Wajikra/Leviticus 9:1-11:47
Samenvatting
Op de achtste dag (na de zeven dagen van voorbereiding) brengen Aharon en zijn zonen hun eigen offer en het offer van het volk, waarna Aharon en Mosjee het volk zegenen. G’ds Majesteit verschijnt aan het volk. Hemels vuur verteert het offer en het volk valt in aanbidding neer. Twee zonen van Aharon brengen vreemd vuur en HaSjeem (G’d) treft hen.
Mosje gebiedt Aharon en zijn zonen niet te rouwen en de inwijdingsdienst voort te zetten. Bedwelmende drank is verboden voor dienstdoende kohaniem (priesters). Er volgt een opsomming van dieren die gegeten mogen worden: dieren met gespleten hoeven die bovendien herkauwen; de andere zijn onrein. Van de vissen mag alleen al wat in het water vinnen en schubben heeft, gegeten worden. Van de vogels mogen alleen die 24 soorten, die in de Tora vermeld worden, niet gegeten worden. Ook van de insecten mag men slechts 4 soorten sprinkhanen eten. Het volk moet onderscheid leren maken tussen rein en onrein. Weest heilig omdat Ik heilig ben, zegt G’d.
Numerieke gegevens: Sjemini is de 26e van de 54 sidrot, de 3e van de 10 van Wajikra. Sjemini bevat 91 pesoekiem (verzen), 6 ge- en 11 verboden en wordt meestal direct na Pesach gelezen.
Inhoud eerste alija koheen 9:1-16
Aharon brengt een kalf als zondoffer en een ram als ola=brandoffer. Het volk brengt een geit als zondoffer, een kalf en lam als brandoffer, een rund en ram als sjelamiem=vredeoffers
Het kalf van Aharon als zondoffer kwam ter verzoening van zijn daadwerkelijke rol in de affaire van het gouden kalf. Een zondoffer verzoent voor daden. Het kalf van het volk was een ola=brandoffer omdat de rest van het volk, dat slechts had toegezien hoe het gouden kalf gediend werd, alleen verzoening nodig had voor de ‘gedachten’ hierbij, voor het ‘zwijgen is toestemmen’ aan de zijlijn van de afgoderij.
Inhoud tweede alija levi 9:17-23
Na enkele details van het mincha=meeloffer en de vredeoffers, hief Aharon zijn handen op en zegende hij het volk.
Het woord ‘jadaw’= zijn handen (van Aharaon) staat zonder tweede joed geschreven, zodat hier ook ‘zijn hand’ in het enkelvoud gelezen kan worden. Dit is een bron voor de traditie, dat de kohaniem bij het doechenen=zegenen hun handen tegen elkaar houden – als één hand.
Inhoud derde alija 9:24-10:11
Een Hemels vuur daalde af om de offers te verteren. Nadaw en Awihoe, twee zoons van Aharon, brachten vreemd vuur in de Misjkan (Tabernakel). G’ds vuur verteerde Nadaw en Awihoe (overigens alleen van binnen; aan de buitenkant van hun lichaam was dit niet zichtbaar). Op de troostende woorden van Mosje zwijgt Aharon. Twee neven, Misja’eel en Eltsafan verwijderen de lichamelijke overschotten. Kohaniem mogen hun leven niet riskeren door het dragen van lang haar (eenmaal per maand naar de kapper) of door met gescheurde kleren het Heiligdom te betreden. Tijdens de dienst mochten zij het Misjkan niet verlaten. Dronkenschap is uit den boze.
Nadaw en Awihoe waren zeer begaafde mannen, die in feite op een hoger spiritueel niveau stonden dan Mosjé en Aharon. Dit ligt ook aangeduid in hun namen. Nadaw betekent dat hij van adellijke afkomst was, nediwoet. Awihoe geeft aan dat hij de ‘vader’ van het Joodse volk had kunnen worden. Aan de andere kant waren ze teveel van hun eigen grootheid overtuigd. Omdat ze grote geleerden waren, meenden zij uit de Tora te kunnen afleiden, dat ze hun eigen vuur op het altaar moesten plaatsen hoewel op de achtste dag vuur van Boven afdaalde.
Volgens de Midrasj (Wajikra Rabba 20:9) maakten zij zich aan nog veel meer overtredingen schuldig. Allereerst waren ze ongetrouwd. Bovendien goten zij geen water over hun handen en voeten voordat zij het Heiligdom binnengingen. Ze droegen ook niet de voorgeschreven priesterkleren. Ze brachten eigen vuur en consulteerden noch Mosjé noch Aharon of dit wel juist was. Ze bespraken het niet eens met elkaar. Zij verlangden zó intens naar een ontmoeting met de Sjechiena, G’ds Aanwezigheid, dat ze het Allerheiligste binnenliepen om het reukwerk, ketoret, te brengen.
Het Jodendom is een doe-religie. Het gaat om het aardse hier en nu en niet om hoogzweverij met mystieke zweem en himmelhoch jauchzend vertoeven onder de vleugelen van G’ds Majesteit. Nadaw en Awihoe waren inderdaad zeer hoogstaande geesten. Maar zij gingen niet mee in de ware bedoeling van het Jodendom. G’d wilde wonen temidden van het Joodse volk. De heiligheid zou afdalen naar de aarde. Nadaw en Awihoe gingen juist de tegenovergestelde richting, van beneden naar boven. Daarom trouwden zij ook niet omdat ze zich niet wilden verlagen tot een huwelijk en ook geen nesjommes (zielen) op de wereld wilden laten afdalen. Dit zou daling betekenen. Zij zochten juist stijging.
Ze weigerden hun handen en voeten te wassen voor de Tempeldienst omdat dit het symbool is van het heilige en zuivere van het aardse doen en laten. Zij droegen geen kleding omdat een profeet in hoogste staat van extase juist de neiging heeft om zich los te maken van alle aardse beperkingen. Religieuze gevoelens ontsproten uit hun binnenste. Een hoge vorm van inspiratie; maar net als vuur moet dat geleid en getemd worden om niet tot excessen te vervallen. Dát was het vreemde vuur, dat ze brachten op het altaar. Enthousiasme is goed maar moet evenals vuur in goede banen geleid worden. Vuur is een verwoestend element als het niet in de hand wordt gehouden. Zo ook religieus enthousiasme. Mooi maar gevaarlijk. Zij waren zo vervuld van hogere vervoering dat ze van extase stierven. Ondanks hun goede intenties daalde er een vuur uit de Hemel neer, dat alleen hun ziel verteerde maar hun lichaam intact liet.
———————————————————————————————-
Zeven gelegenheden waar men wel mag drinken
“Wijn of bedwelmende drank zult u niet drinken, u en met u uw zonen, wanneer u de Tent der samenkomst binnengaat – een instelling voor uw nageslachten – en om te onderscheiden tussen het gewijde en het ongewijde, tussen het onreine en het reine”(10:9).
Teveel wijn drinken is geen goede zaak. Toch mag men bij 7 gelegenheden wel wijn drinken. Deze liggen alle in de geciteerde pasoek aangeduid:
- bij een huwelijk (jij en je kinderen);
- bij een inwijding van een nieuw huis (wanneer u de Tent der Samenkomst binnengaat);
- bij een dankmaaltijd na een redding (opdat jullie niet zullen sterven);
- bij een besnijdenis (is ook een eeuwige instelling);
- bij kiddoesj en hawdala (om te onderscheiden tussen heilig en ongewijd);
- tijdens Poeriem (tussen heilig (Mordechai) en ongewijd (Haman);
- bij een sijoem, beëindiging van een traktaat “lernen” (om te onderwijzen).
Geen stimulerende middelen
Rabbi Simcha Boeniem uit Psjischa stelt, dat een koheen de dienst in de Tempel met enthousiasme en simcha moet uitvoeren. Eigenlijk is het vreemd, dat de kohaniem bij de dienst geen ‘glaasje op’ zouden mogen hebben. Sterke drank brengt vreugde: ‘Wijn verheugt het hart van de mens’ (Psalmen 104:15). Misschien hadden we zelfs wijn verplicht moeten stellen in de Tempel! Er bestaat echter een verschil tussen vreugde, veroorzaakt door externe factoren (zoals drank) en vreugde, die wij zelf genereren omdat we vervulling vinden in het leven en de G’dsdienst. De vreugde in onze religie moet uit onszelf komen, van binnen ‘opborrelen’. Daarom mochten de kohaniem niet beschonken en sjikker in de Tempel verschijnen. Dat zou betekenen dat ze te weinig innerlijke motivatie zouden hebben bij de dienst.
Ongepaste uitdrukking
Aan het einde van pasoek (vers) over het verbod van wijn en sterke drank (10:11) staat “en om te onderscheiden tussen het gewijde en het ongewijde, tussen onrein en rein, en om de bné Jisraël te onderwijzen”. In de Talmoed wordt een episode gebracht van twee leerlingen van Hillel de Oude (1e eeuw n.d.g.j.). De één vroeg Hillel waarom druiven wél in reine manden geoogst moeten worden en waarom olijven niet in reine voorwerpen moeten worden geplukt. Maar de andere leerling stelde dezelfde vraag in een iets andere bewoording: “Waarom moeten de druiven in reine voorwerpen en de olijven in onreine manden geoogst worden?”. Hillel was een subtiel psycholoog. Hij lette sterk op de woordkeus. Hillel vond de formulering van de eerste leerling gepast maar de woordkeus van de tweede ongepast, omdat hij het woord tame (onrein) gebruikte. Uit het taalgebruik van zijn discipelen maakte hij op wat hun capaciteiten waren. Hij zei over zijn eerste leerling: “Ik ben er zeker van, dat hij nog eens een grote rabbijn zal worden”. En zo was het ook. De eerste leerling werd de bekende rabbi Jochanan ben Zakkai (B.T. Pesachiem 3b). Rabbi Elijahoe van Wilna zegt naar aanleiding van deze Talmoedische gebeurtenis, dat dit de betekenis is van dat laatste versdeel. Degene die op juiste wijze onderscheid kan maken tussen rein en onrein en oppast altijd nette en voorkomende taal te gebruiken, die zal de leiding kunnen nemen op religieus terrein.
Inhoud vierde alija 10:12-15
Mosje draagt Aharon, Elazar en Itamar op om van de offers te eten.
Inhoud vijfde alija 10:16-20
Mosje zocht naarstig naar de bok van het zondoffer, dat verbrand was. Mosje wordt kwaad op Elazar en Itamar omdat ze niet van de offers aten. Aharon verdedigt zijn zoons door op hun treurende status te wijzen. Mosje accepteert dit.
De woorden ‘darosj darasj’ (Mosje zocht) worden traditioneel als het midden van de Tora gezien. Zonder ‘derasj’=Tora-uitleg is de Tora maar half. Mondelinge toelichting is onontbeerlijk voor een juist begrip van de Tora.
Inhoud zesde alija 11:1-32 en zevende alija 11:33-47
Reine en onreine dieren worden behandeld, met naam en/of kenmerken. Vissen moeten ‘vin en schub in ‘t water’ hebben.
Sommigen zien vinnen en schubben als een symbool van kracht. Alleen een vis die tegen de stroom in kan zwemmen, is kosjer. Het symboliseert een ‘kosjer’ leven. Alleen wanneer we niet meedoen aan de heersende cultuur en tegen de gangbare opvattingen in durven gaan, zijn wij werkelijk oké.
Bij alle tekenen van reinheid en onreinheid (kosjer en niet-kosjer) is onduidelijk of dit nou de veroorzakers zijn voor het kasjroet van de soort of dat het slechts herkenningstekens zijn. Een praktisch verschil zou zijn, dat een bepaalde soort als kosjer bekend staat maar dat er bij dit ene individuele dier de kosjere herkenningstekens ontbreken (bijv. door genetische manipulatie): een koe die wel herkauwt maar geen gespleten hoeven heeft. Als de kosjere kenmerken de oorzaak zijn van het kasjroet, dan is dit individuele dier niet kosjer. Zijn het slechts herkenningstekens, dan maakt het niet zo veel uit of bij dit individuele dier geen duidelijke kosjere kenmerken aanwezig zijn. De soort is immers kosjer.
De Tora gebruikt het woord ‘vin’ en het woord ‘schub’ in het enkelvoud. Hieruit leidden de Chagamiem, de Talmoedgeleerden af, dat zelfs één vin en één schub voldoende zijn om een vis toe te staan. Ook wanneer de kenmerken pas later ontstaan, is dat reeds nu voldoende om de vis te eten. Zelfs wanneer de vinnen of schubben afvallen wanneer men de vis uit het water haalt, is het nog oké. Er staat immers “in de zeeën”. Schubben zijn overigens alleen kosjere herkenningstekens wanneer ze gescheiden kunnen worden van de huid van een vis. Soms zijn de schubben niet herkenbaar omdat ze te dun zijn maar wanneer men de vis in een doek wikkelt of in een kom water doet en er schubben loskomen, is het dier toegestaan. Men kan ook de “zonnetest” doen: als men de schubben kan herkennen in de zon, is de vis kosjer.
Vreemd is dat de Tora twee tekens geeft want in de Talmoed (B.T. Nida 51b) staat, dat elke vis met schubben ook vinnen heeft. Het omgekeerde is overigens niet waar. Er zijn vissen die wel vinnen hebben maar geen schubben. Dit betekent dus dat wanneer men schubben ziet men niet meer naar vinnen hoeft te zoeken. Dit is volgens de Tosafisten (B.T. Choelien 66b) de enige traditie die wij in naam van de eerste mens, Adam, hebben ontvangen. Toen Adam alle dieren een naam gaf, gaf hij ook deze regel mee aan zijn nageslacht. Als dit inderdaad waar is, dan had de Tora met het vereiste van schubben kunnen volstaan! Het vin-vereiste lijkt dus overbodig! De Talmoed antwoordt hierop, dat de Tora beide moet schrijven, omdat we zonder de vermelding van het woord ‘vinnen’ nooit hadden begrepen dat ‘kaskesset’ schubben betekent.
Zijn dit de enige kenmerken of hebben kosjere vissen er meer? Volgens de Talmoed (B.T. Awoda Zara 39b) hebben treife vissen een spits hoofd en geen ruggengraat. Reine vissen hebben daarentegen een rond, zwaar en breed hoofd en wel een ruggengraat. Volgens de Ritwa (14e eeuw) zijn deze herkenningstekenen proefondervindelijk door de Chagamiem uitgevonden. In de Talmoed (B.T. Choelien 63b) staat dat er 700 onreine soorten vissen zijn. Waarom vissen bij de Sjabbat-maaltijd onmisbaar zijn? Vis is in getallenwaarde zeven, hetgeen het dagnummer van de Sjabbat is. Dan is er nog de bekende vraag (ibid. 67b) welke status de Leviathan heeft. De Talmoed stelt dat Leviathan, waarvan de Tsaddiekiem (Rechtvaardigen) in de toekomst een vismaaltijd zullen eten, een kosjer dier is. De Leviathan-vis is in feite een Kabbalistisch concept. Het betekent: “G’d begeleiden”. In Messiaanse tijden zullen de vromen G’d nabij zijn. Waarom een vis bij uitstek “gezegend” is? Omdat het onder het oppervlakte van het water – onzichtbaar voor het menselijk oog – leeft. Alles wat aan het oog onttrokken is, krijgt zegen.