Parsja Toldot 5778

Bereesjiet/Genesis 25:19-28:9

Esau bedriegt Jitschak

Een van de redenen waarom Jitschak van Esau hield was omdat Esau hem op een buitengewone manier eerde. Rabbi Sjimon ben Gamlieel zei: “Mijn hele leven heb ik mij ingespannen om mijn vader te eren, maar ik heb zelfs nog niet één-honderdste van de eer gehaald waarmee Esau zijn vader gediend heeft. Wanneer ik mijn vader bediende, had ik kleren aan met vlekken. Voordat ik naar buiten ging, kleedde ik mij om opdat ik op straat er dan netjes zou uitzien”. Esau droeg echter de prachtigste kleren wanneer hij zijn vader bediende, omdat hij het onjuist vond om zijn gewone kleren aan te trekken in de aanwezigheid van zijn vader.

Niettemin eerde Esau zijn vader om egoïstische redenen. Hij was bang dat hij het huis uitgezet zou worden door Jitschak net zoals Awraham Jisjmaeel gepasseerd had en Jitschak had aangesteld tot opvolger. Esau was zelfzuchtig in zijn eerbied voor vader en moeder omdat hij alleen zijn vader maar niet zijn moeder eerde en eigenlijk hoopte dat zijn vader zo snel mogelijk zou sterven. Esau handelde uiterlijk naar de mitswa van Kibboed Aw waEem maar vergat de achtergrond van dit vijfde gebod.

Wat is eigenlijk de achtergrond van de mitswa van het eren van vader en moeder?

En waarom ging Esau de mist in?

Dankbaarheid?

Wat vormt de achtergrond van het gebod van Kibboed Aw waEem? Heeft G’d dit alleen voorgeschreven aan de kinderen om hen hiermee te wijzen op de dankbaarheid, die zij hun ouders verschuldigd zijn voor de moeite, die zij zich getroosten om hen op de wereld te zetten en groot te brengen, te kleden en te voeden tot het moment waarop zij hun vleugels kunnen uitslaan?

Dankbaarheid is inderdaad een eigenschap, die binnen het jodendom hogelijk gewaardeerd wordt. Steun voor deze interpretatie van het gebod van Kibboed Aw waEem is te vinden binnen de joodse traditie. De Midrasj benadert Kibboed Aw waEem in deze zin en schetst het beeld van een kind, dat zijn vader beledigt. De Midrasj vervolgt met een terechtwijzing: ‘Besef je wel wie je beledigt? Je vernedert je vader! Hoeveel heeft hij niet aan je gewerkt, hoeveel moeite heeft hij niet in je geïnvesteerd?’.

Hoezeer deze uitleg ouders, die nachtenlang opzitten om hun zieke kinderen te verzorgen, moge aanspreken, niettemin vult deze uitleg slechts één aspect van het gebod van Kibboed Aw waEem in. Het kind zou kunnen tegenwerpen, dat hijzelf nooit om het leven gevraagd heeft. Rabbenoe Bachja ibn Pakoeda (11e eeuw) werpt nog meer tegenargumenten op: ‘de mate van dankbaarheid, die wij onze weldoeners verschuldigd zijn, is rechtstreeks afhankelijk van de intentie om ons te helpen … als ons iets goeds overkomt zonder dat de weldoener ons beoogt te bevoordelen, zijn wij hem geen dank verschuldigd’. Rabbenoe Bachja vervolgt met de stelling dat de motieven van de ouders bij het voortbrengen van nageslacht egoïstisch en egocentrisch zijn. Zelfs de bescherming en opvoeding die de ouders hun kinderen bieden ziet hij slechts als een uiting van een aangeboren ouderinstinct, waarbij dankbaarheid nu niet direct op zijn plaats is. Niemand heeft om het leven gevraagd en leven – als het eenmaal is geschonken – is een twijfelachtige gunst, aldus de Talmoed.

Relatieversterkend

Maar waarop is eerbied voor ouders dan wel gebaseerd? Werd dit gebod gegeven als stabilisator voor de relaties binnen het gezin? Dient het wellicht uiteindelijk om de stabiliteit van de maatschappij te bevorderen omdat wij ervan uitgaan, dat het gezin of de familie de bouwstenen vormen van een evenwichtige maatschappij? Deze visie op eerbied voor ouders sluit inderdaad aan op de uitleg van onze middeleeuwse commentatoren en lijkt zelfs direct aangeduid te worden in het vers: ‘Eer uw vader en uw moeder opdat U lang zult wonen in het land Israël…’

Maimonides (1135-1204, Egypte) lijkt deze denktrant te volgen in zijn rubricering van de geboden. ‘Sommige geboden – zo stelt hij in zijn commentaar op de Misjna – zijn gericht op het bestendigen van de band tussen mens en medemens, zoals de verboden tegen diefstal, bedrog, haat, wraak, het gebod de naaste lief te hebben en het eren van de ouders’. Uit zijn woorden klinkt het maatschappelijk belang van een hechte band tussen ouders en kinderen. In zijn ‘Gids voor de verdoolden’ zegt hij dit ook expliciet: ‘Hij die zijn vader of moeder slaat, ondermijnt de familiesamenhang, het fundament van de staat’. Staatsmacht staat en valt met onderwerping aan autoriteit en het eerste leren aanvaarden van autoriteit vindt plaats binnen het gezin. Maar ook deze interpretatie belicht slechts één kant van de medaille. Want een oude traditie uit de Talmoed luidt: ‘Dit zijn de zaken, waarvan de mens de vruchten geniet in deze wereld, maar waarvan de hoofdsom blijft staan voor de Toekomstige Wereld, en wel: ‘Eerbied voor vader en moeder, het verlenen van allerlei menslievende diensten…’.

Als het sociale motief het fundament vormt voor Kibboed Aw waEem is onbegrijpelijk waarom hiervoor een beloning – en nog wel de essentie van de beloning – in de Toekomstige Wereld in het vooruitzicht wordt gesteld. Als dit gebod voornamelijk in acht genomen moet worden met het oog op de maatschappelijke voordelen ervan, zouden de aardse, hier en nu vruchten voldoende moeten zijn.

Behoud van de traditie

Een volledig beeld van de implicaties van Kibboed Aw waEem krijgt men pas na raadpleging van de opvattingen van andere commentatoren, die zich over deze problematiek hebben gebogen. Deze aanvulling kan men vinden in de interpretaties van Ralbag en van de veertiende-eeuwse Hofrabbijn Don Jitschak Abarbanel. Beide focussen hun interpretatie van Kibboed Aw waEem op het behoud van het traditionele jodendom. Kibboed Aw waEem wordt zo meer een middel dan een doel. Rabbi Levi Ben Gersjom zegt letterlijk, dat ‘respect voor de ouders ons ervan verzekert, dat de opeenvolgende generaties de lessen van hun voorouders zullen overnemen en zo de Tora in ere zullen houden’.

Abarbanel geeft het verband aan tussen de ouderlijke autoriteit en de aanhankelijkheid aan de traditie: ‘Kibboed Aw waEem is bedoeld om het aanzien van de joodse traditie, die de ouders zich hebben eigengemaakt, te verhogen zodat de kinderen erin zullen geloven en erop zullen vertrouwen. En daarom bevindt Kibboed Aw waEem zich binnen het kader van de eerste vijf van de tien geboden, die de relatie tussen mens en G’d regelen’. Respect voor de ouders, de primaire overdragers van het geloof, versterkt het respect voor de traditie, die zij uitdragen. Uiteindelijk wekt het een sfeer van gehechtheid aan de autoriteit van de traditie op. Kibboed Aw waEem vormt de bron voor generalisatie van een houding, die nodig is voor het behoud van de traditie. De vijftiende eeuwse filosoof Rabbi Josef Albo voegt hier verder aan toe, dat deze grondhouding noodzakelijk is voor het in stand houden van alle traditionele religies. Het is een universele waarheid: een cultuur moet worden overgedragen en dit is alleen mogelijk indien respect en eerbied een brug slaat tussen de generaties. En aan dat respect ontbrak het Esau. Daarom kon hij de Aartsvaderlijke traditie niet voortzetten.

Jodendom is een delen van waarden, het samen beleven van een ‘Weltanschauung’, die de jongere generatie niet uit zichzelf kan genereren. De samenloop in onze moderne maatschappij van het verwerpen van de ouderlijke autoriteit en het ontstaan van allerlei nieuwe cultuurvormen is zeker niet toevallig.

De stem is de stem van Ja’akov

In de Sidra staat dat: “de handen van Esau zijn maar de stem is de stem van Ja’akov”. Ja’akovs doel in deze wereld is Tora en Tefila. Heidenen kwamen eens naar Avnimus, een bekende filosoof, en vroegen hem: “Hoe kunnen wij de joden aan?”. Het antwoord luidde: “Bezoek een leerschool. Zolang je ziet dat kinderen joods leren zijn jullie machteloos tegen hen, want zo heeft hun voorvader Jitschak hen beloofd: “Zolang de stem van Ja’akov hoorbaar is in dawwenen en lernen, zijn de handen van Esau machteloos tegen hen” (Bereesjiet Rabba 65:16). Waarom is Tora-leren zo belangrijk? Waarom werd Ja’akov, de “pilaar van de Tora”, de grondlegger van het joodse volk?

De ander komt eerst

Opvallend is dat onze Geleerden de Tora-leerplicht inleidden met de verplichting om anderen te onderrichten. Dit is geen toeval of een gevolg van onzuivere formulering. Het is een levensfilosofie. De Tora komt pas tot zijn recht als we niet alleen met een “boekje in een hoekje” voor onszelf Tora bestuderen. De Tora wordt pas echt “gelernd” wanneer we dit ook aan anderen overdragen en met hen delen. De Tora moet geleerd en geleefd worden. Zodra zich nieuwe omstandigheden voordoen of nieuwe technieken worden uitgevonden, zullen onze Wijzen met een meerderheid van stemmen moeten uitmaken hoe men daar volgens de richtlijnen van de Tora tegenover moet staan. Geen wonder of orakel, zelfs geen stem uit de Hemel kunnen de mens van die verantwoordelijk ontslaan. Het Jodendom kent geen G’ddelijk leergezag in de zin van G’ddelijke openbaring après la lettre, waarin de G’ddelijke bedoeling achteraf nader wordt gepreciseerd. De Tora is “uit de Hemel”. Sinds de berg Sinai is zij aan de mensen gegeven. De verdere verantwoordelijkheid ligt bij de mens. Het Jodendom kent evenmin een aards leergezag. De Chagamiem (Wijzen) beslissen bij meerderheid van stemmen. Minderheidsopinies worden bij de beslissing aangetekend.

Dynamiek van het lernen

De openbaring op de berg Sinai was eenmalig maar G’d “bouwde” in de Tora dynamische elementen in, de kroontjes op de Hebreeuwse letters, die als “antennes” de statische tekst verbonden met de stromende Bron van inspiratie. Zelfs Mosje Rabbenoe vatte in eerste instantie niet exact hoe deze dynamiek in de komende generaties zou functioneren. In een bekend verhaal in de Talmoed wordt verteld wat Mosje ervoer toen hij met een profetische visie meer dan 1500 jaar later een kijkje kon nemen in het leerhuis van Rabbi Akiwa (1e eeuw n.d.g.j.). Rabbi Akiwa was in staat de ene praktijkbeslissing (halacha) na de andere af te leiden uit de in de Tora-tekst besloten indicaties – de vorm van de letters en de vorm van de kroontjes. Mosje vatte deze dynamiek in eerste instantie niet en werd pas gerustgesteld toen hem duidelijk werd dat Rabbi Akiwa alles ontleende aan de impliciete G’ddelijke inspiratie, die besloten lag in de letters en de kroontjes. Zij vormden de basis voor iedere praktijkbeslissing, die Rabbi Akiwa onderwees, vanuit dezelfde G’ddelijke inspiratie die ook Mosje deelachtig was geworden, hoewel hij zich dit niet zo had gerealiseerd.

Zingeving

Wat de Talmoed ons eigenlijk wil mededelen, is dat Mosje wilde weten hoe de zoekende zingeving naar de actualiteit zou plaatsvinden. Mosje wilde weten hoe men in de komende generaties de dagelijkse praktijk uit de tekst zouden kunnen afleiden. Toen werd hem duidelijk, dat de Tora functioneerde als medium tussen de levenspraktijk en de wil van G’d. De Tora slaat een brug tussen hogere en lagere werelden, tussen G’d en mens

Geloof en wetenschap

Vaak wordt mij gevraagd hoe geloof en wetenschap zich verhouden. Zijn zij niet tegenstrijdig? Velen ervaren dit inderdaad als zodanig. Maar vanuit het Jodendom is eerder het omgekeerde waar. Zonder monotheïsme bestaat er geen wetenschap. Het monotheïsme gaat ervan uit, dat deze wereld met haar ontelbare fenomenen toch vanuit de eenheid van G’d geschapen is. De eenheid van G’d staat borg voor de samenhang in het universum. Iedereen realiseert zich, dat in deze wereld alles met alles samenhangt, en dat er als het ware een ‘middelpuntvliedende kracht’ bestaat, die alles bijeenhoudt. Deze onderlinge samenhang van alle fenomenen en gebeurtenissen in ons materiële heelal duidt erop, dat er ergens een eenheid bestaat die alles bundelt. Daarop borduurt de wetenschap verder. In feite doet de wetenschap niet anders dan het ontdekken van wetten, verbanden, samenhangen en correlaties. Zouden deze samenhangen en wetmatigheden niet a-priori hebben bestaan, dan had de wetenschap deze nooit kunnen ontdekken. Heel het wetenschappelijk onderzoek gaat er vanuit, dat overal verbanden en relaties tussen bestaan. Dat bedoelen wij met de eenheid van G’d, die het fundament voor de wetenschap vormt.

Sleutel tot succes

Wat is de sleutel tot succes? Het is bescheidenheid, tegenover G’d en de medemens. We kunnen met behulp van de Tora die spirituele hoogten halen, die ons beloofd zijn maar die zijn alleen haalbaar met de nodige nederigheid en ootmoed, met name tegenover het Opperwezen. Wanneer wij gegevens uit de Tora niet kunnen bevatten, hebben wij niet het recht die te verwerpen of naar onze hand te zetten.

De verlossende kracht van het Tora leren

Anders dan de Grieks-klassieken hebben wij een duidelijke visie op het begrip tijd. Er is een beginpunt, de Schepping. Er is een midden-as, de Tora-wetgeving en er is een eindpunt, de tijd van de Masji’ach. Volgens de Talmoed zal deze laatste periode aanbreken rond het jaar 6000 (het is nu volgens onze jaartelling 5763). Het is verbluffend, dat de getallenmystiek ons ook hier de richting wijst. Over de Talmoed heb ik nog niet gesproken. Er bestaan twee Talmoeden, de Jeruzalemse Talmoed en de Babylonische Talmoed. In de leer van de getallenwaarde is de Jeruzalemse Talmoed 1067 en de Babylonische Talmoed 524. 524 opgeteld bij 1067 is 1600; de wortel van 1600 is 40. Het getal 40 herinnert ons aan de veertig dagen, die Mosje op de berg Sinai verbleef, toen hij de Schriftelijke en Mondelinge Leer ontving. De Misjna, de Mondelinge Leer, begint met de letter mem, die in getallenwaarde 40 is en eindigt met het woord Sjalom, vrede, waarvan de laatste letter eveneens een mem is.

Tora-leren heeft ook verlossende kracht. De profeet Jesaja (1:27) stelt dat: “Zion door recht verlost zal worden en degenen die terugkeren door liefdadige rechtvaardigheid”. Het eerste stuk van deze zin is in getallenwaarde 1067 en het tweede stuk 524. De Ga’on van Wilna, Rabbi Elijahoe (18e eeuw), stelt dat wij door het leren en leven van de mondelinge leer de uiteindelijke verlossing deelachtig zullen worden. Ja’akov, onze derde aartsvader, realiseerde zich dit en werd een “josjeew ohaliem” – een jesjiewe – bocher bij de Tora centraal stond en bij wiens kinderen dat zo bleef: het volk van het Boek…

Wij zijn het volk van het boek, niet het volk van het zwaard. Wij hebben altijd onze hand uitgestoken in vrede naar onze Arabische omgeving, die een overmacht aan mensen en wapens herbergt. Onze gedachten gaan uit naar het Heilige Land, waar met name de laatste decennia de jesjiewot en leerscholen als paddenstoelen uit grond opschieten: ”Want vanuit Zion zal de Tora uitgaan…!

Moge Masjie’ach, de Verlosser zich spoedig aandienen!

 

Reacties zijn gesloten.