Bereesjiet/Genesis 12:1-17:27
“Lech lecha me’artsecha – Ga weg uit je land” (Bereesjiet 12:1)
Lech lecha kan gelezen worden als het Hebreeuwse woord lichloech – viezigheid. Wanneer men een parfumerie binnengaat geurt men heerlijk maar wanneer men een leerlooierij betreedt, absorbeert de kleding onmiddellijk de onaangename reuk. Zo worden ook onze sociale contacten beschreven: “Iemand die met wijzen omgaat, wordt wijs, maar iemand die met domme mensen verkeert, zal daarvan de invloed ondervinden”, stelt koning Salomo in Spreuken. Daarom moest Awraham weg uit zijn geboorteomgeving.
Tevens moest Awraham de wereld rondtrekken om G’ds naam bekend te maken temidden van de heidenen. Awraham wordt wel vergeleken met een fles parfum. Zolang die dicht blijft, geeft hij geen goede geur. Pas wanneer de fles geopend wordt en rondgaat, kan iedereen meegenieten. Hetzelfde gold voor de spirituele gaven van Awraham. Ook die moesten de wijde wereld in.
G’d stelt dat Awraham zijn omgeving moet verlaten omdat – hoe hij zich ook afzette tegen de afgoderij uit zijn tijd – de invloed ervan hem toch zou treffen. Hoewel Awraham bereid was zijn leven te geven voor het monotheïsme, bleef hij toch kwetsbaar voor kwade invloeden. Hoeveel te meer geldt dit voor ons, die zich in de verste verte niet kunnen meten met Awraham! Om te groeien, moeten wij onze oude posities durven verlaten. Dat is niet alleen goed voor onszelf maar ook voor onze omgeving. Awrahams besluit heeft de wereldgeschiedenis veranderd. Als we maar bereid zijn onze levensmissie consequent en met mesiroet nefesj – opofferingsgezindheid – te volgen, zal onze toekomst er stukken beter uitzien.
De openingsvers heeft nog een diepere betekenislaag. Awraham moest zijn hele achtergrond loslaten om de spirituele kwaliteiten van het land Israël te kunnen vatten. Pas wanneer men in staat is zijn materiële aspiraties op te geven, wordt het mogelijk het geestelijke goed van het Heilige Land op te snuiven en te absorberen. Alleen dan zullen we beseffen waarin Israël anders is dan alle andere landen.
“en Ik zal je tot een groot volk maken” (12:2)
De reis naar Israël was ook een voorwaarde voor de geboorte van Jitschak, onze tweede Aartsvader. Rasjie (1040-1105) verklaart, dat Awraham in zijn geboortestreek geen kinderen zou kunnen krijgen maar alleen in Israël. Dit is geen medisch vruchtbaarheidsrelaas – waarbij overigens onbegrijpelijk zou zijn waarom iemand duizend kilometer verderop opeens wel vruchtbaar zou zijn – maar een aanduiding van het spirituele niveau van de nakomelingen van Awraham. Behalve dat de geboorte van Jitschak uit twee hoogbejaarde ouders al wonderlijk was op zichzelf, kon de geboorte van Jitschak ook alleen in het Heilige Land plaatsvinden. Onze tweede aartsvader was van een dusdanig hoge kedoesja – heiligheidgehalte, dat hij Israël onmogelijk kon verlaten. Dát was er de oorzaak van dat Awraham – wilde hij uitgroeien tot een groot volk – naar het Beloofde Land moest trekken. Een les voor ons: willen we werkelijk leven als Joden, dan rest ons slechts één land: Erets Jisraëel!
Awrahams economische filosofie
“Toen Awraham hoorde, dat zijn bloedverwant gevangen genomen was” (14:14). Tsedaka is een zeer belangrijke mitswa. Tsedaka stamt uit het begin van onze volkswording. De eerste aanwijzing van het gebruik een-tiende af te zonderen in de geschreven joodse geschiedenis is tot ons gekomen uit de tijd van Awraham, de eerste Aartsvader. De Tora vertelt, dat vier koningen uit het Oosten oorlog voerden met o.a. de koningen van Sodom en Gomorra. De vier koningen overwonnen en namen Lot, de neef van Awraham, mee. Toen Awraham hiervan hoorde, achtervolgde hij de ontvoerders van zijn neef. Hij versloeg de vier koningen uit het Oosten, bevrijdde zijn neef en bracht de gehele oorlogsbuit mee terug. Hierna vertelt de Tora over de ontvangst van Awraham in het land Kenaän: ‘En MalkieTsedek, de koning van Sjaleem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van G’d, de Allerhoogste. En hij zegende hem en zei: Gezegend zij Awraham door G’d, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij gaf hem van alles een tiende. De koning van Sodom nu zei tot Awraham: Geef mij de mensen, en behoud de have voor u. Doch Awraham zei tot de koning van Sodom: Ik zweer bij Hasjeem, bij G’d, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde: zelfs geen draad of schoenriem, ja niets van het uwe zal ik nemen, opdat gij niet kunt zeggen: ik heb Awraham rijk gemaakt!’ (Bereesjiet 14:18-23).
Awraham gaf Malkie-Tsedek een-tiende van de buit van Sodom, die Awrahams eigendom was geworden op grond van het toen geldende oorlogsrecht, omdat Malkie-Tsedek priester van G’d, de Allerhoogste was. De aardse rijkdommen, waarmee Awraham gezegend was, worden door de Ba’alé haTosafot (Bereesjiet 24:1) gezien als een uitvloeisel van Awrahams bereidheid een-tiende van zijn inkomsten weg te schenken. Awraham, de man van chessed, legde de fundamenten voor Klal Jisraëel…
“Wandel voor mij uit en wees volledig – tamiem” (17:1). Awraham heerste over al zijn ledematen en na zijn briet-mila (besnijdenis) had hij zijn lichaam volledig onder controle. Het woordje ‘volledig’ duidt erop dat Awraham na de besnijdenis een bepaalde geestelijke en lichamelijke perfectie had bereikt. Maar wat betekent die term ‘tamiem’? Normaliter betekent ‘tamiem’ dat men zich onvoorwaardelijk en zonder vragen te stellen aan de ge- en verboden houdt. Noach was zo een Tsaddiek (heilige), die ook nog tamiem genoemd werd. Ook bij Ja’akov treft men de term ‘tam’ aan, hetgeen betekent dat hij de wegen van G’d niet bevroeg.
De briet-mila maakt ons anders dan de volkeren uit de omgeving. Vaak vragen we ons af waarom het joodse volk zo moet lijden? De besnijdenis herinnert ons eraan dat wij anders zijn dan de anderen en dat het onmogelijk is ons lot te veranderen net zoals het onmogelijk is om het lichamelijke teken van de besnijdenis ongedaan te maken.
“En gij zult Mijn verbond in acht nemen” (17:9). Waarom heeft Awraham, die toch de hele Tora vervulde voordat deze gegeven werd, de briet-mila niet meteen vervuld toen hij tot zijn joodse bewustzijn geraakte? Op deze vraag bestaan vele antwoorden. Sommigen stellen, dat er in Bereesjiet 9:5 staat dat men zichzelf niet mag verwonden. Daarom moest Awraham op een speciale G’ddelijke opdracht voor de briet-mila wachten. Anderen menen, dat de besnijdenis de brug sloeg tussen de mitswot (geboden) van onze Aartsvaders – die de mitswot op meer spirituele wijze vervulden – naar de mitswot (geboden) van de joden tegenwoordig – na Matan Tora (het ontvangen van de Tora). De mitswot die wij tegenwoordig vervullen zijn er voornamelijk op gericht om het aardse, fysieke te heiligen en verheffen. Daartoe waren onze Voorouders nog niet in staat maar de briet-mila – omdat het een eeuwig verbond achterlaat in het vlees – sloeg de brug tussen onze mitswot en de mitswot van de Awot (Patriarchen). Daarom wilde Awraham wachten tot G’d het hem zelf zou zeggen. Alleen Hij is in staat om onze mitswot en de mitswot van onze Aartsvaders met elkaar te verbinden.
De derde verklaring benadrukt het verbondsaspect van de briet-mila tussen ons en G’d. De briet-mila is een verbond tussen twee partijen. Een verbond kan alleen gesloten worden wanneer beide partijen akkoord gaan. Daarom kun je alleen maar besnijden wanneer je daartoe een opdracht hebt gekregen.
De vierde verklaring stelt dat men zich alleen kan besnijden wanneer men areel (onbesneden) heet. Zolang Awraham de mitswa van briet-mila nog niet gekregen had, heette hij nog steeds geen areel. Daarom kon de mitswa aan hem niet verricht worden en moest hij wachten tot hij de opdracht kreeg. Zodra hij de mitswa kreeg, werd hij areel.
De vijfde verklaring let op de leeftijd van Awraham. Awraham was honderd toen hij besneden werd. Hiervoor was echte opofferingsgezindheid nodig. De Talmoed vermeldt expliciet, dat deze mitswa van besnijdenis – omdat deze in eerste instantie aanvaard werd met veel mesiroet nefesj (opofferingsgezindheid) ook gedurende vele generaties later nog met veel mesiroet nefesj uitgevoerd werd.
“Besneden worde bij u al wat mannelijk is” (17:10)
Awraham overlegde met zijn vrienden Aneer, Esjkol en Mamré hoe hij zich moest besnijden. Aneer antwoordde, dat een briet-mila niet goed was, omdat hij zich daardoor in een uitzonderingspositie zou plaatsen en de hele wereld tegen zich zou krijgen. Esjkol vond, dat het geen enkele invloed zou hebben op de omgeving maar Mamré meende dat hij zich midden op de dag moest besnijden en nergens bang voor moest zijn, want G’d stond aan zijn rechterhand om hem te helpen. Deze discussie is nog steeds actueel. Ook tegenwoordig hoort men deze verschillende geluiden. Sommigen vinden dat we ons helemaal niet moeten afscheiden van de omgeving. Dat zou ons een rustig leven garanderen. Anderen zeggen dat onze invloed te gering is op het wereldgebeuren zodat we ons beter kunnen aanpassen, opdat wij voor iedereen acceptabel zijn. Weer anderen menen, dat we ons nergens iets van moeten aantrekken en gewoon door moeten gaan – in het openbaar – op onze eigen weg, de weg van de Tora, zonder ons te schamen. Uiteindelijk zal de mensheid vanzelf haar weg richting het Jodendom terugvinden. De raad van Mamré werd aangenomen en het feit, dat G’d aan Awraham na de besnijdenis verscheen in de bossen van Mamré, was een vingerwijzing, dat dit de juiste weg was. We mogen ons nooit schamen voor ons geloof.
“En gij zult u besnijden het vlees van uw voorhuid” (17:11)
Awraham Awinoe kreeg de mitswa om de mila te doen maar niet de mitswa van peria (het wegsnijden van het kleine onderhuidje). De mila zorgt ervoor dat we anders zijn dan onze omgeving maar de peria geeft een extra kedoesja. Deze kedoesja heeft het joodse volk pas gekregen bij Matan Tora (meer dan 500 jaar na de geboorte van Awraham Awinoe). De bedoeling van het verbond van de besnijdenis is: “Om voor u tot G’d te zijn en voor de kinderen na u”. De briet-mila versterkt ons besef, dat G’d niet alleen Schepper is van het heelal maar ook de dagelijkse Leider van de wereld blijft.
“En Jisjmaëel zijn zoon was dertien jaar toen het vlees van zijn voorhuid besneden werd” (17:25).
De verdienste van de besnijdenis van de Jisjmaëlieten is dat zij hierdoor in het heilige land kunnen wonen. Hun kracht ligt in het houden van het verbond. Daartegenover moeten wij extra kedoesja genereren, die de specifieke kwaliteit is van het verbond van Am Jisraeel…
HOEKJE HALACHA
Bij een Briet-mila hoort een se’oeda (maaltijd). Dit wordt een se’oedat mitswa genoemd en de commentatoren zijn verdeeld over de vraag of deze verplichting uit de Tora stamt, van Rabbijnse origine is, of alleen een minhag is. Als men uitgenodigd wordt voor een se’oeda bij een briet-mila moet men gaan. Vandaar dat het de gewoonte is om slechts aan de gasten mede te delen waar de se’oeda plaatsvindt, maar mensen niet uit te nodigen. Rabbi Ja’akov Emden (18e eeuw) stelt dan ook dat men iemand niet moet uitnodigen van wie men weet dat hij niet zal komen. Volgens Sefer haBriet moet het een broodmaaltijd zijn. De Maharasj is van mening dat men zonder vlees aan de verplichting om vreugde te voelen niet voldaan heeft, maar de Maĝeen Awraham stelt dat een se’oeda met vissen ook goed is.