Parsja Sjoftiem 5778

Dewariem/Deuteronomium 16:18-21:9

SJOFTIEM (rechters):

Rechtvaardigheid moet steeds betracht worden. Afgodendienaren moeten worden onderworpen aan een grondig onderzoek met twee of drie getuigen.G’d kiest een koning voor je uit; hij moet bescheiden zijn in materiele zaken en hij moet een Tora-rol schrijven die hij altijd bij zich draagt. De priesters krijgen geen erfelijk bezit. Maar zij hebben recht op landbouwproducten. Luister niet naar waarzeggers van welke aard dan ook. G’d zal ware profeten zenden om het volk te leiden en geeft aan hoe valse profeten herkend kunnen worden. Er worden vluchtsteden ingesteld voor degenen, die per ongeluk een medemens gedood hebben. Dit om aan de bloedwreker te ontkomen. Een moordenaar moet bestraft worden.

Als twee mensen een valse getuigenis afleggen, dan ondergaan zij het lot dat zij in petto hadden voor hun slachtoffer. Als er een oorlog ophanden is, dan moet een priester het volk moed inspreken: G’d is met jullie. Wie niet aan de strijd zullen deelnemen zijn zij die pas een huis gebouwd hebben, een wijngaard geplant, een huwelijksbelofte hebben gedaan, en zij die bang zijn. Als men de vijand nadert moet men eerst vrede aanbieden. Vruchtbomen mogen niet geveld worden in een oorlog.

Als er dode wordt gevonden in het open veld, dan moeten de oudsten van de dichtstbijzijnde stad een kalf een dodelijke nekslag toedienen, hun handen erboven in onschuld wassen en verklaren dat zij niet schuldig waren aan de dood van deze mens.

Numerieke gegevens: 48ste Sidra, 5e van 11 uit Dewariem, 14 ge- en 27 verboden.

 Eerste alija  Koheen (16:18-17:13)

Er moeten rechters en politieagenten worden aangesteld om de wet af te dwingen. Het recht mag niet verbogen worden. Omkoopgeld is uit den boze. Partijen moeten gelijk behandeld worden. Rechtvaardigheid is noodzakelijk om in het land te blijven wonen. Er mag geen gewijde paal of geboomte worden geplant naast het altaar (dit is een afgodische praktijk). Gebrekkige dieren mogen niet worden geofferd. Afgoderij is een zware overtreding. Alles wat het Sanhedrin opdraagt moet men volgen, we mogen er links noch rechts van afwijken.

Tweede alija Levi (17:14-20)

Het is een mitswa om een koning aan te stellen. De koning mag niet te veel paarden hebben (meer dan zijn leger nodig heeft) en mag het volk niet terugbrengen naar Egypte (het is verboden om in Egypte te wonen, toeristische bezoeken zijn toegestaan). De koning mag niet te veel vrouwen hebben (niet meer dan 18). Of te veel rijkdom verzamelen (alles dat nodig is voor het runnen van zijn rijk is toegestaan). Een koning moet een Torarol voor zichzelf schrijven.

Het doel van het Joodse volk is het in acht nemen van de Tora en het uitdragen van de Tora‑idealen in de meest brede zin van het woord. De leider van dit volk, die dit volksideaal in zijn persoon vertegenwoordigt, moet de belichaming van de Tora zijn. Hij moet het volk leiden tot het hoogst mogelijke niveau van menselijke perfectie op het terrein van religieuze ontplooiing. Hij mag niet rusten totdat zijn volk zich heeft onderworpen aan een discipline van ‘éducation permanente’ op het gebied van de Tora‑studie en geheel leeft naar de idealen van eerlijkheid en oprechtheid in het zakelijk en persoonlijk leven. Het is de functie van een Joodse koning zorg te dragen voor de studie en in acht name van de Tora. De Joodse koning staat niet boven de wet, integendeel. Het is zijn plicht model te staan voor een nauwgezet en gewetensvol Tora‑leven. De grote staatsmacht die een Joodse koning heeft, dient slechts dit doel. Een voorbeeld van de ideale koning schetst de Talmoed (B.T. Sanhedrien 94a) ons in de persoon van koning Chizkia. Koning Chizkia bevorderde de Torastudie in zowel positieve als negatieve zin: ‘Hij stelde uit particuliere middelen olie ter beschikking om de leerhuizen en synagogen te verlichten’. Tevens stak hij een zwaard in de grond voor de ingang van de leerhuizen en zei: “Iedereen die zich niet bezighoudt met de studie van de Tora dient zich voor de koning te verantwoorden”.

Als soevereine belichaming van het volksideaal heeft hij het recht een bepaalde koninklijke staat te voeren; niettemin dient hij zich hierin bescheiden op te stellen, zoals een Toragetrouw mens betaamt. Hij moet de Tora voorleven: ‘Deze Tora‑rol zal hij bij zich hebben en daarin lezen…om te leren zijn G’d te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze instellingen naarstig te onderhouden, opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders en hij van het gebod niet zal afwijken naar rechts of naar links, opdat hij lange tijd koning moge blijven’ (17:16‑20).

De koning moet een leven van soberheid en beperking leiden. Hoewel niemand hem kan tegenhouden te leven naar eigen goeddunken in het najagen van aardse geneugten, is het enige doel in zijn leven om zijn eigen spirituele en religieuze niveau en dat van zijn volk te verheffen, zoals Maimonides (Jad, hilchot melachiem 3:5) schrijft: ‘hij moet zich dag en nacht bezighouden met de Tora en de belangen van zijn volk’. In de Talmoedische traditie worden de drie belangrijkste eigenschappen van een Tora-staatshoofd verwoord:

‑ een Tora-leider moet het levende voorbeeld zijn van moreel verantwoord gedrag. Goed voorbeeld doet volgen, vooral indien het goede voorbeeld gegeven wordt door machthebbers. In het Jodendom wordt (werkelijke) G’dvrezendheid gezien als de basis van elke persoonlijke verbetering op moreel gebied.

‑ een Tora-voorman mag zich niet teveel bezighouden met allerlei aardse geneugten maar moet werken aan het spirituele welzijn van zijn volk. Hij mag hierbij zelfs de meest vernederende werkzaamheden niet schuwen.

‑ een Tora-leider dient zich volledig te onderwerpen aan het gezag van de Tora, wat een nederige houding impliceert.

 Derde alija (18:1-5)

Kohaniem en Levieten krijgen geen deel in land (behalve de steden die zij ontvangen van de andere stammen). Bovendien delen zij niet in de oorlogsbuit. Hun deel is dienstdoen in het Beet haMikdasj (Tempel). De Koheen krijgt 24 gaven, van de eerste heffing van het graan tot de eerste scheerwol.

 Vierde alija (18:6-13)

Kohaniem moeten de offers gelijk verdelen. Verwerpelijke praktijken van de volkeren mogen wij niet overnemen. Laat uw zoon/dochter niet door het vuur gaan. Astrologie is verboden, evenals de vele vormen van zwarte magie.

Vijfde alija (18:14-19:13)

Naar profeten moeten wij luisteren (omdat wij bij de berg Sinai niet G’ds stem zelf wilden horen maar Zijn woord ontvingen via Zijn profeet Mosjé). Als een profeet in G’ds naam spreekt wat G’d niet geboden heeft of indien hij in de naam van andere goden spreekt, zal hij sterven. Hoe weten wij wat G’ds woord is? Als zijn voorspelling niet uitkomt, is hij een valse profeet.

Zesde alija (19:14-20:9)

Men mag grenspalen niet verzetten (landroof). Men mag geen vonnis vellen op grond van één getuige. Minimaal twee getuigen zijn vereist. Wanneer twee mensen vals getuigen (en hun complot aan speciale voorwaarden voldoet) worden zij gestraft op dezelfde wijze als zij de valselijk beschuldigde wilden laten veroordelen. We moeten niet bang zijn voor de vijand (ondanks hun numerieke overwicht). Er wordt een speciale koheen gezalfd om de mensen spiritueel voor te bereiden op de oorlog. Hij spreekt de soldaten moed in. Opzichters laten diegenen die pas een huis hebben gebouwd, een wijngaard hebben geplant of zijn verloofd, teruggaan naar huis. Diegenen die bang is word ook teruggezonden.

De Tora heeft vertelt in de ‘afdeling over de valse getuigen’ over het geval van twee mensen, die een misdrijf hebben zien plegen of getuige waren van een lening en hiervan een verklaring afleggen voor het Beet Dien, de Joodse rechtbank. Daarna komt een ander paar getuigen, die beweren, dat de eerste getuigen het misdrijf of de lening nooit gezien kunnen hebben omdat de eerste getuigen op het moment van het gebeurde op een andere plaats waren dan zij beweerden. De Tora bepaalt dan, dat de eerste getuigen tot hetzelfde veroordeeld worden als hetgeen zij de gedaagde wilden op laten leggen. Deze regelgeving omtrent de ediem zomemiem (valse getuigen) heeft vele pennen in beweging gezet. Normaliter wordt een verdachte vrijgelaten bij tegenstrijdige getuigenverklaringen. Maar dit geval is anders. Het tweede paar getuigen spreekt niet over de misdaad. Zij verklaren alleen dat de eerste getuigen nooit op de plaats van het misdrijf aanwezig konden zijn, omdat ze door het tweede paar getuigen op een andere plaats werden gezien op het (beweerde) moment. Wanneer zij de gedaagde tot betaling van 1000 euro hadden willen laten veroordelen, moeten zij nu met z’n tweeën 1000 euro betalen aan de gedaagde. Daar dit niet goed is uit te leggen, wordt dit een decreet van de Tora genoemd. Rasjie (1040-1105) verklaart op de pasoek ‘dan zult gij hem doen zoals hij van plan was zijn broer te doen’ het volgende:“Zoals hij van plan was te doen en niet zoals hij gedaan heeft. Op grond hiervan zeggen de Chagamiem (Wijzen):“Hebben ze met hun getuigenis veroorzaakt dat de straf reeds voltrokken werd, dan worden ze niet tot dezelfde straf veroordeeld. Maar indien een valse getuigenis was afgelegd en het vonnis was uitgesproken maar niet voltrokken werd, dan krijgen zij zelf de straf die ze hem hadden willen opleggen!”. Alleen een complot smeden was strafbaar!

Een moeilijk te begrijpen regel. Toch blijkt de uitleg van Rasjie zeer duidelijk uit de Tora-tekst zelf. Er staat zonder meer: “Dan zult u hem doen, zoals hij van plan was zijn broeder te doen”. Dit betekent dat valse getuigen alleen gestraft worden voor het samenzweren. Ze krijgen geen straf wanneer hun getuigenis daadwerkelijk tot de straf leidde (B.T. Makkot 5b). Er zijn hier verschillende verklaringen voor.

Zeer opmerkelijk is de uitleg van Rabbi Ja’akov Zwi Mecklenburg (19e eeuw). Allereerst maakt hij ons bewust van het feit dat het tweede paar getuigen grote risico’s loopt met hun bewering dat de eerste getuigen bijvoorbeeld in Amsterdam waren in plaats van op de plek van het misdrijf, Leeuwarden. Zouden ze niet de waarheid spreken, dan zou het gemakkelijk zijn voor het eerste paar getuigen om mensen te vinden die ze in Amsterdam hadden gezien op de bewuste dag. Bovendien mogen we niet vergeten dat het tweede paar, de beschuldigende getuigen, als eerste de executie (ingeval van een doodstraf) van de door hen tot vals bestempelde getuigen moeten uitvoeren. Met deze dreigingen in het achterhoofd zal het tweede paar getuigen zich wel twee maal bedenken voor zij zullen getuigen. Misschien is het daarom, dat dit tweede paar meer geloofd wordt dan het eerste paar getuigen. Rabbi Mecklenburg beschouwt dit voorschrift niet zozeer als een straf maar veel meer als een preventieve maatregel: “En de overigen zullen horen en vrezen en ze zullen niet nogmaals zoals deze slechte daad in hun midden doen” (19:20). De uitdrukking “ze zullen horen en vrezen” komt vaker voor in de Tora.

Kijk naar het geval van de opstandige raadsheer. Wanneer een lid van de Hoge Raad (Sanhedrin) een halachische beslissing geeft tegen de gevestigde mening van de Hoge Raad in, dan wordt hij zwaar veroordeeld, waarbij de Tora schrijft: “Al het volk zal horen en vrezen en ze zullen niet meer opzettelijk zondigen” (17:13). Dezelfde tekst treffen we aan bij de rebellerende zoon, die een veelvraat en een dronkaard is. Deze puber is nog onder de barmitswa-leeftijd en heeft in feite geen misdrijf begaan waarop de doodstraf zou staan. Desondanks wordt hij zwaar gestraft met het oog op de toekomst, als preventieve maatregel (enigszins vergelijkbaar met de glijdende schaal waarin een zware drugsverslaafde terechtkomt). Ook daar stelt de Tora: “En u zult het kwaad uit uw midden verwijderen. Heel Israël zal horen en zij zullen vrezen” (21:21).

Noch de opstandige zoon noch de rebellerende ouderling heeft werkelijk een misdrijf begaan. De hele gemeente zal horen van hun lot en vrezen omdat het niet werkelijk een strafmaatregel is. De Tora geeft over de hoofden van de slachtoffers heen een boodschap aan de gemeente. Bij de opstandige zoon wil de Tora aangeven, dat verslaving tot de meest gruwelijke misdrijven kan leiden. Het aantasten van de halachische autoriteit van het centrale gezag is eveneens een ernstige bedreiging voor de stabiliteit van de samenleving. Getuigen zullen zich wel meerdere malen bedenken voordat zij vals zullen getuigen en een deuk in de rechtsorde veroorzaken. Het gaat hierbij niet zozeer om een strafmaatregel. Daarom legt de Tora zoveel nadruk op het feit dat de gedaagde nog niet veroordeeld is. Alleen dan heeft het zin om preventief in te grijpen. Getuigenissen zijn een gevoelige materie en erg subjectief. Daarom moet hiermee zeer zorgvuldig worden omgegaan. Dat is wat de Tora werkelijk wil benadrukken. Een belangrijk gegeven in onze tijd nu een aantal vonnissen van de Nederlandse rechterlijke macht achteraf onjuist bleek door ondeugdelijk bewijs!

Zevende alija (20:10-21:19)

Voor de aanval moet er vrede worden aangeboden. Dit betekent wel dat de volkeren de zeven Noachidische wetten moeten accepteren. Wanneer een stad wordt belegerd, moet men oppassen de vruchtenbomen niet te vernietigen (dit is het verbod van ‘bal tasjchiet’, hetgeen uitgebreid wordt naar alle moedwillige en nutteloze vernielingen). Wanneer men een lijk vindt in een open veld, wordt er gemeten naar de dichtstbijzijnde stad. De ouderen van die stad doden met een nekslag een kalf in een onbewerkte vallei. Het gebied waar de ceremonie plaatsvindt, mag nooit meer beplant of bewerkt worden. De ouderen stellen, dat zij niet verantwoordelijk zijn voor deze doodslag. De oudsten van de dichtstbijzijnde stand zullen hun handen wassen boven de jonge koe en zullen betuigen: “onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen hebben dit niet gezien. Doe verzoening voor uw volk Israël.”

Reacties zijn gesloten.