Bereesjiet/Genesis 23:1-25:18
Achtergronden voor de huwelijksceremonie
Rabbi Naftali uit Ropsjits zei dat het hem verwonderde dat de huwelijksdag, die zo groots en verheffend is, aan zulke jonge mensen werd overgelaten. Riwka was inderdaad nog erg jong toen zij trouwde maar Jitschak was reeds 40.
Onderdompeling van de bruidegom in een mikwe
De chatan dompelt zich – in sommige kringen – in het mikwe onder op de dag dat hij gaat trouwen. Voor deze minhag (gewoonte) bestaat een aanduiding in de Tora (Deuteronomium 23:12): “Tegen de avond zal hij zich wassen in water”. De uitdrukking ‘tegen de avond’ komt verschillende keren voor in Tenach. In Genesis 24:63 staat: “En toen ging Jitschak naar buiten om tegen de avond te dawwenen (bidden) op het veld’. In het werk Michtam leDavid staat dat ‘hieruit een bron voor de gewoonte dat de chatan zich onderdompelt voor de choepa te vinden is want toen Jitschak naar buiten ging om te bidden op het veld was dat vlak voor zijn huwelijk. Op dit moment staat er ‘tegen de avond zal hij zich wassen met water’. Hetgeen betekent dat hij zich moet onderdompelen in het mikwe vóór zijn choepa.
Receptie voor de choepa (huwelijksplechtigheid)
Het is zeer gebruikelijk om een soort kleine receptie te houden voordat de chatan en kalla onder de huwelijksbaldakijn (choepa) staan. Reden voor deze receptie is dat alle overtredingen van het bruidspaar worden kwijtgescholden. Volgens de Belzer Rebbe komt iedereen kijken hoe iemand, wiens zonden volledig vergeven zijn, eruit ziet.
Het middaggebed
Normaliter dawwent men het middaggebed, voordat de chatan het gezicht van de kalla bedekt met een sluier. Dit wordt afgeleid uit de episode van het huwelijk van Jitschak, onze tweede aartsvader. De vers waaruit onze Wijzen afleiden dat Jitschak het middaggebed had ingesteld (Genesis 24: 63) ‘en toen ging Jitschak naar buiten om te dawwenen op het veld’ wordt al snel gevolgd door de vers, die aangeeft dat Jitschak Rivka tegemoet ging toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten en zij zich sluierde.
Het bedekken van het gezicht van de kalla
In Bereesjiet hoofdstuk 24 vertelt de Tora dat toen Eliëzer Rivka naar Jitschak bracht om met haar te trouwen, Jitschak haar tegemoet kwam “Toen hief Rivka haar ogen op en zag Jitschak. Zij nam haar sluier en bedekte zich”. Sommige Risjoniem (groep geleerden, die leefden tussen 1000 en 1500) leiden hieruit af dat het bedekken van het gezicht van de kalla één van de wijzen van huwelijkssluiting is. Het heeft tevens een diepe symbolische betekenis. Het is alsof chatan en kalla tegen elkaar zeggen: “onze band gaat dieper dan wat het blote oog kan waarnemen”.
Het bedekken van het gezicht van de kalla (de bedeckenisch) is te vergelijken met het bedekken van het gezicht tijdens het uitspreken van ‘Sjema Jisraeel’. Bij het lezen van Sjema bedekken wij de ogen en het gezicht om aan te geven dat wij volledig en oprecht geloven in G’ds eenheid. Wij hebben alleen met Hem een relatie. Zo nemen ook chatan en kalla zich voor om enkel voor elkaar te leven. De Chatam Sofeer zegt dat het bedekken van de kalla een uitdrukking is van haar ingetogenheid.
Wie bedekken de gezichten van de kalla? Over het algemeen wordt de chatan door zijn bruidsjonkers, gasten en familieleden begeleid naar de kalla wanneer hij haar gezicht bedekt. Op andere plaatsen is het gebruikelijk, dat notabelen van de stad het gezicht van de kalla in opdracht van de chatan bedekken. Dit bedekken heeft ook een halachische (juridische) betekenis. In de Talmoed (B.T. Kidoesjien 42a) staat dat het verboden is om een vrouw te trouwen, voordat men haar gezien heeft. Bij de ‘bedeckenisch’ ziet men elkaar tenminste formeel één keer.
Een zegen voor de kalla
Het is gebruikelijk dat de notabelen uit de gemeente en andere leden van de kehilla voor het welzijn van de chatan dawwenen. De kalla wordt gewenst: “Onze zuster, wees tot duizenden van tienduizenden”. Dit was de beracha waarmee de familieleden van Rivka haar zegenden toen ze vertrok om met Jitschak te gaan trouwen (24:60).
Bij Ruth en Boaz staat geschreven dat de ouden en de overige leden van het volk de chatan zegenden: “Moge G’d de vrouw die in uw huis komt, maken als Rachel en Lea, die beiden het joodse volk hebben opgebouwd” (Ruth 4:11).
Onder de choepa brengen van chatan en kalla – unterführen
De uitdrukking ‘hachnasat kalla’ die in de Talmoed wordt vermeld, slaat op het begeleiden van de kalla naar de choepa. In de Sjoechan Aroech (joodse codex) wordt gesteld dat men ‘Tora leren mag stoppen om de kalla onder de choepa te begeleiden’. Bovendien is het een grote mitswa om chatan en kalla te verheugen en voor hen te dansen. Dit bewerkstelligt reiniging van de ziel bij allen, die eraan meewerken.
Unterführers (begeleiders onder de choepa)
Het begeleiden van chatan en kalla door unterführers wordt in Traktaat Berachot (61) afgeleid uit Genesis 2:22 ‘en toen bouwde G’d de rib die hij van Adam had genomen uit tot een vrouw en Hij bracht haar tot de mens’. Hierop verklaarde Rabbi Jeremia ben Elazar, dat dit leert dat G’d Chawa (Eva) tot Adam begeleidde. In de midrasj wordt dit als volgt uitgelegd: “G’d maakte Eva op en droeg haar over aan de dienstdoende Engelen om haar tot Adam te brengen, zoals de unterführers tegenwoordig de kalla onder de choepa begeleiden”.
Het begeleiden van de chatan en de kalla met muziekinstrumenten
Volgens de midrasj-verzameling `Otiot van Rabbi Akiwa’ bracht G’d Eva tezamen met tienduizenden Engelen naar de eerste mens onder gejubel en gezang. Heel de Hemelse familie daalde met hen af naar Gan Eden (het Paradijs). De Engelen hadden muziekinstrumenten, luiten, cymbalen en harpen bij zich om voor hen te spelen.
De begeleiding van de chatan onder de choepa is een herbeleving van het gebeurde bij de berg Sinaï toen G’d de joden als volk aanvaardde. Bij Matan Tora daalde Hij met tweeëntwintigduizend Engelen af op aarde.
Kaarsen en fakkels
De gewoonte om kaarsen en fakkels aan te steken is oud. Sporen hiervan vinden wij reeds in de Profeet Jeremia (25:10): “Het geluid van vreugde, het geluid van blijdschap, het geluid van de chatan en de kalla, het geluid van een molen vuur en licht”. Volgens de Otsar Ge’oniem hanteerden de joden deze tekenen in tijden van geloofsvervolging en gevaar: wanneer er een briet mila (besnijdenis) was, liet men het geluid van een molen horen en iedereen die dit hoorde begreep, dat er een briet mila plaatsvond. Wanneer er een feest voor een choepa werd gehouden, stak men kaarsen aan en iedereen die dat zag begreep dat er een bruidsmaaltijd gehouden werd”.
In de tijd van de Talmoed vinden we ook iets dergelijks (B.T. Gittien 89a): “Als er getuigen kwamen die gezien hadden dat er lichten brandden en prachtig opgemaakt waren en zei, dat die en die getrouwd waren, was dit een duidelijk bewijs voor een huwelijk.
De gewoonte om bruid en bruidegom onder de choepa te begeleiden met kaarsen en fakkels is tevens een herinnering aan de Mattan Tora (de Wetgeving op de Sinai) waar geschreven staat dat: “En het hele volk zag de geluiden en de vlammen” (Sjemot 20:15).
De chatan wordt eerst onder de choepa gevoerd ter herinnering aan de situatie bij de Torawetgeving op de berg Sinaï. Ook toen was G’s als eerste aanwezig voordat het joodse volk arriveerde aan de voet van de berg, zoals er geschreven staat: “G’d kwam van de Sinaï” (Dewariem 33:2). G’d ging het joodse volk tegemoet zoals een bruidegom zijn bruid tegemoet gaat.
Choepa
Weinig is bekend over hoe men vroeger de choepa inrichtte. In verschillende kringen was het gebruikelijk om de huwelijksbaldakijn als een soort tent in te richten, hetgeen ook diende als cheder jichoed (afzonderingsruimte) voor chatan en kalla op de dag van hun bruiloft. Onder dit baldakijn stond een sierbed of een prachtig versierde stoel waarop de kalla werd neergezet. Daar vandaan werd ze naar het huis van haar man gebracht.
De Babylonische Talmoed (Gittien 57a) vertelt over de gewoonten in de stad Betar. Wanneer daar een jongetje geboren werd, werd er een cederboom geplant en wanneer er een meisje geboren werd, werd er een sjietaboom geplant. Bij de choepa werden beide bomen omgehakt en van dat hout werd een choepa gemaakt.
Waarschijnlijk bestonden er vroeger veel verschillende vormen van baldakijnen met ieder hun eigen symboliek. Dit verschilde per kehilla (joodse gemeente) en periode. Vanaf de 16e eeuw is er waarschijnlijk meer eenheid ontstaan in de vorm van de choepa, zoals wij die vandaag de dag kennen. Rabbi Mosje Isserles (1520-1577) omschrijft het als volgt: “De bekendste minhag (gewoonte) is om tegenwoordig de choepa te noemen de plaats waar men een doek uitspreidt op palen waaronder de chatan en de kalla staan en de berachot (zegenspreuken) worden uitgesproken.
De choepa onder de blote hemel
Rabbi Mosje Isserles is tevens van mening dat de choepa onder de blote hemel moet worden opgesteld (en niet in sjoel) als een teken dat de kinderen, die voortkomen uit dit huwelijk zich mogen vermeerderen als de sterren des hemels. In zijn responsa vertelt de Chatam Sofeer dat deze minhag ingesteld is door de Tosafisten, Rasji (1040-1105) en zijn leerlingen. De bedoeling was dat de chatan en kalla hierdoor de beracha van Awraham, onze eerste aartsvader, deelachtig zouden worden. G’d “voerde hem naar buiten en zei ‘Kijk toch naar de hemel en tel de sterren als je dat kunt’. En toen zei Hij tegen hem ‘zo zullen jouw nakomelingen zijn’” (Bereesjiet 15:5). De choepa onder de blote hemel wordt dus afgeleid uit het zinsnede: “En Hij voerde hem (Awraham) naar buiten”.
Overleden voorouders komen uit Gan Eden (het paradijs) om deel te nemen aan de vreugde
In het werk Zohar (de mystiekleer, afdeling Pinchas) wordt afgeleid uit Psalm 149:2: “Moge Israël zich verheugen over zijn makers” dat wanneer iemand een simche, een hoogtepunt in het leven meemaakt G’d naar Gan Eden gaat en daar zijn vader en zijn moeder haalt om ze te laten deelnemen aan deze aardse simche. De tekst van de Zohar luidt als volgt: “Alhoewel zijn vader en zijn moeder gestorven zijn, is bij de vreugde iedereen die hier deel aan heeft aanwezig, zoals we geleerd hebben: ‘wanneer de mens G’d in zijn vreugde betrekt gaat G’d naar Gan Eden en haalt daar de vader en de moeder van degene die simche maakt en brengt hen met Hem mee naar de vreugde’, de mensheid weet hier niet van”. Volgens de traditie komen tot drie generaties terug – ouders, grootouders en overgrootouders – om deel te nemen aan de simche. Of er nog vroegere voorouders deel nemen aan de vreugde is afhankelijk van de persoonlijke verdiensten van de deelnemers.
As op het hoofd van de chatan en kalla
Volgens sommige meningen zijn ook alle toekomstige zielen, die uit dit huwelijk zullen voortkomen, aanwezig bij de choepa (Kedoesjat Levi). Chatan en kalla staan onder de choepa met hun gezicht naar het oosten. Het gebruik om as uit te strooien over het hoofd van chatan en kalla staat reeds vermeld in de Talmoed (B.T. Bawa Batra 60b). In de midrasj Tehilliem vinden we dat er ook as wordt uitgestrooid op het hoofd van de kalla. Op de vers: “Mocht ik u vergeten, o Jeruzalem, dan vergete mij mijn rechterhand, dan moge mijn tong zich kleven aan mijn gehemelte als ik u niet zal herinneren als ik Jeruzalem niet tot het hoogtepunt van mijn vreugde zal verheffen” (Psalmen 137:5) zegt de Midrasj: “Dit is het as dat men op het hoofd van de chatan en kalla doet wanneer zij op het toppunt van hun vreugde zijn”.
De bekende Rebbe Chaïm van Tsants was gewoon te zeggen, dat hij onder de choepa zijn oogleden niet durfde op te heffen uit ontzag voor de Sjechiena (de G’ddelijke Aanwezigheid). Hij zei tevens dat wanneer hij een choepa meemaakt in de dagen van Elloel (de maand voor de verzoeningsmaand Tisjrie) hij een goede voorbereiding kan maken voor de Ontzagwekkende Dagen, Rosj Hasjana en Jom Kippoer.
Rondjes om de chatan (hakafot)
In verschillende minhagiemwerken wordt het vers (Jeremia 31:21): “Een vrouw zal rond de man draaien” gezien als bron voor de minhag, dat de kalla drie of zeven keer om de chatan heen loopt. De profeet vertelt troostend dat de ‘maagd Israëls’ bevrijd zal worden en zich weer volledig zal overgeven aan G’d. Zo ook is het in de intermenselijke relatie. De man zoekt zijn vrouw omdat dat ‘de gewoonte van de wereld’ is: “De man zoekt een vrouw en de vrouw zoekt over het algemeen geen man omdat de vrouw het ‘verloren voorwerp’ is van de man. Maar na het huwelijk laat de vrouw duidelijk zien dat zij haar toekomstige echtgenoot omringt.
Volgens de Zohar (mystiekleer) symboliseert de vrouw, die met licht rond haar man loopt, het Or Makief, het aura dat de mens omringt vanaf het moment dat men getrouwd is. De Belzer Rebbe placht te zeggen dat de zeven rondjes die de kalla rond haar chatan loopt onder de choepa het bouwen van een muur symboliseert. De vrouw beschermt haar man tegen allerlei aantastingen van zijn heiligheid. Zo zeggen ook onze Wijzen: “Iedereen die ongetrouwd is als zonder muur” (B.T. Jewamot 62b).
De melodie die tijdens de hakafot (rondjes) gezongen wordt, heeft ook speciale betekenis. Onze Wijzen vergelijken een huwelijk met het splijten van de Jam Soef (de Rietzee). Het is gebruikelijk om tijdens de hakafot te zingen.
De ring
In de Talmoed wordt de gewoonte om een ring te overhandigen niet vermeld. Waarschijnlijk stamt dit uit de tijd van de Ge’oniem (750-1000). Een ring symboliseert een verbintenis. Een ring wordt gebruikt om twee aparte eenheden aan elkaar te klinken. We vinden dit ook in de Tabernakel terug. Verschillende onderdelen van het Heiligdom werden aan elkaar verbonden door middel van ringen. Ieder echtpaar vormt een nieuwe ring in de keten van de generaties.
Toen Pharao zijn ring aan Joseef gaf, gaf hij daarmee te kennen dat hij de autoriteit over zijn huis overdroeg: “Toen verwijderde Pharao zijn ring van zijn hand en hij gaf hem aan Joseef” (Bereesjiet 41: 42). De ring symboliseert dat de man tegen de vrouw zegt dat hij haar aanstelt over zijn huishouden.
Het is gebruikelijk om met een ring zonder steen te trouwen. Dit herinnert ons aan de vers: “Ik zal het stenen hart uit uw lichaam verwijderen en u een vlezen (medelijdend) hart geven”.
Het breken van de beker
Na het lezen van de ketoewa (de huwelijksakte) en de zeven berachot – zegenspreuken breekt de chatan een glas. Dit gebruik werd reeds in de Talmoed vermeld (B.T. Berachot 30b) en wordt verbonden met de vers ‘dient G’d met ontzag en jubelt in vreze’ (Psalmen 2:11). De Talmoed vraagt naar aanleiding van deze psalmvers: “Wat betekent jubelt in vreze”? Rav Ada bar Matna stelt dan in naam van Rav dat daar waar gejubel is ook vreze G’ds moet zijn. In datzelfde verband vertelt de Talmoed dat Mar, de zoon van Rawiena, eens een chatoena (bruiloftsmaaltijd) maakte voor zijn zoon. Toen hij zag dat de Geleerden te vrolijk werden, bracht hij een dure beker, die 400 zoez waard was en brak die voor hun aangezicht. Hierop raakten zij enigszins ontsteld en dat dempte de feestvreugde. Het glas wordt gebroken ter herinnering aan de verwoesting van de Tempel en de gevallen toestand van Jeruzalem.