Dewariem/Deuteronomium 26:1-29:8
DRIE VRAGEN BIJ DE BIKOERIEM
Parsjat Ki Tawo begint met de Bikoeriem (eerstelingen). Deze week hebben wij weer eens iets alternatiefs – een Pilpoel (ingewikkelde verhandeling) over deze mitswa (gebod).
Drie vragen
In de Midrasj staat dat Mosje Rabbenoe met profetische geest voorzag dat het Beet haMikdasj – de Tempel – eens verwoest zou worden en de Bikoeriem, de eerstelingen, niet meer gebracht zouden kunnen worden. Daarom heeft hij ingesteld dat men drie keer per dag moet dawwenen (bidden).
Vraag 1: Maar wat heeft het dawwenen te maken met de Bikoeriem?
In een andere Midrasj-verzameling zegt Rabbi Awien, dat iedereen die een Chagam – een joodse geleerde als gast in zijn huis opneemt, het wordt aangerekend alsof hij Bikoeriem had gebracht in het Beet haMikdasj – de Tempel.
Vraag 2: Wat is er zo belangrijk is aan het brengen van de Bikoeriem, dat het wordt vergeleken met het uitnodigen van grote Rebbes en Geleerden?
Verder staat er in verschillende klassieke joodse bronnen, dat de Bikoeriem één van de redenen vormt waarvoor de wereld geschapen werd.
Vraag 3: Wat hebben Bikoeriem van doen met de ontstaan van de wereld?
Opstaan voor Chagamiem-Geleerden
In Tora en Talmoed staat, dat men voor geleerde en oude mensen moet opstaan. Maar hierbij geldt één beperking: net zoals dat opstaan geen geld kost, zo ook hoeft het eren van Geleerden en ouderen ook geen geld te kosten. Op grond van deze redenering hebben onze Chagamiem -Wijzen gesteld, dat mensen die bezig zijn met het uitoefenen van hun beroep niet hoeven op te staan voor een geleerde Rabbijn.
Naar aanleiding hiervan vraagt de Talmoed:”Is dat wel zo? Want wij hebben geleerd in tractaat Bikoeriem dat alle zakenmensen en vaklieden opstonden voor de mensen die Bikoeriem kwamen brengen naar de Tempel. Men vroeg hoe het met ze ging en men zei tegen hen: “Onze broeders uit die en die plaats, weest gegroet en laat uw komst in vrede zijn”. Daarop zei Rabbi Jochanan: “Voor de mensen, die Bikoeriem brengen moet men wel opstaan maar voor Geleerden hoeft men niet op te staan”. Toen riep Rabbi José uit: “Zie hoe geweldig een mitswa op zijn tijd is. Want voor de brengers van de Bikoeriem staat men wel op en voor Geleerden staat men niet op!”.
Daarop antwoordt de Gemara dat het opstaan voor de dragers van de Bikoeriem ingegeven is door de angst dat, wanneer men hen niet zou eren, zij wellicht het volgend jaar niet zouden terugkeren naar Jeruzalem om de Bikoeriem te brengen.
Rabbi Owadja uit Bertinoro (16e eeuw) stelt dat deze reden ook geldt voor dragers van de baar van een overledene of voor mensen die een klein kind naar een Briet Mila (besnijdenis) brengen. Ook voor deze mitswa-uitvoerders dient men op te staan. Maimonides is echter van mening dat vaklui en businessmen moeten opstaan voor de brengers van de Bikoeriem omdat “zij in grote groepen Jeruzalem binnenstromen”.
Vragen
- Moeilijk in het voorgaande blijft waarom men niet hoeft op te staan voor joodse Geleerden, die de hele dag bezig zijn met het uitvoeren van de Tora en geen vier el zonder studie van de Tora lopen. Bovendien dragen sommigen de hele dag Tefillien, hetgeen eveneens een mitswa is. Waarom staan zij niet op voor Geleerden?
- Waarom gaat de Talmoed zo uitvoerig in op de welkomstwoorden van de inwoners van Jeruzalem, gericht aan de brengers van de Bikoeriem?
- Wat is de reden dat onze Wijzen bevreesd waren dat wanneer de brengers van de Bikoeriem niet met alle égards zouden worden ontvangen, zij in de toekomst niet zouden terugkomen?
- Waarom geeft Maimonides een andere reden voor het opstaan dan de Talmoed brengt?
- Wat is er zo speciaal aan een Mitswa “op het moment dat zij wordt uitgevoerd” dat dat verplichten zou tot opstaan?
Een tegenspraak in Sefer Chassidiem (13e eeuw)
In Sefer Chassidiem stelt Rabbi Jehoeda de Chassied aan de ene kant (in paragraaf 580) dat men zelfs voor een am ha´arets, die een mitswa doet, moet opstaan. Ook de grote poseek, de Taz (Joré Dé’a 361:2) is van mening dat men moet opstaan voor iedereen die op weg is om zich intensief bezig te houden met een mitswa. De Chatam Sofeer schrijft in zijn Chidoesjiem (novellae) op B.T. Choelien 54a dat Geleerden belangrijker zijn dan mensen die een Mitswa uitvoeren. Niettemin stelt het wetboek, de Sjoelchan Aroech (Joré Dé’a 244:5), dat werklieden, die bezig zijn met hun eigen werk niet verplicht zijn om op te staan voor Geleerden en wanneer zij bezig zijn met andermans werk niet eens mogen opstaan voor Geleerden. Niettemin moeten zij wel opstaan voor mensen die een Mitswa doen. Sefer Chassidiem schrijft echter in paragraaf 930 dat men eigenlijk alleen moest opstaan voor de dragers van de Bikoeriem, omdat men hen anders zou ontmoedigen om een volgende keer te komen. Dit lijkt een duidelijke tegenstrijdigheid in het werk Sefer Chassidiem.
Het antwoord volgens Maimonides
Waarschijnlijk speelden deze vragen ook bij Maimonides en daarom legt hij uit, dat de werklieden van Jeruzalem opstonden uit eerbied voor de grote menigten brengers van Bikoeriem, omdat daar ook vele Chagamiem (geleerden) tussen zaten. In feite is dit een uitwerking van het gebod om op te staan voor ouderen en Geleerden. Niettemin hebben de Chagamiem (Wijzen) het voor een enkele Geleerde niet verplicht gesteld om op te staan wanneer men bezig is met zijn werk.Daarmee is ook te begrijpen waarom men moet opstaan voor de begeleiders van een meet (dode) of voor mensen, die op weg zijn naar een Briet-mila (besnijdenis). Ook daar zijn velen bezig met een en dezelfde Mitswa. Maar voor een enkeling, die een Mitswa uitvoert, hoeft men niet op te staan. Hiermee lijkt de mening van Maimonides consistent en plausibel.
Maar de mening van de Taz (17e eeuw) blijft onduidelijk. Hij schrijft dat men voor iedereen die op weg is naar een Mitswa, moet opstaan, zelfs als dit een enkeling betreft. Ook Sefer Chassidiem stelt dat men zelfs voor een enkele am ha´arets, die een Mitswa – Bikoeriem of een ander gebod – doet, moet opstaan.
Een mogelijk antwoord: solidariteit in de mitswa-moeite
Wellicht kan deze tegenstrijdigheid verklaard worden door de gedachte, dat men alleen opstaat voor iemand die onderweg is om een Mitswa te gaan doen omdat deze persoon zich hiervoor inspant. Wanneer wij voor hem opstaan, laten wij zien dat wij als het ware enigszins meedoen en meedelen in zijn moeite. Dit betekent dat met name mensen die moeilijk gestoord kunnen worden, zoals bezige vaklieden en zakenlui, moeten opstaan om even aandacht te schenken aan en even ´mee te lopen´ met degene die zich inspant om een Mitswa te gaan doen. Juist zij, die bezig zijn met aardse zaken, moeten laten zien dat zij mensen, die bezig zijn met Hemelse zaken, hoogschatten. Juist wanneer de businesslieden druk bezig zijn en het hun moeite kost om even te stoppen met hun werk, is dit een teken van participeren in de moeite van de Mitswa.
Zelf doen
Doordat wij opstaan, laten wij zien dat wij hen waarderen en geven wij aan, dat wij eigenlijk ook zelf met hen wilden meegaan om de Mitswa te doen. Door de sympathieke begroeting werd hen duidelijk gemaakt, dat de inwoners van Jeruzalem bijzonder blij waren met het vervullen van de Mitswa van Bikoeriem en dat men voor hun Kowed (eer) het werk een tijdje neerlegde. In feite was het mogelijk, dat de brengers van de Bikoeriem de eerstelingen zouden laten brengen door sjeliechiem -gezanten en zij niet zelf zouden komen. Omdat wij gaarne een Mitswa zo volledig en mooi mogelijk willen (laten) uitvoeren, werden de brengers van de Bikoeriem bijzonder geëerd, zelfs ten koste van de economie, om te voorkomen dat zij volgend jaar hun Bikoeriem door anderen zouden laten brengen en hen aan te moedigen om dit tot in de lengte van dagen zelf te doen.
De Taz en Rabbi Owadja Bertinoro: zelfwerkzaamheid voorop
Hoe meer men zich inspant, hoe meer kowed men wil. Hoe minder kowed men krijgt, hoe sneller men geneigd zal zijn de Mitswa te laten schieten. Daarom stellen zowel Taz als Rabbi Owadja dat deze gedachte ook geldt voor andere Mitswot, die je door een ander zou kunnen laten doen. Wanneer een Mitswa veel moeite kost en men er speciaal voor op pad moet, zijn wij verplicht te voorkomen dat deze Mitswa niet meer vervuld zal worden in de toekomst. Daarom geeft men deze mensen, zoals baardragers en mensen die op weg zijn naar een Briet-mila speciale Kowed (eer). Men wil dat de uitvoerders van de Mitswa het zelf blijven doen en daarom moeten de mensen die zij tegenkomen ook zelf opstaan. Dit is een verplichting voor de gehele gemeenschap. Iedereen moet er op toezien dat een Mitswa uit de Tora tot in lengte van dagen goed wordt vervuld. Verantwoordelijkheid voor onze joodse continuïteit!
De oplossing in Sefer Chassidiem
Nu kan men ook de tegenstrijdigheid in Sefer Chassidiem begrijpen. In hoofdstuk 580 spreekt hij van een Mitswa die moeite kost en waarvan wij bang zijn dat zij in de toekomst nagelaten zal worden. Dit is zeker het geval bij een am ha´arets (ongeletterde), zelfs als het een Mitswa uit de Tora betreft. Vandaar dat men moet opstaan voor uitvoerders van iedere Mitswa uit vrees voor toekomstige nalatigheid.
In paragraaf 930 wordt gesproken over een Geleerde, waarbij men niet bang hoeft te zijn, dat de Mitswa volgend jaar “vergeten” wordt.
Terug naar het begin: de Bikoeriem
In de Midrasj worden drie Mitswot vermeld die de eenheid van het joodse volk benadrukken: Challa (heffing van het deeg), Ma´aseer (heffing van een tiende) en Bikoeriem (eerstelingen).
Al deze Mitswot wijzen op de eenheid van het joodse volk. Challa is de heffing van het deeg. Het deeg wordt pas verplicht tot deze heffing wanneer alle deeltjes meel tot één geheel verenigd zijn. Ma’aseer, het tiende geeft men aan de Levi, die geen deel heeft in het joodse land. Door het geven van tienden krijgt hij ook een deel in het geheel. De Bikoeriem zijn de eerste vruchten van de oogst. Wanneer wij die wijden aan G´d, verzekert dat de eensgezindheid van het joodse volk.
Wanneer men Geleerden in huis ontvangt, die idealiter de eenheid van het joodse volk in hun persoon symboliseren, is het alsof men de eerstelingen in de Tempel heeft gebracht omdat de Bikoeriem duiden op diezelfde eerbied voor de Tora, die de eenheid van het joodse volk waarborgt.
Juist door de verdiensten van de Bikoeriem gaat men het joodse land binnen want G´d vond geen beter klie (conservering) voor zegeningen dan sjalom, vrede. De beracha is Israël en door de vrede zal er zegen rusten op de vruchten, zodat wij de Bikoeriem daarvan kunnen brengen, hetgeen een soort vicieuze vredescirkel vormt.
Bikoeriem is geloven
Het land Israël en de Bikoeriem zijn beide verbonden met emoena (geloof). Het speciale van Israël is dat “de ogen van G´d daar van het begin van het jaar tot het einde van het jaar op gericht zijn”. Iemand die daar niet in gelooft, erkent geen principieel verschil tussen Israël en alle andere landen.
Bikoeriem zijn verbonden met het geloof, dat G´d de oogst van het jaar zegent. Na al de inspanningen van de boer kan hij toch nog zeggen over zijn vruchten: “Die heeft u mij gegeven, o G´d!”.
Toen Mosje Rabbenoe zag dat in de toekomst de Tempel verwoest zou worden en de Bikoeriem zouden ophouden te bestaan, heeft hij meteen de drie tefillot (gebeden) voor het joodse volk ingesteld. Deze staan tegenover de drie dagelijkse maaltijden. Door te dawwenen (bidden), hechten wij ons aan het geloof in G´d, die ons van alles voorziet en ons uit al onze bedreigende omstandigheden en van alle onze awerot, overtredingen zal redden.
Bikoeriem benadrukken, dat wij ons bij alles allereerst op G’d moeten richten. Daarvoor werd de wereld geschapen: om te leren ons egoïsme en egocentrisme te ontstijgen!