Bereesjiet/Genesis 41:1-44:17
“Nu gebeurde het na verloop van twee volle jaren, droomde Pharao, en zie hij stond aan de rivier” (Genesis 41:1)
De Midrasj stelt dat Joseef twee jaar extra – meer dan de oorspronkelijk geplande tien jaren – in de gevangenis moest doorbrengen. Dit wordt aangeduid in de beginwoorden van deze Parsja. Als wij de carrière van Joseef volgen dan zien wij, dat hij aan het begin van de Sidra van vorige week de lievelingszoon van Ja’akov was. Aan het einde van de Sidra zit hij echter diep in de put. Plotseling wordt hij verheven tot de hoogst denkbare positie in het land Egypte. Kunnen wij hier iets uit leren? Wellicht zou het volgende een belangrijke “moraal van het verhaal” kunnen zijn. Aan het begin van parsjat Wajeesjev zegt Joseef tegen zijn familie: “luister naar mijn dromen”. Het lijkt erop, dat Joseef wilde dat iedereen zich bewust was van zijn ambities en zijn aspiraties en zijn hoop op een hoge positie. Iemand die alleen maar wil dat mensen weten wat hij van het leven verwacht, creëert averechtse effecten. Aan het einde van parsjat Wajeesjev zegt Joseef tegen de schenker en de bakker: “Vertel mij jullie dromen”. Hij bedoelde hiermee te zeggen, dat hij wilde horen wat hún ambities waren, waar zij op hoopten. Wanneer men bereid is om naar de dromen en aspiraties van anderen te luisteren, is men op de goede weg. Joseef zorgt in Mikkeets voor het zielenheil van zijn eigen familie en het grote Rijk Egypte. Dat is nog een stapje hoger. Niet alleen naar anderen luisteren maar hen ook willen helpen in hun spirituele verheffing!
“Toen ontbood Pharao Joseef en zij haalden hem snel uit de gevangenis” (41:14)
Maar waarom moest Joseef nog twee jaar extra in de gevangenis blijven? Rasjie (1040-1105) stelt, dat Joseef gestraft werd voor zijn gebrek aan G’dsvertrouwen. Hij faalde hierin toen hij de opperste schenker vroeg om voor hem bij Pharao een goed woordje voor hem te doen. Joseef sprak hierbij twee belangrijke Hebreeuwse werkwoorden: “Maak melding van mij en haal mij eruit”. Voor deze twee woorden moest hij nog twee jaar in de gevangenis blijven. Een opmerkelijke uitspraak! Wat werd Joseef nu precies kwalijk genomen? Het lijkt erop dat hem werd verweten dat hij via aardse methoden, door zijn verzoek aan de hoofdschenker uit het hof van Pharao, uit de gevangenis probeerde te komen.
De kritiek op Joseef is op twee niveaus te begrijpen en leert veel omtrent de verhouding tussen mens en G’d: in hoeverre mag men op wonderen vertrouwen? Grote Tsaddikiem (heiligen) moeten volledig op G’d vertrouwen. Zulke mensen gaan zelden naar een dokter omdat ze op bovennatuurlijke genezing mogen rekenen. Dit niveau is uiteraard niet weggelegd voor de gemiddelde burger. Daarom staat er ook in de Tora (Sjemot 31:19) dat men naar een dokter moet gaan en “men zich zeker moet laten genezen”. Ook op andere terreinen bestaan er analoge niveauverschillen. Neem het kostwinnerschap. In de Talmoed (B.T. Berachot 35a) staat een meningsverschil beschreven tussen Rabbi Sjimon bar Jochai en Rabbi Jisjmaëel over de verhouding tussen werk en Tora leren. Rabbi Jisjmaëel zegt, dat men moet werken maar daarnaast tijd moet reserveren om Tora te leren. Rabbi Sjimon bar Jochai zegt echter, dat men moet ‘zitten en leren’ en erop mag vertrouwen dat G’d wel voor het levensonderhoud zal zorgen.
Het commentaar van de Talmoed hierop luidt, dat veel mensen het advies van Rabbi Jisjmaëel opvolgden en hiermee succes behaalden. Maar degenen die de visie van Rabbi Sjimon bar Jochai deelden, lukte dat maar matig. Voor de grote massa is de levensstijl van Rabbi Sjimon bar Jochai niet haalbaar. Er zijn echter mensen, die dat niveau, ondanks alles, toch halen en voor hen stuurt G’d levensonderhoud. G’dsvertrouwen is dus afhankelijk van het niveau van het individu. Als men inderdaad in elk opzicht perfect en totaal toegewijd is aan het Hogere, zal G’d voor deze persoon zorgen. De mens zelf hoeft dan niet veel aardse inspanning te verrichten voor zijn inkomen. Voor de normale, gemiddelde mens is dit echter niet weggelegd. Hij moet werken voor zijn gezin en gewoon naar de dokter gaan.
“En Pharao zei tot zijn dienaren: Zouden wij iemand kunnen vinden als deze, een man in wie de Geest van G’d is?” (41:38)
Joseef was een grote Tsaddiek, die zijn vertrouwen volledig op G’d stelde. Zijn niveau was verheven boven gewone, aardse inspanning. Gezien zijn hoge niveau van G’dsvertrouwen had hij de interventie van de schenker niet hoeven of moeten zoeken. Dat was beneden zijn waardigheid. Daarom kreeg hij twee extra jaren gevangenis.
Volgens een andere benadering in de verklaarders heeft Joseef niets verkeerds gedaan toen hij hulp bij zijn medemensen zocht om uit de gevangenis te komen. Twee jaar extra gevangenis waren geen straf maar meer een natuurlijk gevolg van zijn daden. G’ds verhouding tot de mens is altijd een spiegelbeeld van de verhouding van de mens tot G’d. De Ba’al Sjem Tov (1698-1760) legt hierbij uit, dat de interactie tussen mens en G’d net als een schaduw werkt. De schaduw volgt de mens in alles wat hij doet. Wanneer wij de gewone, natuurlijke levensweg bewandelen, reageert G’d via de natuurlijke weg. Wanneer wij een bovennatuurlijke weg bewandelen, worden wij op een bovennatuurlijke wijze door het leven geleid. Joseef beliep – in afwijking van zijn normale habitus – hier opeens de aardse weg. Hij vroeg de schenker te interveniëren. G’d liet daarom de natuur op zijn beloop en daarom gebeurde het onvermijdelijke. De schenker vergat zijn belofte en Joseef zuchtte nog twee jaar in de gevangenis. Tsaddiekiem functioneren nu eenmaal op een ander niveau dan gewone mensen. Dat maakt de Tora soms zo moeilijk te begrijpen. Omdat wij de gegevens uit de Tora vaak alleen naar ons eigen niveau vertalen zonder rekening te houden met de levensstijl van de hoofdrolspeler ontstaan er vragen en problemen. Een belangrijke les uit deze sidra: verplaats je in de omstandigheden van de ander. Dan kunnen we elkaar veel beter begrijpen.
“Toen het hele land Egypte hongerig was en het volk tot Phara’o huilde om brood, zei Pharao tot heel Egypte: “Ga naar Joseef; wat hij u zeggen zal, moeten jullie doen.” (Bereesjiet 41:55)
Rasjie (1040-1105) verklaart: “Alles wat Joseef tegen jullie zal zeggen, moeten jullie doen”. Omdat Joseef tot hen zei, dat zij zich moesten laten besnijden, kwamen zij bij Pharao en klaagden bij hem: “Wij moeten ons laten besnijden van Joseef”. Pharao zei tegen hen: “Waarom hebben jullie geen koren ingezameld? Heeft hij dan niet laten uitroepen dat er jaren van hongersnood op komst waren?”. Daarop zeiden de Egyptenaren: “We hebben veel verzameld maar het is bedorven”. Hierop zei Pharao tegen zijn onderdanen: “Indien dit zo is, dan moeten jullie alles doen wat hij u zeggen zal; hij heeft nu verordonneerd dat het koren zou bederven en dat is ook inderdaad gebeurd. Wat nu als jullie zijn bevelen niet zouden opvolgen om jullie te besnijden, en hij over ons besluit dat wij zullen sterven?! Wat door hem besloten wordt, gebeurt, zoals uit het bederven van het koren is gebleken. We moeten ons dus in alles aan hem onderwerpen. Volgt daarom maar snel zijn bevelen op, opdat hij niet nog ergere besluiten zal nemen”.
Wat was er gebeurd? Gedurende de zeven jaar van overvloed heerste in Egypte een ongekende welvaart. Joseef liet één vijfde van het graan opslaan. Na zeven jaar was er plotseling een enorme hongernood, er was niets meer overgebleven van de overvloed. Voordat hij graan uitdeelde stelde Joseef, de onderkoning, één voorwaarde: “Doe jullie afgoden weg en zeg: Geprezen is G’d die brood geeft aan iedereen”. Het volk antwoordde dat ze dat nooit zouden doen, omdat ze geen afscheid konden nemen van hun afgoden. Maar na enige tijd kwamen ze weer voor brood bij Joseef en hij eiste toen van hen, dat zij zichzelf zouden besnijden. Het volk nam dit niet en ging naar Pharao, die hen weer terugverwees naar Joseef: “Maar wij moeten een besnijdenis ondergaan!”. Pharao antwoordde dat Joseef hen toch de hongersnood had voorspeld en dat ze iets hadden moeten bewaren. “We hebben inderdaad alles bewaard maar het is gaan rotten!”. Toen zei Pharao tegen zijn onderdanen: “Als Joseef de macht heeft te verordonneren, dat jullie brood zal gaan schimmelen en dat jullie graan bederft, heeft hij ook de macht over leven en dood te beschikken. Luister naar hem, zelfs wanneer hij van jullie een besnijdenis eist”. Waarom wilde Joseef dat de Egyptenaren zichzelf besneden? Op deze vraag bestaan vele antwoorden. Het simpelste is de gedachte dat dit een voorbereiding vormde op de Egyptische ballingschap. De kinderen van Ja’akov waren besneden. Joseef wilde niet dat zijn broers en hun kinderen de Briet-Mila in Egypte zouden “vergeten”. Opdat ze niet beschaamd zouden staan om hun besneden status, wilde Joseef dat iedereen zich zou besnijden.
Maar wat was het nut voor Egyptenaren om zich te laten besnijden? Op grond van de pasoek Bereesjiet 9:5 : “Maar slechts uw bloed, uw leven, zal Ik ‘terugvorderen’”, leidt men af dat het eigenlijk verboden is om zich te besnijden omdat dit veel bloedverlies oplevert. Alleen de Bné-Jisraeël hebben hiertoe een speciale opdracht gekregen die dit verbod op bloedvergieten terzijde schuift. Ook Awraham, die de hele Tora al gehouden heeft, heeft met de Briet-Mila gewacht totdat hij daartoe expliciet opdracht kreeg!
“Ook zei Pharao tot Joseef: Ik ben Pharao maar zonder u zal niemand in het hele land Egypte zijn hand of zijn voet opheffen” (41:44)
Maar waarom wilde Joseef een Briet-Mila voor iedereen? In Bereesjiet 17:33 krijgt Awraham een opdracht van G’d: “Besneden moet worden, alles wat in jullie huis is en gekocht is met geld, en Mijn verbond zal zijn aan uw vlees tot een eeuwig verbond”. Hieruit volgt, dat iedereen, die onderdeel vormt van het huishouden en voor wie een zorgplicht geldt, een Briet-Mila moet ondergaan. Toen Joseef onderkoning werd en niemand zonder zijn toestemming “zijn hand of zijn voet mocht opheffen in het hele land Egypte”, bleek dat alle Egyptische onderdanen onder Joseefs zeggenschap vielen.
Daarom stelt Rasjie, dat Joseef altijd al placht te zeggen dat zij zich moesten besnijden, omdat zij onder zijn verantwoordelijkheid vielen. Joseef was verplicht om hierop toe te zien. Graan gaf hij niet voor geld maar in ruil voor een Briet-Mila. Toch blijft het vreemd, dat Pharao, die toch boven Joseef stond in de hiërarchie van het koninkrijk, zich niet gemengd heeft in deze staatsaangelegenheid. Daarom stelt Rasjie dat Joseef in feite meer te vertellen had dan Pharao. Het feit dat hij kennelijk besloten had dat het graan zou bederven, toonde dat aan. Natuurlijk had Pharao normaliter ingegrepen maar omdat het voedseltekort – ook in de opslagplaatsen – van bovennatuurlijke aard was, had Pharao geen zin om te interveniëren. Zijn opdracht aan Joseef om het voedsel te verdelen onder het volk zou geen effect hebben. Want zelfs als Joseef het graan zou uitdelen, zou dit ook gaan rotten!
Pharao wilde geen enkel risico lopen met Joseef. Daarom weigerde hij Joseef op te dragen zijn besnijdenis-eis op te geven. Dat zou Joseef er wellicht toe gebracht hebben om nog drastischer maatregelen te nemen. Erger dan hongersnood, die een sluipende dood is, is de directe dood. Pharao erkende dat Joseef door zijn gebed het graan, dat de Egyptenaren hadden opgeslagen, had laten rotten. Pharao was bang voor Joseefs spirituele kracht. Dit ligt aangeduid in de bewoordingen van het vers “wat Joseef jullie zal zeggen, moeten jullie doen” (41:55). De toekomstige vorm van “wat hij zal zeggen”, betekent dat er nog meer te verwachten was dan hij tot nu toe had gezegd.
Joseef stond boven de aardse, materiële wereld. Daarom kon hij koning over Egypte worden; het aardse stoorde hem niet in zijn godsdienstige beleving. Hierin was hij sterker dan zijn broers, die als veehoeders afgezonderd van de wereld leefden, en ongestoord konden groeien in hun religie. Joseef heerste echter over de wereld. Hij had zelfs invloed op zijn omgeving. Hij probeerde de Egyptenaren te onderwerpen aan de Briet-Mila, hetgeen zeer tegen hun gevoel en gewoonte indruiste. Egypte was een land waar ontucht welig tierde. De besnijdenis kwam dit beteugelen. Joseef had zo een goede invloed op zijn omgeving, dat ook Pharao de Egyptenaren opdroeg naar hem te luisteren.
Ieder mens heeft de morele kracht om zijn omgeving te ontstijgen. We kunnen zelfs de a-religieuze omgeving beïnvloeden, zodat het Jodendom een licht voor de volkeren zal worden. Dit is de boodschap van Chanoeka. Nadat het donker is, moeten we de lichtjes aansteken. Een beetje Tora-licht verdrijft veel spirituele duisternis. We steken het naar buiten toe aan en we willen daarmee aangeven dat we niet alleen ons eigen huis verlichten maar ook buitenshuis moet het licht van de Tora schijnen. Omdat we iedere avond één lichtje meer aansteken, is deze groei duidelijk aanwezig.