Parsja Wajeesjew 5779

WAJEESJEW (en hij woonde). Bereesjiet / Genesis 37:1 – 40:23. 9e sidra.

Ja’akov vestigt zich in Kena’an. Zijn meest geliefde zoon, Joseef, krijgt van hem een fraai, kleurig gewaad. Joseef vertelt zijn broers van zijn dromen: de ene waarin de graanschoven van de broers buigen voor de zijne, de andere waarin de zon, de maan en de sterren voor hem buigen. De broers krijgen een hekel aan hem en als Ja’akov hem erop uit stuurt om naar de welstand van de elders weidende broers te informeren, besluiten ze hem te doden. Op voorspraak van Re’oeween (Ruben) werpen ze hem echter in een droge put, na hem zijn kleurige kleed afgenomen te hebben. Jehoeda stelt voor hem aan een juist langskomende karavaan te verkopen. Het gewaad dopen de broeders in het bloed van een geitenbokje en laten het door een gezant aan Ja’akov brengen. Deze veronderstelt dat Joseef door een dier verscheurd is. Hij is ontroostbaar. In Egypte wordt Joseef verkocht aan Potifar, de overste van de lijfwacht. Hoofdstuk 38 onderbreekt het verhaal van Joseef voor de geschiedenis van Jehoeda, zijn zonen en Tamar, de vrouw van zijn eerstgeborene. Zij wordt weduwe van de oudste zoon van Jehoeda. Volgens de regels van het zwagerhuwelijk trouwt ze met de tweede zoon, die echter zijn zaad verspilt om zwangerschap te voorkomen. Ook hij sterft. Tamar ziet dat Jehoeda haar zijn derde zoon niet geeft en besluit nakomelingschap te verwerven via Jehoeda. Dat lukt via een truc. Zij wordt één van de voormoeders van koning David. Weer terug naar Joseef: hij verwerft de gunst van zijn meester en zijn meesteres wil hem verleiden. Hij weigert; door deze belediging beschuldigt zij hem valselijk, zodat hij in de gevangenis wordt geworpen. Ook daar klimt hij op. Hij duidt de dromen van de wijnschenker en de bakker van Fara’o juist. Na zijn vrijlating vergeet de schenker zijn belofte een goed woordje voor hem te doen bij Fara’o.

Koheen, 1e alija, 37:1-11. Joseef had twee dromen en maakte zich gehaat.

 ‘En Israël hield van Joseef meer dan al zijn zonen, want hij was een zoon die `ben zekoeniem’ was voor hem’ (37:3). Rasjie geeft drie verklaringen op `ben zekoeniem’: 1. Een zoon die in zijn ouderdom geboren werd. 2. Onkelos vertaalt: Joseef was een verstandige zoon. De Tora bedoelt hiermee: alles wat Ja’akov geleerd had bij Sjeem en Ewer gaf hij door aan Joseef. 3. De glans (schoonheid) van zijn gestalte was gelijk aan die van zijn vader. Het woord `zekoeniem’ is een samentrekking van `ziew ekonien’ (de glans van zijn gestalte).

De eerste verklaring lijkt eenvoudig maar geeft geen werkelijke reden aan waarom Ja’akov Joseef zou voortrekken boven de broers. Bovendien was Benjamin jonger dan Joseef en geboren terwijl Ja’akov nog veel ouder was. Als de werkelijke reden voor de voorkeur voor Joseef lag in het feit dat hij in Ja’akovs ouderdom geboren was, had hij Benjamin nog meer moeten liefhebben. Volgens de tweede verklaring is de voorkeur van Ja’akov begrijpelijker: alle diepe geheimen van de Tora deelde hij met Joseef en niet met de andere broers. Maar dit is zeker geen eenvoudige verklaring omdat er in de Tora staat: ‘een zoon die hem geboren werd in zijn ouderdom’ en niet `een enorm knappe zoon’ (hoewel `zakeen’ nog wel eens verklaard wordt als een samentrekking van de woorden `ze

kana chogma’ – hij heeft zich wijsheid verworven). Maar als wij ouderdom uitleggen als wijsheid en Ja’akov zijn kennis kon delen met Joseef dan had er in de Tora moeten staan: ‘ben ziknoeto’. Daarom geeft Rasjie nog een derde verklaring: Joseef leek erg op Ja’akov. Dat verklaart een ander aspect van `zekoeniem’, het schijnbare meervoud van de uitgang –iem. Gelaat is in het Iwriet een meervoudsvorm. Dit duidt op uiterlijke gelijkenis tussen Ja’akov en Joseef. Niettemin is dit wel de minst waarschijnlijke verklaring voor Ja’akovs liefde. Daarom wordt deze laatste uitleg als derde geciteerd.

Levie, 2e alija, 37:12-22. Re’oeween redt Joseef van de moordplannen van zijn broers.

Toen Joseef zijn broers in Dotan bezocht om hun vader over hen te berichten, vertelt de Tora: ‘En zij smeedden een complot tegen hem om hem te doden’ (37:18).

Sommige meforsjiem (verklaarders) stellen, dat hier niet zozeer sprake was van een complot. De broers hielden een soort `Dien Tora’. Zij beschouwden hem als een levensgevaarlijke verrader. De broers redeneerden als volgt: ‘Hij is hier niet gekomen omdat hij in ons geïnteresseerd is maar alleen om te kijken of wij iets verkeerd doen, zodat hij weer kan klikken bij onze vader. Als onze vader hoort dat wij niet alleen maar goed doen zal hij ons vloeken, zodat wij gestraft zullen worden door G’d. Joseef zal dan als enige gezegende overblijven’. Ook eerder hadden de broers Joseefs daden verkeerd beoordeeld. Joseef bracht hun wandaden over aan hun vader. De broers beschouwden dit als een bedreiging. In halachische terminologie heet iemand als Joseef – in de ogen van zijn broers – een rodeef, een belager die eropuit was om hen te doden (als Ja’akov hen zou vervloeken vanwege hun gedrag zou dat dodelijke consequenties kunnen hebben). Hun poging om Joseef onschadelijk te maken kan worden gezien als een soort zelfverdediging, volgens de regel (B.T. Sanhedrien 72a) die stelt dat: ‘Wanneer iemand eropuit is om u te doden, moet u hem vóór zijn en hem doden’. Feitelijk bedoelde Joseef het niet zo kwaad en bracht hij hun wandaden aan bij hun vader opdat zij hun misstappen zouden rectificeren. Ook zijn dromen, die de jaloezie van zijn broers nog verder aanwakkerden, bracht hij niet als demonstratie van zijn superioriteit. Joseef zocht geen macht, maar meende oprecht dat hij vanuit de Hemel voorbestemd was voor leiderschap.

Als Joseef ergens van kan worden beticht, dan is het dat hij niet voorzien heeft dat zijn verhalen de woede van zijn broers zouden opwekken. Daarom staat aan het begin van deze Sidra (afdeling) dat hij een na’ar (een puber) was, hoewel hij in feite op dat moment zeventien jaar oud was. De Maharal van Praag legt dit uit in zijn werk Goer Arjé: ‘Hij was jong in zoverre hij de consequenties van zijn daden niet volledig kon overzien.’

3e alija, 37:23-36. Joseef wordt doorverkocht en zijn kleed gaat naar Ja’akov.

 4e alija, 38:1-30. Jehoeda verwekt bij schoondochter Tamar Perets en Zerach.

Jehoeda had drie zonen: Eer, Onan en Sjela. Jehoeda huwde Eer uit aan Tamar maar omdat Eer niet wilde dat de mooie Tamar zwanger raakte en aan schoonheid zou verliezen, verspilde hij zijn zaad. G’d doodde hem. Hetzelfde gebeurde met Onan. Volgens de voorschriften moest Tamar wachten op de jonge Sjela voor een zwagerhuwelijk (vgl. Dewariem 25:5 e.v.). Maar Jehoeda was nooit serieus van plan dit zwagerhuwelijk te laten doorgaan. Tamar had dit door en verkleedde zich als een ontuchtige vrouw maar hield haar gezicht bedekt. Zij verleidde haar schoonvader Jehoeda en liet hem een onderpand afgeven, waarmee zij hem later kon terechtwijzen. Drie maanden later werd Jehoeda bericht, dat zijn schoondochter ontucht had gepleegd, waarop de doodstraf over haar werd uitgesproken. Op het beslissende moment stuurt Tamar de zegelring, snoeren en staf van haar schoonvader naar hem toe. Jehoeda herkende ze en zei: “Zij is onschuldiger dan ik”.

Daarna is de tekst multi-interpretabel. Volgens één mening stopte hij met haar te “kennen”, volgens een tweede mening bleef Jehoeda gewoon met Tamar getrouwd. Volgens de Midrasj was deze affaire van Hogerhand ingegeven: uiteindelijk zou de Masjie’ach uit deze moeizame relatie voortkomen. Hoewel sommige verklaarders van mening zijn, dat dit een verantwoorde zaak is en het de Masji’achs taak is om het goede uit het kwade te bevrijden, blijven we toch zitten met de vraag hoe het mogelijk is dat de Verlosser uit een schijnbaar ontoelaatbare relatie voortkomt.

Was de relatie tussen Jehoeda en Tamar inderdaad onzedelijk? Sommigen wijzen op het verbod uit Wajikra (Leviticus) 21:9 “Wanneer een priestersdochter – Tamar was een dochter van Sem, een priester – zich ontheiligt door ontucht te plegen, dan ontheiligt zij daarmee haar vader; met vuur zal ze verbrand worden”. Maar dit verbod gold toen nog niet. Zelfs na het geven van de Tora gold het pas nadat dit verbod in Wajikra was uitgesproken. Bovendien geldt het niet voor een ongetrouwde dochter van een Koheen. Tamar was op het moment van de ontucht ongehuwd. Haar beide mannen waren overleden. Redak, Rasjbam en Ramban – alle middeleeuwse geleerden – claimen echter, dat in die tijd een vrouw die op een zwagerhuwelijk wachtte dezelfde status had als een getrouwde vrouw. Maar de “vader van alle verklaarders” Rasjie (1040-1105) is het hier waarschijnlijk niet mee eens. Nergens stelt hij, dat een vrouw die op een zwagerhuwelijk moet wachten, beschouwd wordt als een getrouwde vrouw. Bovendien wachtte Tamar helemaal niet meer op een zwagerhuwelijk. Voor een levensbedreigende `femme fatale’ als Tamar, wier mannen Eer en Onan op onverklaarbare wijze stierven, bestaat volgens de halacha helemaal geen plicht tot zwagerhuwelijk, vanwege het levensgevaar (katlaniet)!

Maar was Tamar dan niet als schoondochter verboden voor Jehoeda? Nee! Dit huwelijksverbod is gebaseerd op een “ongeoorloofde vermenging van het zaad van de zoon en dat van de vader”. Omdat Eer en Onan hun zaad verspilden, was hier geen sprake van een `ongeoorloofde vermenging’. Hoewel Tamar een dochter was van Sem, de priesterzoon van Noach, verdiende ze dus zeker niet de verbrandingsstraf. Waarom kon Jehoeda met zijn rechtbank dan toch tot die straf besluiten?

Dit was niet zozeer het gevolg van Torawetgeving maar vloeide voort uit de toen geldende Noachidische wet. Na de zondvloed, die over de wereld kwam vanwege de alom heersende onzedelijkheid en ontucht werd elke immorele overtreding – zoals prostitutie – met de doodstraf gesanctioneerd. Het was een algemene wet uit die tijd op grond van maatschappelijke consensus. Toen Jehoeda uiteindelijk toegaf dat hij de vader was van de tweeling in Tamars buik was de doodstraf dus ook niet meer nodig. Alleen prostitutie was verboden maar Tamar, die het bij één man had gehouden, was dus niet strafbaar. Daarom kunnen we de relatie Jehoeda-Tamar niet als ontuchtig afdoen. Hoewel de wijze waarop het tot stand kwam op ons wellicht een vreemde indruk maakt, was de relatie niet onzedelijk en immoreel te noemen. G’d heeft dit kennelijk zo gewild. Zijn wegen blijven ondoorgrondelijk. De Masjie’ach zal licht scheppen, ook in deze duistere relatie.

5e alija, 39:1-6. Door Joseef rust er zegen op het huis van Potifar.

 ‘En zijn heer zag dat G’d met hem was en alles wat hij deed liet G’d slagen in zijn hand’ (39:3)

Rasjie legt uit dat ‘G’d met hem was’ betekent dat de naam van G’d in zijn mond lag. Hoe weet Rasjie dit? Waarom kunnen we niet eenvoudig verklaren dat Joseef voorspoedig was in alles wat hij ondernam, en dat dat gezien werd als een bewijs dat G’d met hem was? Dit is echter niet plausibel. Want hoe leggen we de woorden ‘en zijn meester zag dat G’d met hem was’ uit? Succes alleen is geen indicatie dat G’d met ons is. Geloofde Potifar, Joseefs baas, inderdaad in G’d? Hoogstwaarschijnlijk niet. Het enige mogelijke antwoord is dat Joseef de reden van zijn succes steeds duidelijk uitsprak. Overal en altijd zei hij ‘Baroech HaSjeem’ (geprezen is G’d). Hij liep nooit op te scheppen over zijn eigen verdiensten maar bedankte G’d voor alle goede zaken. Het is opvallend hoe vaak Joseef – wanneer hij aan het woord is – de naam G’d vermeldt. Bijna altijd.

6e alija, 39:7-23. Potifars vrouw probeert Joseef te verleiden. Joseef belandt in de gevangenis.

 7e alija, 40:1-23. De dromen van de schenker en de bakker worden geduid door Joseef.

Aan het einde van Wajeesjev staan vier woorden, die de hele geschiedenis hebben veranderd. Joseef bediende in de gevangenis twee leden van het hof van Farao. Joseef zat kennelijk in de VIP-gevangenis. De schenker was een vertrouweling van Farao, omdat hij zijn wijn voorproefde. En de bakker genoot ook een hoge status. Beiden hadden zij hun dromen. Joseef zag, dat zij het er moeilijk mee hadden en vroeg hen:“Waarom zijn jullie zo depressief?”. Zij vertelden hun dromen aan Joseef. Joseef legde ze uit. De wijnschenker werd vrijgesproken en mocht terug naar het hof. Jaren later herinnert hij zich Joseef en Joseef wordt uit de gevangenis gehaald. Joseef legt de dromen van Pharao goed uit en wordt onderkoning. De hele toenmalige bekende wereld werd tijdens de hongersnood onderhouden door Joseef. Ook zijn vader en zijn broers uit Kena’an heeft hij in leven gehouden. Wat vormt de inleiding op deze wonderlijke geschiedenis? De vraag van Joseef “waarom zien jullie er vandaag zo slecht uit?”. Het laat het belang zien van interesse in onze medemens, omdat vriendelijke woorden altijd hun sporen achterlaten. Vier woorden veranderden de loop van de geschiedenis. “Hoe is het met je?” kan soms een groot verschil maken.

Reacties zijn gesloten.