Parsja Wajelech 5779

Dewariem/Deuteronomium 31:1-31:30

WAJELECH (en hij ging): Mosjé vertelt het volk dat G’d hem niet de Jordaan laat overtrekken en dat hij de leiding overdraagt aan Jehosjoe’a. Dit is de laatste dag van Mosjé. HaSjeem zal de volkeren aan de overzijde van de Jordaan aan de Bné Jisraëel overleveren. Weest sterk en moedig! Mosjé schrijft de Tora ten einde en draagt op die eens per zeven jaar aan het hele volk voor te lezen. G’d voorspelt Mosjé dat het volk zich van Hem zal afkeren na zijn dood. Mosje en Jehosjoe’a moeten een gedicht schrijven dat later voorgedragen wordt. De Tora moet in de Arke van het Verbond gelegd worden als getuige tegen het volk als ze zondigen. Het volk moet bijeen komen om het gedicht te horen.

Koheen, Levi, 31:1-31:6. Mosjé verklaart dat hij 120 jaar is en niet meer kan uitgaan of ingaan. Jehosjoe’a wordt aangesteld als opvolger van Mosjé. G’d zal Zelf voor het Joodse volk in het land uittrekken.

 Rasjie legt uit dat de uitdrukking “Ik kan niet meer uitgaan of ingaan” op Tora-leren slaat: “Het leert ons dat de tradities en de bronnen van wijsheid gesloten waren voor Mosje”. Deze verklaring is opmerkelijk omdat we aan het einde van de Tora leren dat “Mosje’s oog niet verduisterd was en zijn kracht niet was geweken” (Dewariem 34:7).  Hieruit blijkt dat Mosje fysiek nog voor de volle honderd procent functioneerde.  Verder schrijft hij het Sefer Tora – de Torarol – af.  Hoe moeten wij Rasjie’s commentaar begrijpen?

Het overdragen van authoriteit is vaak een moeilijke en uiterst pijnlijke zaak. Om dit proces te begeleiden, liet G’d Mosje door een zware levensfase gaan, waarna hij instemde met zijn lot. De verklaring van Rasjie stamt uit een Midrasj waar staat dat Mosje tijdelijk geen beschikking meer had over zijn kennis en geen toegang meer had tot de bronnen van wijsheid. De Midrasj is veel langer dan het commentaar van Rasjie en vertelt een hartverscheurend verhaal over de dood van Mosje, waar we – terzijde – veel uit kunnen leren over onze eigen angst voor de dood en ons doel in het leven.

Mosje verzocht de Almachtige om hem toe te laten tot het land Israël. G’d antwoordde dat hij moest sterven.  Sinds de zondeval van Adam moet ieder mens sterven.  Mosje accepteerde dit in eerste instantie niet: “Adam was een zondaar, maar ik ben naar de Hemel gegaan en ik heb op de berg Sinaï gestaan.  Ik was als een engel. Ik sprak met U van aangezicht tot aangezicht, en ik heb de Tora uit Uw handen ontvangen! Heer der wereld, sta op van uw rechtszetel en neem plaats op uw genadetroon, zodat ik niet hoef te sterven!”. G’d antwoordde dat zelfs de grootste Tsaddiekiem (rechtvaardigen) moeten sterven. Dit decreet kan niet worden teruggetrokken.  Toen hij zag, dat G’d niet te vermurwen was, wendde Mosje zich tot hemel en aarde, tot de sterren en de hemellichamen, tot de bergen en de heuvels en zelfs tot de Grote Oceaan.  Maar allen bevestigden hem dat ook zij aan het einde der dagen veroordeeld waren om te verdwijnen. Toen Mosje terugkwam, wilde G’d hem troosten: “Dit is nu eenmaal de normale gang van zaken. Elke generatie heeft zijn eigen leraren en leiders. Tot nu toe was het jouw beurt om Mij te dienen. Jouw taak is nu beëindigd en de tijd is aangebroken voor Jehosjoe’a om de leiding over te nemen”.

Mosje sprong hier direct op in: “Als het vanwege Jehosjoe’a is dat ik moet sterven, laat mij dan leven en zijn leerling worden!”. G’d stond dit toe om Mosje te helpen zich te verzoenen met zijn dood. De volgende ochtend ging hij naar de tent van Jehosjoe’a. Jehosjoe’a leerde Tora voor. Mosje stond incognito te midden van zijn leerlingen met zijn hoofd naar beneden en zijn handen op zijn mond.

Onderwijl liepen vele mensen naar de tent van Mosje, op zoek naar hun meester. Zij werden verwezen naar de tent van Jehosjoe’a. Toen zij daar arriveerden, gingen zij naar Jehosjoe’a toe en zeiden tegen hem: in de Tora. Maar hij antwoordde:”Hoe kun je Tora zitten te leren terwijl Mosje, onze leraar, daar staat?”. Jehosjoe’a zag plotseling zijn meester en barstte in tranen uit. Iedereen vroeg aan Mosje om hen verder te onderwijzen: “Ik mag niet meer”.

Jehosjoe’a moest nolens-volens doorgaan, terwijl Mosje naast hem zat.  Mosje begreep niet, vertelt de Midrasj, wat Jehosjoe’a onderwees, want zijn wijsheid was overgedragen aan Jehosjoe’a. De mensen vroegen hem waarom hij zo stil bleef. Hij antwoordde: “Ik weet niet wat ik jullie zeggen moet”. Mosje was helemaal in de war. Hij ging terug naar G’d en zei: “Tot nu toe heb ik om het leven gevraagd, nu vraag ik of U mijn ziel tot U wilt nemen “. Mosje vroeg permissie om zijn taak af te maken en het volk te zegenen voor zijn dood. Dit verzoek werd ingewilligd.

Mosje wil in leven blijven en het land Israël binnengaan als privé persoon, als leerling van Jehosjoe’a, maar G’d wist dat Mosje geen privé persoon was. Hoe zou hij stil tussen de leerlingen hebben kunnen blijven zitten? Hoe zou hij naar woorden van de Tora kunnen luisteren zonder ze te begrijpen?

Mosje ging het niet om zijn eigen kowed (eer).  Hij was immers “Zeer nederig, meer dan wie dan ook op de aarde ooit geweest was ” (Bemidbar 12:3). Het ging niet om zijn kowed, maar om zijn existentie. Zijn hele leven had hij zich met inzet van al zijn krachten gewijd aan het onderwijzen en het leiden van zijn volk. Mosje was niet in staat om zijn hele persoonlijkheid te verloochenen en als het ware sociaal “dood” te zijn. Als privé persoon was zijn raison d’etre volledig verdwenen. Nu Mosje’s taak was overgenomen door Jehosjoe’a had hij geen reden meer om verder te leven.

 De zin van het leven

Vlak voor Jom Kippoer vragen we G’d om plaats te nemen op zijn troon van genade en ons een goed en gezond leven te schenken. De Midrasj geeft ons hierbij een belangrijke richtlijn. Wat voor soort leven vragen wij? Zoeken wij een leven, zoals Mosje, gewijd aan de groei en de spirituele welvaart van het Joodse volk of hebben wij een leven zonder enig doel op het oog? Laten wij onszelf onderzoeken voordat wij onze verzoeken tot G’d richten. Als het enige wat wij zoeken is om enkel en alleen voor onszelf te leven, wat is ons doel op aarde dan? Onze essentie is een Tora-volk te zijn, dat eeuwige waarden en normen moet delen met de rest van de wereld. Wij zijn het volk van het Boek en blijven dat!

3e en 4e alija, 31:7-13. Toen Mosjé de gehele Tora had opgeschreven, gaf hij haar aan de Kohaniem, die de Tora in het Aharon HaKodesj, Arke van het Verbond, neerlegden. Na verloop van zeven jaar op Soekkot (Loofhuttenfeest) moet het hele volk samenkomen (de mannen, vrouwen en kinderen) om uit de Tora te horen voorlezen en G’d te leren vrezen.

5e alija, 31:14-19. Het Joodse volk zal weer van G’d afvallen. In die tijd zal G’ds woede ontbranden. Dan zullen de mensen zeggen: “Hebben die rampen ons niet daarom getroffen, omdat onze G’d niet in ons midden is?”. G’d zal Zich volledig verbergen in deze kwade tijd. Mosjé schrijft een lied op, dat tegen het Joodse volk zal getuigen wanneer zij zondigen.

 6e  en 7e alija, 31:20-30. Mosjé schreef het lied op, leerde het en gebood Jehoesjoe’a moedig te zijn. De Torarol moet worden neergelegd in de Heilige Arke. Mosjé voorspelt dat de Joden na zijn dood zullen afwijken van de geboden.

Velen hebben zich afgevraagd waarom wij de Bar-mitswa – kerkelijke meerderjarigheid – vieren door het oproepen van de 13-jarige voor de Tora. Deze week verschijnt de opdracht om een Sefer-Tora te schrijven: “Welnu, schrijft u deze zang op en leer hem aan de kinderen Israëls.” (31:19) De Lubawitsjer Rebbe wijst erop dat vele grote Geleerden, ook Chassidische leiders, dit Toragebod om een Sefer-Tora te schrijven niet volledig vervuld hebben. Eigenlijk zou men met de Bar-mitswa reeds moeten beginnen met het uitvoeren van deze mitswa. Toch gebeurt dit niet in de praktijk. De vraag is waarom.

De Lubawitsjer Rebbe stelt dat in feite iedereen, die lid is van een Joodse gemeente, de mitswa om een Sefer-Tora te schrijven vervult. Wanneer men lid is van een Joodse gemeente, mag men aannemen dat het gemeentelijke Sefer-Tora specifiek voor alle gemeenteleden geschreven is. Reeds bij het schrijven van het Sefer-Tora werd dit dus geschreven voor alle leden. Wanneer een volwassene opgeroepen wordt voor de Tora, wordt hij op dat moment geacht de exclusieve eigenaar te zijn van de Tora-rol. Wanneer hij beschouwd kan worden als eigenaar van de Tora-rol, kan hem dat ook aangerekend worden alsof hij dat Sefer-Tora zelf geschreven heeft. Wanneer men meeleest uit de Tora wordt ook het einde van de vers, “En leer hem de kinderen Israëls”, vervuld.

We mogen aannemen dat de Sefer-Tora ook voor de nu opgeroepene geschreven is. De Sofeer (ritueel schrijver) schrijft voor alle huidige kehille-leden. Maar hoe zit het voor de  toekomst? Hoe kan de schrijver voor mensen, die nog niet geboren zijn op het moment van het fabriceren van het Sefer-Tora, iets vervaardigen? Dit is inderdaad onmogelijk maar wanneer het Sefer-Tora gecheckt en gecorrigeerd wordt, is de Sofeer weer bezig voor de gemeenschap. Omdat een Sefer-Tora met een fout ongeschikt is, wordt hij nu weer koosjer gemaakt door de correctie, en a.h.w. ook voor degenen, die na het schrijven van de oorspronkelijke Tora-rol geboren zijn, geschreven.

Een probleem vormt het gemeenschappelijk bezit. In feite moet iedereen volgens de Tora-opdracht een eigen Tora-rol hebben. Toch stelt de Lubawitsjer Rebbe dat ‘een partnership’ toegestaan is wanneer elke partner het volledig eigendom van de Tora-rol afstaat aan de ander op het moment dat deze het Sefer-Tora gebruikt. Dit kan vergeleken worden met een klassiek geval uit de Joodse wet. Vroeger kwam het veel voor, dat Joodse gemeenten in noordelijke landen maar één etrog per gemeente hadden. Omdat op de eerste dag van Soekot (Loofhuttenfeest) iedereen zijn eigen etrog moet hebben, werd er stilzwijgend afgesproken dat iedereen, die de etrog op een bepaald moment tijdens het gebed vasthield, automatisch eigenaar daarvan werd. Op deze wijze werd aan de Tora-eis, dat men eigenaar moet zijn van de etrog, voldaan. Hetzelfde geldt voor een Tora-rol. Wanneer men opgeroepen wordt voor de Tora wordt men beschouwd als eigenaar – en uiteindelijk ook opdrachtgever voor het schrijven – van de Tora-rol.

Ook wanneer een privé-persoon een Tora-rol schenkt aan een Synagoge kan iedereen op het moment dat hij opgeroepen wordt, beschouwd worden als exclusief eigenaar van de Tora-rol wanneer de donateur dit duidelijk bij de schenking mogelijk maakt. Wanneer de Bar-mitswa jongen voor het eerst opgeroepen wordt voor de Tora, vervult hij daarmee, symbolisch of reëel,  het 613e Gebod: Het schrijven en bezitten van een Tora-rol. Wellicht is dit de oorsprong van de gewoonte een Bar-mitswa jongen op te roepen voor de Tora zodra hij kerkelijk meerderjarig is.

De Lubawitsjer Rebbe werd geconfronteerd met de opvattingen van Maimonides (1135 – 1204), die meent, dat iemand, die een Torarol erft, zijn mitswa niet vervuld heeft. Toch kan er verschil gemaakt worden tussen kopen en erven. Erven is een totaal passieve gebeurtenis. Volgens het Joodse recht hoeft men hiervoor geen enkele activiteit te ontplooien. Kopen en verwerven veronderstelt echter enige vorm van activiteit. Wanneer men wordt opgeroepen voor de Tora ontvangt men het exclusieve eigendom van het Sefer-Tora voor eventjes.

Dit is voldoende. Het in ontvangst nemen van een Sefer-Tora is een daad. Door het zeggen van de beracha (zegenspreuk) toont men duidelijk de Tora te aanvaarden. Voor de duur van het oproepen is men even eigenaar!

Helaas beseffen veel Bar-mitswa-boys de diepgang van hun Bar-mitswa worden nauwelijks. Dat ze deel worden van de Toragemeenschap is zeker geen loze kreet!

Reacties zijn gesloten.