Bereesjiet/Genesis 44:18-47:27
“Hierop deed Joseef zijn broers uitgeleide en zei tegen hen: ’Vertoornt u niet op de weg’.” (Bereesjiet 45:23).
Rasjie geeft op de laatste woorden – “Vertoornt u niet op de weg” – drie verklaringen:
- Houdt jullie niet bezig met het bestuderen van de Tora opdat u onderweg niet zult verdwalen, wanneer jullie teveel verdiept zijn in het ’lernen’.
- Maakt geen te grote stappen en gaat ’met de zon’, dat wil zeggen voordat de zon is ondergegaan, de stad binnen.
Maar naar de eenvoudige betekenis moet men het als volgt uitleggen:
- Omdat de broers zich schuldig voelden over de verkoop van Joseef, vreesde hij, dat zij met elkaar ruzie zouden maken onderweg over de vraag wie verantwoordelijk was voor de verkoop van Joseef. Dit is ook de vertaling van Onkelos: “Maakt geen ruzie onderweg”.
Maar volgens Rav Juda Nachsjoni zien vele andere middeleeuwse geleerden, zoals Rasjbam (1085-1174), Ramban (1194-1270), Chizkoeni (13e eeuw) en de Ba’alé HaTosafot (1250) dit meer als een verzekering en niet als een opdracht of goede raad. Joseef zou dan gezegd hebben: “Wees niet bang onderweg, want mijn naam, als onderkoning van Egypte, begeleidt jullie.”
De stam RGZ (vertoornen) wordt ook wel vertaald als een uitdrukking van angst. In de voetsporen van Rabbi Jitschak Abarbanel (1437-1508) is dit echter een goede wens: Joseef zegent zijn broers dat hen onderweg niets zal overkomen, omdat zij bezig zijn met het doen van een grote mitswa (sjeloeché mitswa enam nizokiem – wanneer men onderweg is naar een mitswa wordt men niet door ongeluk getroffen). Het zou ook kunnen zijn dat Joseef hen opdraagt vooral niet door andermans velden te gaan, zodat de eigenaren onderweg niet kwaad zullen worden op de broers. “Vertoornt u niet” betekent dan: zorg ervoor dat anderen niet kwaad op u worden.
Geen halachische diepgang onderweg
In de Talmoed (B.T. Ta’aniet 10b) leggen onze Geleerden het ’Vertoornt U niet op de weg’ uit als een opdracht om zich onderweg niet bezig te houden met halacha (de joodse wet). Dit lijkt in tegenspraak te zijn met de bekende woorden ’oewelechtega baderech’ – dat men nooit mag stoppen met ’lernen’, hetgeen we afleiden uit ’Sjema’ waar staat dan men zelfs onderweg Tora moet leren.
Dit lijkt in tegenspraak met de bekende uitspraak van Rabbi Ellai, die stelt dat “wanneer twee mensen samen op weg zijn en zij geen Tora-onderwerpen bespreken, dit een zeer afkeurenswaardige zaak is”. De Talmoed B.T. Ta’aniet 10b geeft hierop het antwoord: “onderweg is het verboden om zaken diepgaand te behandelen, maar herhaling van eenvoudige regels is toegestaan.” Onderweg is men ook verplicht om Tora te leren maar daar dit gevaar kan opleveren, mag het niet te diepgaand zijn.
Rabbi Efraim Luntshits (16e-17e eeuw) legt hier nog bij uit dat onze Wijzen niet zozeer oog hadden voor het gevaar onderweg (hoewel dit ook een belangrijk halachisch onderwerp is, hoeft dit echter niet vermeld te worden omdat de Tora geen medisch handboek is). Het ging hen voornamelijk om de schade aan de halacha. Wanneer men onderweg probeert te lernen gaat dit niet diep genoeg. Volgens Rav Amiël wilde Joseef aan het begin van de diaspora zijn broers zeer actuele lessen meegeven: “Houdt jullie je niet te veel bezig met halachische aangelegenheden”. Volgens Rav Amiel wilde Joseef hen hiermee aangeven, dat ze zich niet te veel theoretisch en ideologisch moesten opstellen maar veel meer moesten denken aan de praktijk. Ze moesten creatief omgaan met de nieuwe realiteit.
Verder mochten ze geen te grote stappen nemen, hetgeen duidt op de angst van Joseef dat ze van de ene extremiteit in de andere zouden vervallen: “Neemt altijd de gulden middenweg.” “Wanneer de zon van succes jullie tegemoet schijnt, moeten jullie de zaken voorbereiden; maar doe dit niet in een situatie van depressie en verval.”
Alle woorden van Joseef
Hoe moest Joseef het goede bericht overbrengen aan zijn vader Ja’akov, die meende dat hij verscheurd was door een wild dier, zonder zijn broers beschaamd te zetten? Nachmanides (1194-1270) meent dat Ja’akov nooit geweten heeft van de verkoop. De broers hebben uitgelegd, dat Joseef onderweg verdwaald geweest moet zijn en dat degenen, die hem gevonden hebben hem verkocht hebben als slaaf. Maar nu blijkt hij dus toch nog te leven, en nog wel als onderkoning!
Rasjbam (1085-1174) ziet dit aangeduid in het feit dat de broers “alle woorden van Joseef” aan Ja’akov overbrachten. Met “alle woorden van Joseef” wordt bedoeld dat zij Ja’akov mededeelden dat Joseef hen om de hals viel en broederlijk met hen omging. De wagens die Joseef stuurde, werden getrokken door ossen, die het land niet zonder toestemming van de koning of onderkoning mochten verlaten. Hierdoor wist Ja’akov dat er inderdaad iets heel bijzonders aan de hand was.
Ja’akov viel flauw van het plotselinge bericht. Rabbi Owadja di Seforno (1475-1550) stelt, dat de broers daarom het goede bericht over Joseef vervolgden met een slecht bericht dat er “nog vijf jaar hongersnood zou zijn”. Hierdoor werd de simcha (vreugde) enigszins getemperd zodat Ja’akov zich niet volledig zou verliezen.
De wagens – het begin van het galoet (goles)
Ja’akov zag de wagens, die Joseef gestuurd had. Maar waar waren de wagens die Pharao gestuurd had? De wagens, die Pharao gestuurd had, droegen afbeeldingen van awoda zara – afgoderij. Jehoeda verbrandde die uit ijverzucht. Maar waarom staat er dan iets verderop, dat “de Bné Jisraëel, Ja’akov hun vader, hun kinderen en hun vrouwen in de wagens vervoerden, die Pharao had gestuurd om hen mee te nemen.”
Rabbi Wolf Strikov (20e eeuw) legt uit, dat de wagens die Ja’akov en zijn familie naar choets la’arets – buiten Israël – moesten vervoeren in feite een spirituele vorm van afgoderij vormden, omdat “iedereen die buiten Israël woont, wordt beschouwd alsof hij geen G’d heeft”. Ja’akov wilde niet reizen in de wagens, die Pharao gestuurd had, want het feit dat hij Israël zou verlaten was op zich al een verkapte vorm van afgoderij. Maar omdat G’d Ja’akov verschenen was en hem gezegd had: “Ik zal met jou afdalen naar Egypte en Ik zal je er ook weer uithalen”, begreep Ja’akov dat hij er niet onderuit kon. Deze wagens, die gestuurd werden in opdracht van Pharao, vormden in feite het begin van de ballingschap.
Egla aroefa – het te nekken kalf
Volgens de Midrasj worden met de wagens (agala in het Hebreeuws) die Joseef stuurde, de voorschriften van het te nekken kalf (egla aroefa) aangeduid. Dit was het laatste onderwerp dat Ja’akov en Joseef behandeld hadden voordat hij naar Sjechem gestuurd werd om te zien hoe zijn broers het maakten, waarna hij naar Egypte werd afgevoerd. Toen Ja’akov deze hint begreep, leefde zijn geest op. Wat heeft overigens dat te nekken kalf – een Tora-procedure, die uitgevoerd moet worden door de oudsten van de dichtstbijzijnde stad nadat er een lijk in het veld gevonden was – te maken met de ontmoeting tussen Joseef en Ja’akov?
Wat heeft bovendien Ja’akov zo blij gemaakt? Het feit, dat Joseef zich de afdeling van de egla aroefa – de procedure van het te nekken kalf – nog herinnerde. Joseef gebruikte de inhoud van zijn Tora-lessen bij Ja’akov hier zelfs als wachtwoord! Onze Wijzen zeggen in Pirké Awot dat iedereen bij wie G’dvrezendheid voorgaat boven zijn wijsheid, zijn wijsheid zal behouden. Joseef was nog op de hoogte van alles wat hij geleerd had. Ja’akov vatte dit op als een teken dat hij nog steeds een G’dvrezend persoon was. Dit was het allerbelangrijkste voor Ja’akov.
Wie moest naar wie?
Toch ligt er nog een diepere achtergrond in de procedure van het te nekken kalf. Wie moest nu wie komen opzoeken? Moest Joseef naar Ja’akov gaan omdat hij zijn vader moest eren of moest Ja’akov maar naar Egypte gaan om Joseef, als onderkoning, te eren? Deze vraag komt aan de orde binnen het kader van de procedure van de egla aroefa. In B.T. Sota 45 wordt gediscussieerd over de vraag wat er nu moet gebeuren wanneer het lichaam van het slachtoffer van moord dichter bij stad A ligt, terwijl zijn hoofd zich dichter bij stad B bevindt. Welke stad komt er nu in aanmerking voor de procedure? De conclusie luidt dat men het hoofd het lichaam laat volgen en daarom moest Ja’akov – die het hoofd van de familie was – achter Joseef aan richting Egypte.
Ruchtbaarheid voor opsporing
Maimonides (1135-1204) stelt in zijn ’Gids der verdoolden’ – het filosofische werk More Newoechiem, dat de bedoeling van de egla aroefa-procedure was om ruchtbaarheid te geven aan de moord, zodat de moordenaar gevonden zou worden. De Tora beveelt ons aan om natuurlijke middelen te gebruiken om de moordenaar te vinden, hoewel dat ook op bovennatuurlijke wijze geopenbaard had kunnen worden. Hetzelfde was gebeurd met Joseef. G’d heeft alle omstandigheden zo gedirigeerd, dat Joseef op vrijwel natuurlijke wijze vooruitgestuurd werd naar Egypte om de Egyptenaren en ook zijn familie te onderhouden. Vanuit de Hemel had dat natuurlijk ook op andere wijze kunnen geschieden. Zou Ja’akov deze mogelijkheid van een natuurlijke sturing van feiten niet willen accepteren, dan zou de procedure van de egla aroefa uit de Tora als bewijs kunnen dienen dat de G’ddelijke Voorzienigheid ook ’onder de dekmantel van de natuur’ kan opereren.
Twee vormen van autoriteit
De Tora bleef – ondanks alle tumult en verhuisperikelen – de centrale focus in het leven van de Aartsvaders en hun kinderen. De Lubawitsjer Rebbe legt uit dat Ja’akov Jehoeda vooruitstuurde om een Jesjiewa – Talmoedhogeschool – te stichten omdat Joseefs manier van G’d dienen voor de meeste mensen te hoog gegrepen was. Joseef was in staat om een hoog niveau van religiositeit te combineren met een aards beroep als onderkoning. De broers van Joseef waren hiertoe niet in staat en moesten enigszins buiten de grote maatschappij blijven om hun niveau van G’dsdienstigheid te handhaven. Toch had Ja’akov meer bedoelingen met deze Jesjiewa. Volgens Chatam Sofeer (1763-1839) wilde Ja’akov hiermee het koningschap veiligstellen voor Jehoeda. Het aardse koningschap was inmiddels in handen van Joseef. Veel later in de geschiedenis, toen onze Wijzen in de tijd van de Makkabeeën zagen dat het koningschap uit de stam Jehoeda verdween (en overging op de stam Levi) hebben zij ingesteld dat de voorzitter van het nationale Sanhedrien uit het huis van Hillel (van de stam Jehoeda) moest komen om voor Jehoeda een bepaalde heerschappij te behouden. Dit alles geschiedde opdat “de scepter niet uit Jehoeda zou verdwijnen” – en een bepaalde mate van autoriteit gereserveerd zou blijven voor Jehoeda.
Een boodschap in code
Rav Sorotskien (20e eeuw, Israël) verklaart, dat Ja’akov met het oprichten van een Jesjiewa wilde aangeven, dat hij Tora-leren belangrijker vond dan alle gewichtige staatszaken, die Joseef ten koste van zijn ’lernen’ meende te moeten behartigen (vgl. B.T. Megilla 15). Het leek erop, dat Joseef zijn baan als onderkoning hoger had zitten dan zijn geloofszaken en Tora-leren. Ja’akov stuurde daarom een non-verbale boodschap terug door Jehoeda een Jesjiewa te laten stichten:”Tora-leren en geloofsdaden vormen de continuatie van het Joodse volk; hoe belangrijk regeringszaken ook mogen zijn – behoud van de Joodse identiteit moet voorrang krijgen!”
Twee Jesjiewa’s
Een zeer actuele uitleg staat eveneens op naam van de Lubawitsjer Rebbe. Waarom heeft Joseef gewacht totdat Jehoeda een Jesjiewa oprichtte in Egypte en waarom is hij daar zelf niet eerder mee gekomen? Onze Wijzen hebben ons voorgehouden, dat al onze Aartsvaders – en waarschijnlijk ook de Stamvaders – een Jesjiewa gehad hebben, waar continu Tora geleerd werd.
Ongetwijfeld heeft ook Joseef een Jesjiewa gesticht – zoals hij bij zijn voorouders voor zich had gezien. Als dat zo is – waarom was er dan nog een Jesjiewa nodig?
Los van de aardse verplichtingen
Er bestond een opmerkelijk verschil tussen Joseef en zijn broers. De broers moesten als herders wegblijven uit de grote, materialistische wereld om niets met dit aardse te maken te hebben. Maar Joseef was nooit herder geweest. Nadat hij verkocht en naar Egypte gebracht was, werd hij manager in het huis van Potifar. Daarna werd hij onderkoning en heeft hij het hele land Egypte bestuurd. Aardse dingen hebben Joseef nooit gestoord in zijn G’dsdienst, want wereldse zaken waren voor hem niet belangrijk. Maar dit is niet voor iedereen weggelegd: meestal geldt, dat degenen die Tora leren, enkel met de Tora bezig moeten zijn, zonder stoorzenders van buiten. Daarom hadden de Levieten ook geen deel in het land Israël. Volgens Maimonides (1135-1204) waren de Levieten van de dagelijkse, aardse verplichtingen ’vrijgemaakt’ om G’d te dienen en daarom hielden ze er een geheel andere levensstijl op na dan de overige wereldburgers. Niet alleen de stam Levi maar ieder mens, die zich geroepen voelt om Tora te leren, wordt hiertoe aangemoedigd.
Daarom stuurde Ja’akov Jehoeda vooruit naar Egypte om een Jesjiewa te stichten voor het niveau van de overige broers, omdat zij in het land Gosjen afgezonderd wilden blijven van aardse en materiële zaken. Ja’akov nam geen genoegen met de Tora-beleving van Joseef omdat die vermengd was met aardse bezigheden (Hagahot beparsjiot haTora).