Rabbijn Menachem Sebbag, hoofdkrijgsmachtrabbijn
Aan het einde van de sidra Noach, na het verhaal over de zondvloed en de wederopbouw van de wereld, volgt het verhaal over het bouwen van de Toren van Babel. De gehele mensheid wilde gezamenlijk een toren bouwen om naast G-d te kunnen plaatsnemen. De Eeuwige was daar niet van gediend en de mensheid werd verspreid over de hele wereld, opgesplitst in verschillende talen. Zo werd aan de bouw van de toren een halt toegeroepen.
Wat mij altijd heeft gestoord aan deze passage is het inleidend commentaar van de Bijbel op dit verhaal: “En over de hele wereld spraken allen dezelfde taal, en hadden ze één doelstelling!” (Genesis 11-1)
Gedurende een lange tijd kon ik dit niet begrijpen. Juist deze eigenschap van ‘saamhorigheid’, die overal in de Bijbel en in de Joodse leer geldt als een waardevolle eigenschap, een recept voor spirituele groei, is hier het recept voor een regelrechte ramp. Het lijkt erop dat, althans volgens het inleidend commentaar, juist saamhorigheid en gezamenlijkheid deze voor G-d ongewenste situatie hebben veroorzaakt.
Het antwoord hierop is dat saamhorigheid en gezamenlijkheid, ook al zijn het de hoogste waarden, ook rampen kunnen veroorzaken. De gezamenlijkheid van bijvoorbeeld een NATO-troepenmacht die intervenieert in een burgeroorlog, is een van de hoogste waarden die wij ons kunnen voorstellen. Hier slaan verschillende mensen en landen de handen ineen om onrecht tegen te gaan en vrijheid te bewerkstelligen. Maar de saamhorigheid en gezamenlijkheid van bijvoorbeeld het Duitse vernietigingsapparaat heeft in het niet zo verre verleden tot een ellende van ongekende proporties geleid.
Het gaat niet zozeer om de saamhorigheid zelf, maar om het fundament waarop die is gebaseerd. Hiermee staat of valt het resultaat. Als saamhorigheid louter is gebaseerd op het feit dat wij toevallig één en hetzelfde doel hebben, dan vertegenwoordigt zij geen hoge waarde, maar gaat het alleen om een vergroting van het menselijke ego dat eropuit is om te verkrijgen wat het verlangt. Dan staat of valt deze saamhorigheid met het behalen van het begeerde doel. Zij is dus zelf niet veel waard.
Maar als saamhorigheid berust op de zienswijze dat de mensheid zodanig verbonden is dat het met elkaar meeleven, elkaar helpen en met elkaar samenwerken een deel van onze taak op aarde is, dan krijgt saamhorigheid een bijzondere betekenis. Dan brengen saamhorigheid en gezamenlijkheid iets blijvends tot stand, iets dat voortduurt, ook wanneer de doelen verschillen. Dan blijft saamhorigheid ook bestaan, daar waar men verschillende talen spreekt. Dan hoeft men niet hetzelfde te zijn om tot samenwerking te komen.
Terug naar onze tekst. “De mens sprak één en dezelfde taal en had één en hetzelfde doel.” Dit heeft een arrogante houding tot gevolg gehad. De mensen vonden dat zij gelijk aan G-d waren. Zij hadden hetzelfde doel en wel om een plaats te veroveren naast G-d in de hemel. Hun gezamenlijkheid en saamhorigheid stonden dan ook ten dienste van dit streven. G-d zag waar de mens mee bezig was en was daarover ontstemd. En G-d zei: “Ik zal hun talen veranderen zodat zij niet meer hetzelfde zijn en dan zien wij of hun gezamenlijkheid zal voortduren.” Dat was dus niet het geval. Op het moment dat ze niet langer exact hetzelfde doel hadden en niet langer dezelfde taal spraken, was er geen sprake meer van enige saamhorigheid. Ieder ging zijn eigen weg, en de bouw van de toren werd gestaakt.
De uitdaging is om, ondanks verschillen, gezamenlijk op te trekken. Om in wat verschilt het gezamenlijke te zoeken. Niet alleen om het bereiken van een specifiek doel mogelijk te maken of dit te vergemakkelijken, maar omdat saamhorigheid een groot goed op zich is. En dit kan het beste uitkomen, daar waar de verschillen duidelijk zijn.
Ik citeer een korte tekst van rabbijn I. Vorst over dit onderwerp, die mij zeer aansprak:
“De schepping was in wezen het maken van verschil. Alles bestaat krachtens zijn tegendeel, dat als begrenzend werkt. En de essentie van de dood is de vervaging der grenzen, ontbinding.
G-d maakte onderscheid tussen hemel en aarde, tussen land en zee, tussen levenloos en levend, tussen Sjabbat en de andere dagen, tussen man en vrouw.
En een essentie van het jodendom is een vervanging van de vergrauwing, van het alles-het-zelfde. Door verschil, hawdala, tussen gewone en bijzondere dagen, tussen kosjer en niet kosjer, tussen de verschillende volkeren.
Het keert zich daarmee tegen de grensvervaging, de schaalvergroting de verarming door uniformiteit; de mensen als mieren in altijd eendere dagen.
Karakteristiek voor het leven is het eindige; de versiering van het leven, de accentuering ervan, is de verduidelijking van de contouren.
Daarom is uniseks een verarming, zoals assimilatie dat is, verarming van cultuur, zoals verarming van natuur ontstaat door ruilverkaveling en perceelvergroting, als uniformiteit de diversiteit gaat vervangen.”
Het accentueren van verschillen maakt ook duidelijk wat men gemeenschappelijk heeft. Dan komen mensen tot saamhorigheid en gezamenlijkheid. Niet dat zij dan alles gezamenlijk moeten oppakken, maar zo dat het fundament van de verantwoordelijkheid voor de groei en het succes van een ander wordt onderstreept. Dit vanuit het basisprincipe en de overtuiging dat er meer manieren zijn waarin een mensenleven kan verlopen en ook dat iets wat anders is, niet perse fout is.
Dit is in belangrijke mate de taak van de geestelijke verzorging bij de krijgsmacht. Een krijgsmacht waarin de nadruk ligt op uniformiteit loopt het risico om de menselijke contouren uit het oog te verliezen.
Een belangrijke taak van de geestelijke verzorger is juist om het verschil tussen de mensen te accentueren. Het verschil in mentaliteit, in emotionaliteit en de eventueel meegesleepte bagage, het zogenaamde ‘rugzakje’.
In een wereld die steeds groter wordt, moeten wij af en toe stilstaan en onszelf het volgende afvragen:
“Gaat schaalvergroting niet ten koste van de versiering van het leven?”
“Gaat perceelvergroting niet ten koste van de bijzonderheid van het individu?”
“Gaat uniformiteit niet ten koste van de contouren van het bestaan?”
Saamhorigheid en gezamenlijkheid daar waar het mogelijk is en elkaar ondersteunend daar waar gezamenlijkheid tot vervaging zou kunnen leiden. Niet in de illusie dat de grenzen moeten vervagen om tot samenwerking te komen. Maar juist met een diep respect en waardering voor de verschillen, waardoor een prettige samenwerking mogelijk wordt gemaakt.