Parsja Wajechi 5779

Bereesjiet/Genesis 47:28-50:26

WAJECHI (en hij leefde). Bereesjiet/Genesis 47:28 – 50:26. 12e sidra en tevens het einde van het eerste boek van de Tora. Ja’akov leeft 17 jaar in Egypte als hij zijn einde voelt naderen. Hij laat Joseef zweren dat hij hem zal begraven in de spelonk Machpela. Ja’akov wordt ziek en als Joseef met zijn zonen Menasjee en Efraïm bij Ja’akov komt, benoemt hij hen tot zijn eigen zonen. Ja’akov is blind. Bij de zegen legt hij zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm, de jongste en zijn linkerhand op het hoofd van Menasjee. Joseef probeert dit ongedaan te maken, maar zijn vader zegt dat hij weet wat hij doet. De jongste zal groter worden dan de oudste. Ja’akov ontbiedt dan zijn andere zonen voor een beracha (zegen). Jehoeda maar vooral Joseef kunnen uitvoerige zegeningen tegemoet zien. Daarna sterft Ja’akov. Hij krijgt een grote begrafenis in de Machpela. Na hun vaders dood vrezen de broers de wraak van Joseef maar hij stelt hen gerust: G’d heeft alles ten goede gekeerd. Als ook hij zijn einde ziet naderen voorspelt hij, dat G’d hen zal uitvoeren en laat hen zweren dat de broers zijn gebeente zullen meenemen. Joseef werd 110 jaar.

Koheen, 47:28-48:9. Ja’akov is 147, voelt zijn einde naderen. Hij wil niet begraven worden in Egypte.

Ja’akov was de eerste in de geschiedenis van de mensheid, die ernstig ziek werd voor zijn overlijden. Hoe vreemd het ook moge klinken, maar Ja’akov vroeg om ziekte voor het overlijden. Hij meende dat als iemand plotseling zou sterven, hij niet in de gelegenheid was om tot inkeer te komen, zijn affaires te regelen en opdrachten te geven aan zijn kinderen. G’d begon met Ja’akov en hij werd als eerste ziek voor zijn overlijden. Opvallend dat wij nooit om ouderdom, pijn en ziekte verzocht zouden hebben. Wat is het verschil tussen onze Aartsvaders en wij tegenwoordig? Wij vinden goed leven in deze wereld belangrijker dan de Olam Haba (het Hiernamaals). Wanneer mensen tegenwoordig denken aan lijden vlak voor het overlijden, dan zouden zij kiezen voor een snelle dood. Toch heeft men tijd nodig om zich voor te bereiden op de dood. “Begraaf mij toch niet in Egypte” (47:29).Volgens Rasjie had Ja’akov voor dit verzoek verschillende redenen. Allereerst meende hij, dat zijn lichaam zou lijden onder de latere plaag ‘luizen’, die Egypte zou treffen. Bovendien moeten de doden van buiten het land Israël – voordat ze herleven – door onderaardse gangen naar Israël bewegen, wat onaangenaam is. Verder vreesde hij, dat de Egyptenaren hem als afgod zouden aanbidden. Dit wilde hij absoluut niet. Omdat een afgod vernietigd moet worden, wilde hij geen risico nemen en in Israël begraven worden. “Toen zei hij: zweer mij en hij zwoer hem; hierop wierp Israël zich weer aan het hoofdeinde van zijn bed”. (47:31). Ja’akov boog voor zijn zoon Joseef nadat hij hem bezworen had te zullen begraven in de spelonk de Machpela. Ja’akov knielde voor zijn zoon vanwege het bekende gezegde ‘buig voor een vos op zijn tijd’ (wanneer hij voorspoedig en machtig is ook al zou je hem normaliter die eer niet waardig keuren). Joseef had zijn vader respect moeten tonen. Hier gebeurde het omgekeerde. Ja’akov toont respect voor zijn zoon Joseef, omdat hij de onderkoning van Egypte was en hij als enige in staat was zijn wens om begraven te worden in Israël te vervullen. Daarom boog Ja’akov voor Joseef.

Levi, 48:10-16. Ja’akov legt zijn rechterhand op de jongste (Efraïm). Hij zegent Joseef door zijn kinderen.

Joseef gaat op bezoek bij zijn zieke vader. De mitswa van het bezoeken van zieken bestaat uit twee onderdelen: a. Zorgen voor alle behoeften van de zieke.b. Voor de zieke dawwenen (bidden). Men mag niet met lege handen op ziekenbezoek gaan en men moet ervoor zorgen, dat het bezoek de zieke niet te zwaar valt. Indien te vrezen valt dat de zieke de bezoeker verdenkt van leedvermaak, dat de bezoeker zich verheugt over de ziekte van de patiënt, is het beter om niet op bezoek te gaan. De zieke moet baat hebben bij het bezoek. Indien de bezoeker geen goede bedoelingen heeft, of indien hij niet heeft gedawwend (gebeden) voor de zieke, heeft men de mitswa van bikoer choliem niet vervuld (Rema J.D. 335:4). De Chagamiem (Wijzen) hebben toegestaan zieken ook te bezoeken op Sjabbat. Ook is het toegestaan om een miesjèbérach (zegen) te laten uitspreken in de synagoge voor een ernstige zieke.Een vraag die binnen het kader van bikoer choliem tegenwoordig nogal eens gesteld wordt, luidt of men voor het vervullen van deze sociale mitswa (gebod) persoonlijk bij de zieke op bezoek moet gaan of dat men deze mitswa ook per telefoon kan vervullen. Moderne autoriteiten hebben hun licht over deze vraag laten schijnen. Rav Mosje Feinstein (Igrot Mosjé, Joré Dé’a I:223) meent, dat men de mitswa niet volledig vervult met moderne communicatiemiddelen, omdat de zieke doorgaans meer heeft aan een persoonlijk onderhoud dan aan een ‘telefoontje’. Bovendien mag aangenomen worden, dat de bezoeker meer geneigd zal zijn te dawwenen (bidden) voor de zieke, indien hij hem ‘van aangezicht tot aangezicht’ gesproken heeft. De gebeden in de buurt van een zieke zijn krachtiger omdat de Sjechiena (G’ddelijke Aanwezigheid) sterker gevoeld wordt bij het ziekbed.

De Engel, die mij verloste van alle kwaad, zegene de jongens en bij hen zal genoemd worden mijn naam en de naam van mijn vaders Avraham en Jitschak; en mogen zij zich vermeerderen in menigte in het midden van het land” (48:16). Rasjie legt hier uit: “G’d moge de jongens zegenen: Menasje en Efraïm”. Wat wil Rasjie hier ons mee duidelijk maken? We weten zeker dat de jongenlui de zonen van Joseef zijn, Menasje en Efraïm. Die stonden immers voor hem. Het hele hoofdstuk spreekt over Menasje en Efraïm! Welk misverstand wil Rasjie voorkomen? Het kan zijn dat de lezer denkt dat hier misschien nog andere kinderen van Joseef worden bedoeld, omdat in 48:15 alleen Joseef gezegend wordt (niet Efraïm en Menasje). Wellicht had Joseef nog andere kinderen, die verder niet vermeld worden in de Tora. In zin 48:20 worden Menasje en Efraïm nog eens apart gezegend zodat men zou kunnen denken dat er nog andere kinderen in het spel waren. De Midrasj stelt dat hier met de ‘jongelui’ Jehosjoe’a (die afstamde van de stam Efraïm) en Gideon (die afstamde van de stam Menasje) bedoeld worden. Beide mannen werden door een G’ddelijke Engel gered. En volgens de Midrasj zou Ja’akov deze twee ‘jongelui’ op het oog hebben gehad. Men zou kunnen menen dat de zegen van Ja’akov een soort profetische betekenis had en op deze toekomstige leiders zou slaan. Rasjie zegt in feite dat hij op de hoogte is van de Midrasj die stelt dat hier Jehosjoe’a en Gideon worden bedoeld. Maar de eenvoudige verklaring is uiteraard dat hier Menasje en Efraïm worden bedoeld. Dit is logisch omdat de hele context spreekt over Joseef die twee zoons naar hun grootvader brengt voor een zegen. Dat van hen Jehosjoe’a en Gideon zouden afstammen is niet direct relevant voor de pesjat (de eenvoudige verklaring).

3e alija, 48:17-22. Ja’akov legt Joseef uit dat Efraïm groter zal zijn dan zijn broer.

4e alija, 49:1-18. Ja’akov wil zijn zonen het einde der dagen vertellen. Dit gebeurt echter niet. Ja’akov beschrijft de karakters van zijn zonen en geeft zijn zegen.

In de beracha (zegening) van Jehoeda staat, dat “de scepter niet van Jehoeda zal wijken” (49: 10). Nachmanides (1194-1270, Spanje, Israël) merkt hier op, dat dit niet betekent dat er altijd een koning zal zijn: “Lange tijd zal er geen monarch heersen over het Joodse volk. De bedoeling is echter, dat geen andere stam het koningschap mag overnemen. Dit geldt tot de tijd van de Masjie’ach. Dat Saul, uit de stam Benjamin, koning zou worden over Israël was omdat de vraag naar koningschap G’d onbetamelijk voorkwam. G’d wilde namelijk niemand uit de stam Jehoeda tot eerste koning over Israël verheffen, omdat Hij wist dat het met de eerste koning niet goed zou aflopen”. Nachmanides stelt dat alle vorsten uit andere stammen de wil van Ja’akov overtreden hebben: “Dit was ook de straf voor het Chasjmoneïsche koningshuis, dat gedurende het bestaan van de Tweede Tempel heerste, want, hoewel zij tot de vroomsten van het volk behoorden en zonder hen de Tora en de mitswot in de vergetelheid waren geraakt, uiteindelijk werden ze toch zwaar gestraft. Vier van de zonen van de oude Chasjmonai stierven, ondanks hun macht, kracht en succes, door het zwaard van hun vijanden. Uiteindelijk liep het slecht af met hun dynastie omdat zij illegaal heersten. We kunnen hier veel van leren. Hoewel het doel goed was, waren de middelen onjuist. Het doel heiligt nooit de middelen in de Tora. Zelfs voor de meest nobele projecten mag men geen onzuivere wegen bewandelen.

5e alija, 49:19-26. Verdere Berachot (zegeningen).

Over Sjimon en Levi, die de stad Sjechem uitmoordden, stelt Ja’akov: “Sjimon en Levi zijn broers”. Toch zien we naderhand grote verschillen tussen deze twee stammen: uit Levi kwamen Mosjé, Aharon en Mirjam voort, terwijl uit Sjimon de stamoudste Zimrie ben Saloe geboren werd, die tijdens de ontucht met de dochters van Moav 24.000 mensen mee het graf in sleepte. Beide stammen kregen geen eigen erfdeel in Israël. Bij Levi was dat omdat G’d hun erfdeel was. Levi had zich het zeer stevige standje van Ja’akov erg aangetrokken en was werkelijk tot inkeer gekomen. Hij bleef niet ongevoelig voor zijn eigen missers. En dat had een generatielang effect!

6e alija, 49:27-50:20. Ja’akov overlijdt en de voorbereidingen voor de begrafenis worden getroffen.

“En de geneesheren balsemden Jisraëel” (50:2). Normaliter moet de overledene op natuurlijke wijze en zo snel mogelijk ter aarde worden besteld. Het lichaam mag niet worden ‘behandeld’ door verwijdering van organen. Dit wordt gezien als een inbreuk op het Tselem Elokiem (het G’ddelijk beeld), dat de mens ook na zijn dood herbergt. De overledene zelf heeft op geen enkele wijze baat bij een schminkbehandeling. Balsemen is in het algemeen verboden, zelfs als de overledene hier uitdrukkelijk om vroeg, tenzij hiermee de begrafenis wordt gediend, zoals in het geval van Ja’akov. Het wordt niet als uiting van respect voor de overledene ervaren om hem als levend voor te doen, nadat G’d hem het leven heeft ontnomen. Balsemen bij opbaring creëert een illusie van leven en verhindert als zodanig, dat het rouwproces zo snel en adequaat mogelijk intreedt. Joseef had geen bezwaar tegen het balsemen van Ja’akov, die volgens de traditie al de hele Tora-wet in acht nam. Ja’akov had zijn nakomelingen opgedragen hem in het land Israël te begraven. De reis duurde lang en con­servering van het stoffelijk overschot was onvermijdelijk onder de subtropische omstan­digheden. De Acharoniem – de latere geleerden – stonden aan het begin van de vorige eeuw lichte vormen van balsemen onder dringende omstandigheden toe. Toe­gestaan is om – indien de overledene bijvoorbeeld van Amerika naar Israël getransporteerd moet worden – via de lichaamsopeningen welriekende stoffen in het lichaam te brengen. In de Zohar (de Joodse mystiekleer) wordt beschreven hoe Ja’akov gebalsemd werd. Hij werd gedurende veertig dagen met welriekende olie en zalf ingesmeerd. De specerijen drongen vanzelf het lichaam binnen. Ja’akov werd op geen enkele wijze ‘geprepareerd’ en niets werd uit zijn lichaam verwijderd, geheel volgens halachische richtlijnen.

Toen de begrafenisstoet in Chevron arriveerde, werden zij gestopt door Esau, die protesteerde tegen de begrafenis. Esau claimde dat hij als eerstgeborene het recht had op het graf in de grot. Er ontstond een juridische discussie. Ja’akovs kinderen claimden, dat het graf verkocht was met het eerstgeboorterecht. Esau meende, dat hij alleen het dubbele deel waarop hij recht had als eerstgeborene, had verkocht. Besloten werd om de snelle Naftali naar Egypte te sturen om het verkoopdocument op te halen. Maar toen gebeurde er iets onverwachts. Choesjiem, de zoon van Dan, was doof en had de discussie niet kunnen volgen. Het enige wat hij zag was het stoffelijke overschot van Ja’akov, dat daar dagenlang niet begraven zou kunnen worden. Hij ervoer dit als een enorme schande, pakte een stok en sloeg Esau dood. De Talmoed ziet hierin een vervulling van de profetische vraag van beider moeder Rivka: “Waarom zou ik jullie beiden op één dag verliezen?” (27: 45). Deze gegevens stammen uit de Talmoed (B.T. Sota 13a). Waarom wordt benadrukt dat Choesjiem doof was? Wanneer wij midden in onderhandelingen zijn, verwikkeld raken in juridische repliek en dupliek, kunnen wij het grote doel waarvoor wij bezig zijn uit het oog verliezen. Alle omstanders raakten verstrikt in de discussie met Esau over juridische futiliteiten. Langzamerhand raakten zij gewend aan het idee, dat Ja’akov nog lang onbegraven zou blijven. Maar Choesjiem was doof en had geen tijd om zich aan de nieuwe realiteit aan te passen. Daarom reageerde hij zo primair.

We kunnen hier veel uit leren. We leven in een decadente maatschappij, we raken gewend aan de meest afzichtelijke wantoestanden. Niemand protesteert meer, omdat het zo gewoon is geworden. Maar het antisemitisme en andere onwenselijke ontwikkelingen in onze maatschappij gaan zo sluipend, dat we ze niet eens meer merken. We worden ongevoelig en zien alles in onze omgeving door de vingers.

7e alija, 50:21-26. Joseef troost zijn broers en overlijdt.

Joseef had een edelmoedig karakter. Hij nam geen wraak, zoals er staat: “Gij zult geen wraak nemen en geen wrokgevoelens koesteren” (Wajikra/Leviticus 19:18). Hoewel Joseef relatief jong was, stierf hij als eerste – ondanks alle goede intenties. Volgens de Talmoed (B.T. Sota 13b) kwam dit door een enigszins negatieve eigenschap. Joseef voelde zich wat verheven boven zijn familieleden en liet zich af en toe als heerser gelden. Toen zijn broeders naar Egypte kwamen, hoorde hij hoe zij hun vader Ja’akov zijn ‘dienaar’ noemde. Toch protesteerde hij daar niet tegen. Omdat hij zijn vader niet voldoende geëerd had, werd zijn leven verkort. Het eren van ouders leidt tot een langer leven (Sjemot 20:12). Juist bij Tsaddiekiem geldt: hoge bomen vangen veel wind. De geringste overtreding wordt zwaar aangerekend!

Reacties zijn gesloten.