dan niet voor jullie de luiken van de Hemel zal openzetten en jullie met oneindige zegen zal overladen!”.
De Schepper Zelf staat garant
Een filosoof vroeg eens aan Rabban Ĝamliël: “Jullie Tora verlangt toch van jullie om steeds weer liefdadigheid te geven. Jullie mogen nu wel bang zijn dat jullie financiële positie in gevaar komt. Moeten jullie geen geld apart zetten voor tijden van nood?”
Rabban Ĝamliël vroeg de filosoof toen: “Als jij om een lening wordt gevraagd, zou je dat dan geven?”. “Hangt er vanaf wie dat is”, antwoordde de filosoof,”als het een vreemdeling is, zou ik bang zijn m’n geld te verliezen”.”En wat gebeurt er als de lener garanties biedt?”, vroeg Rabban Ĝamliël”Dan zou ik er zeker mee instemmen, als ik weet dat de persoon in kwestie betrouwbaar is”, antwoordde de filosoof. Rabban Ĝamliël ging door:”Als de premier nou garant zou staan voor de lening, zou je dan akkoord gaan met de lening?”, “Dat is zeker acceptabel”, zei de filosoof,”Luister”, zei Rabban Ĝamliël, “Wanneer iemand liefdadigheid geeft, geeft hij eigenlijk een lening aan de Schepper van de wereld. Dit staat ook Spreuken 19:17: ‘iemand die genereus aan de armen schenkt, geeft als het ware een lening aan G’d, die hem alles zal terug betalen’. Niemand is zo betrouwbaar als G’d. Als Hij garandeert, dat jij je geld terugkrijgt, zou ik niet aarzelen om Tsedaka te geven.”
Rijker worden door weggeven
We worden alleen maar rijker door weg te geven. Nooit is iemand arm geworden door het geven van Tsedaka. Het boek Spreuken zegt dit ook zo duidelijk:”Wanneer men geld geeft aan de armen zal men geen gebrek lijden. Hij die zijn ogen sluit zal vele kelalot (vloeken) oplopen”(28:27). G’d geeft het geld dat men aan Tsedaka heeft gegeven terug. Geld dat men niet heeft willen spenderen aan de armen zal uiteindelijk verloren raken!
Rabbi Tarfon was erg rijk maar gaf onvoldoende Tsedaka. Rabbi Akiwa vroeg hem toen of hij geïnteresseerd was in een goede investering. Rabbi Tarfon gaf hem 4000 gouden Dinaren om te investeren in het lucratieve project. Rabbi Akiwa verdeelde het geld toen onder de armen. Later wilde Rabbi Tarfon zijn investering terug hebben. Rabbi Akiwa bracht hem naar het Beet hamidrasj, het leerhuis, en opende het boek van Tehilliem (Psalmen) en las met hem: “Wanneer men vrij verdeeld heeft onder de armen zal zijn rechtvaardigheid voor eeuwig bestaan”(112:9). Rabbi Tarfon zei toen tegen Rabbi Akiwa:”Jij bent mijn meester en leraar, jij bent wijzer dan ik”. Toen gaf Rabbi Tarfon extra geld aan Rabbi Akiwa om aan de armen te geven. Tsedaka is dé mitswa bij uitstek, omdat het het gehele leven een extra dimensie kan geven.
Tsedaka als levensheiliging
G’d heeft de wereld opzettelijk niet perfect geschapen om ruimte te laten voor de mens om deze wereld te vervolmaken. Onze Wijzen schroomden niet te verklaren, dat de mens, door bepaalde daden die in het verlengde liggen van het Scheppingswerk en passen in het totale Scheppingsplan, als het ware ‘partner G’ds’ wordt. Een grootse opdracht voor de mens: het vervolmaken van de Schepping, dat zijn bekroning zal krijgen in de ĝe’oela sjelema – de uiteindelijke en volledige verlossing in de dagen van de Masjie’ach. Het middel en de leidraad hiertoe werd gegeven op de berg Sinaï: de Tora en de mitswot.
In de meest gewone handelingen
Het vestigen van het ‘Koninkrijk G’ds’ op aarde is geen loze kreet. Het krijgt een zeer concrete inhoud binnen de joodse optiek. Het doel van de mitswot is het puur-fysieke aardse te zuiveren en te verheffen, waardoor ook het meest alledaagse als het ware wordt opengesteld voor het Bovenaardse. Deze gedachte krijgt met name bij de mitswa van tsedaka duidelijke inhoud. Tsedaka wordt voornamelijk afgezonderd van onze inkomsten uit dienstbetrekking of onderneming. Het afstaan van tsedaka aan minderbedeelden en Tora-geleerden ‘heiligt’ en geeft een gewijd karakter aan hetgeen zo aards en werelds lijkt: het hebben van een dienstbetrekking of het drijven van een onderneming om in onze dagelijkse en alledaagse behoeften te voorzien. Hoewel men slechts een gedeelte van de inkomsten aan tsedaka afstaat, verheft men via het offeren van tsedaka de overige inkomsten en inkomstenbronnen boven het alledaagse. De mens creëert zodoende een soort ‘woonplaats’ voor de Allerhoogste in de lagere wereld, in de arena van de struggle for life:”G’d wilde, dat de mens Hem zou erkennen zelfs in de meest aardse en materiële bezigheden”.
Gelijk alle offers
Het gebod van tsedaka wordt in de Talmoed (B. T. Soekka 49b; Bawa Batra 9a) gelijkgesteld met alle offers. Door het brengen van een dieroffer in de Tempel werd de gehele fauna tot G’d ‘opgeheven’; door het offeren van de voorgeschreven maat fijn meel vermengd met olie werd de flora geheiligd; zo ook krijgt het werken voor het dagelijks brood een gewijd karakter door het ‘offeren’ van tsedaka. In B. T. Bawa Batra 9a staat verder, dat tsedaka opweegt tegen alle andere geboden. In de Jeruzalemse Talmoed wordt tsedaka ‘het gebod’ bij uitstek
genoemd omdat in de mitswa van tsedaka het effect van het navolgen van de G’ddelijke geboden in het algemeen het sterkst tot uiting komt.
Functie van de mitswot
Wat is de functie van de ge- en verboden uit de Tora in het algemeen? De Tora bevat 613 G’ddelijke geboden, die betrekking hebben op iedere levensfase en situatie. Deze wetten worden verdeeld in 248 geboden en 365 verboden. De 248 geboden corresponderen met het aantal organen van het menselijk lichaam; de 365 verboden komen in getal overeen met de bloedvaten (B.T.Makkot 23b). Deze correspondentie is belangrijk, omdat zo ieder lichaamsdeel aansluiting vindt bij een aspect van de Tora. Ons gehele fysieke bestaan wordt door het uitvoeren van de geboden verheven en door het nalaten van de verboden gevrijwaard van spirituele bezoedeling. De precisie van de mitswot komt ook in de voorschriften van Tsedaka tot uiting.
Precisie
Sommigen hebben de gewoonte hun tsedaka of ma’aseer (tiende) schattenderwijs af te zonderen. Zij berekenen de af te zonderen bedragen niet exact, schenken een arbitrair bedrag aan tsedaka-fondsen en nemen gemakshalve aan, dat hun donaties wel ongeveer overeen zullen komen met eentiende van hun inkomen. In de praktijk blijkt echter vaak, dat dit soort natte vinger-methoden foute calculaties en zelfbedrog in de hand werken; vaak blijkt, dat de totale jaardonatie minder is dan hetgeen werkelijk verschuldigd is.
In de Misjna (Pirke Awot 1:16) waarschuwt Rabban Gamliël (10-80 n.d.g.j.) reeds tegen onnauwkeurigheid inzake ma’aseer: `Rabban Gamliël zegt: `Zorg een leraar voor jezelf te krijgen, onttrek je aan twijfel en zonder niet te vaak tienden naar schatting af’. Volgens de meeste Misjna-commentatoren, zoals Tosfot Jom Tov (1579-1654), Tiferet Jisraël (1782-1860) en Machzor Vitri (ca. 1100) spreekt deze Misjna slechts over het tiende, dat van de landbouwprodukten in Israël moest worden afgezonderd waarbij ook donaties van meer dan eentiende worden afgeraden, omdat de Tora zelf expliciet over eentiende spreekt. Niettemin menen Rav J.Ch. Bachrach (1638-1701) en Rabbi Jisraeel Meïr haKoheen (1838-1933) dat deze Misjna ook ziet op ma’aseer kesafiem, het tiende, dat men van de financiële inkomsten moet afstaan. Beide geleerden adviseren om voor tsedaka-doeleinden een apart kasboek bij te houden (Tsedaka oeMisjpat 5:10), waarin tevens de uitgaven worden aangetekend.
Tsedaka-afdrachten in natura
In Nederland kan de af te dragen belasting slechts met erkende betaalmiddelen voldaan worden. Kan men ten aanzien van tsedaka zijn verplichtingen in natura voldoen? Zou men tsedaka kunnen afdragen door giften in natura of gratis dienstverlening aan armen of (noodlijdende) Tora-instituten?
Binnen het tsedaka-belastingrecht behoren tsedaka-afdrachten in natura tot een van de mogelijkheden om de tsedaka-verplichting te voldoen. Een juwelier zou dus juwelen kunnen afdragen en een antiquair oude gravures. De vraag is alleen hoe men deze giften in natura schattenderwijs in geld moet waarderen. Bijvoorbeeld: een antieke prent kost inkoop €360,- en wordt normaliter voor €400,- verkocht. Dient men voor tsedaka-doeleinden nu de inkoops- of verkoopsprijs te volgen?
Rabbi S.Z. Auerbach z.ts.l. meent, dat men de verkoopsprijs mag aanhouden op voorwaarde, dat met de eentiende tsedaka-heffing over de veronderstelde winst rekening wordt gehouden. Indien onze prentenhandelaar geen overhead-kosten heeft, kan hij de inkoopsprijs per prent (à €360,-) tezamen met 9/10 van de gederfde winst (i.c. €36,-), dus in totaal €396,-, als tsedaka-afdracht in aanmerking nemen.
Professionele dienstverlening
Hoe zit het echter bij professionele dienstverlening van een arts, psycholoog of monteur? Indien een monteur zijn diensten gratis ter beschikking stelt aan een arme of een Tora-instituut, is hij dan gerechtigd deze diensten te beschouwen als middel om aan zijn tsedaka-verplichting te voldoen? Dit kan inderdaad op voorwaarde, dat de monteur de tsedaka-verplichting over de winst elimineert. Indien onze monteur verder geen kosten maakt, mag hij 9/10 van het normaal door hem in rekening te brengen bedrag beschouwen als een tsedaka-afdracht. Deze regeling geldt ook, indien de tsedaka-schuld geheel voldaan zou worden door middel van dienstverlening (vgl. Tsedaka oeMisjpat 5:11:43 en Ma’aser Kesafim pag. 129 e.v.).
Maharil Diskin (1817-1898) geeft hierbij echter aan, dat de dienstverlening wel op (quasi-) professionele wijze verricht moet worden, wil men de dienstverlening als tsedaka-betaling in aanmerking nemen. Zodra de dienstverlening het karakter krijgt van een vriendendienst is het echter fragwurdig of deze als tsedaka-afdracht in aanmerking kan komen. Minimaal moet de arts, psycholoog of monteur ten tijde van de toezegging of bij het uitvoeren van de werkzaamheden de bedoeling hebben gehad hiermee zijn tsedaka-verplichtingen te voldoen.
Verschil gemiloet chessed en tsedaka
Ontbrak deze intentie dan is wellicht sprake van een vriendendienst of burenhulp, die onder de categorie gemiloet chessed (het bewijzen van liefdewerken) vallen.
Gemiloet chessed wordt gezien als een van tsedaka losstaande mitswa; liefdewerk kan uiteraard niet beschouwd worden als of verrekend worden met een tsedaka-verplichting.
Gemiloet chessed is de categorie plichten, die men doorgaans persoonlijk vervult en waarvoor meestal geen beloning wordt gevraagd, zoals het begeleiden van een overledene naar zijn laatste rustplaats of ziekenbezoek.
Het karakteristieke van tsedaka is nu juist het financiële aspect van anderen helpen. Gratis dienstverlening is een grensgeval. Het gemengde karakter van gratis dienstverlening wordt verder gecompliceerd door het gegeven, dat in het joodse civiele recht geldswaarden meestal gelijk gesteld worden met geld zelf (vgl. B.T. Kidoesjien 63a). Vandaar, dat wordt aangeraden de gratis dienstverlening in financiële termen te definiëren en af te spreken. Men bedingt bijvoorbeeld eerst een prijs, die later wordt kwijtgescholden. Zo wordt de dienstverlening uit de sfeer van vriendendiensten gehaald en als geldswaarde, waarover men kan beschikken, omschreven, zodat de geboden hulp beschouwd kan worden als vorm van tsedaka in plaats van gemiloet chessed (Tsedaka oeMisjpat 5:11:43).
Morele vraagstukken
Gratis dienstverlening als grensgeval van tsedaka en gemiloet chessed kan nogal eens morele problemen opleveren. Stel, dat een tandarts reeds eentiende of eenvijfde van zijn inkomsten aan tsedaka heeft gegeven; hij is nu op grond van het tsedaka-recht niet meer verplicht iets bij te dragen. Naast de mitswa van tsedaka bestaat echter een verplichting van gemiloet chessed. Geldt de verplichting van gemiloet chessed alleen voor werkzaamheden, waarvoor normaliter geen geld in rekening wordt gebracht of ook voor werkzaamheden, die vallen binnen het kader van de gebruikelijke beroepsuitoefening?
Indien we aannemen, dat gemiloet chessed alleen normaliter om niet verrichtte werkzaamheden omvat en er geen tsedakaplicht meer bestaat, zou een verplichting van persoonlijke dienstverlening om niet neerkomen op een extra werkdruk voor de tandarts: hij zou harder moeten gaan werken teneinde behoeftigen van deze extra produktie een graantje te laten meepikken. Algemener gesteld is dit de vraag of men (harder) moet gaan werken om in staat te zijn het noodlijdende deel van de bevolking (meer of beter) te kunnen bijstaan. Waarschijnlijk bestaat een dergelijke verplichting niet. Indien wij echter aannemen, dat gemiloet chessed ook de werkzaamheden binnen het kader van normale beroepsuitoefening omvat, zou een loodgieter, tandarts of psycholoog geroepen kunnen zijn te voldoen aan een verzoek om gratis hulp naast zijn verplichtingen op grond van tsedaka (Tsedaka oeMisjpat 1:4:8). Tot slot nog een episode met een moraal…
Een genereuze gift zorgt voor meer parnasa
Rabbi Jehosjoe’a en Rabbi Akiwa trokken er eens op uit om een grote som geld te verzamelen om hun jesjiewastudenten te ondersteunen. Ze kwamen in de buurt van Antiochië, de plaats van de bekende Abba Joedan, die altijd enorme bedragen aan Tsedaka gaf. Toen Rabbi Joedan zag dat de geleerden arriveerden, werd hij bleek van schaamte en verdriet, want hij had al zijn geld verloren en kon deze keer geen cent bijdragen. Zijn vrouw schrok zich wezenloos toen ze haar man zo bleek zag en vroeg naar de oorzaak. “De Wijzen bezoeken onze stad en ik kan geen dubbeltje Tsedaka geven”. Z’n vrouw, die nog veel vrijgeviger was dan haar man, adviseerde toen:”Weet je wat? We verkopen de helft van het overgebleven veld en geven hun dan het geld”. Toen de geleerden het geld aannamen, gaven ze hem een beracha (zegen): “moge G’d jouw verliezen vergoeden!”.
Enige tijd later viel zijn koe in een gat bij het ploegen. Ze brak haar poot. Terwijl Abba Joedan zich over haar heen boog maakte hij zich geen zorgen. “Alles wat G’d doet is goed”. Terwijl hij de koe verzorgde, zag hij in het gat een schat liggen en begreep dat dit z’n beloning was. Toen de geleerden bij een volgende reis weer in de buurt waren, vroegen zij rond over Abba Joedan. Zijn stadsgenoten zeiden dat hij weer fabelachtig rijk was. Abba Joedan kwam de geleerden tegemoet en zei hen:”Jullie gebeden hebben enorm geholpen. G’d gaf mij niet alleen mijn vroegere fortuin terug maar heeft mijn vermogen met meer dan ik ooit had gezegend”. Zij antwoordden toen:”Jouw succes is te danken aan je eigen liefdadigheid. Omdat je altijd zoveel Tsedaka gaf, heeft G’d jou al dit succes waardig geacht.”
“Een genereuze gift voor Tsedaka zorgt dat de parnasa (het levensonderhoud) vermeerderd wordt” (Spreuken 18:16).