MISJPATIEM (wetten): Sjemot/Exodus 21:1 – 24:18. 22e parsja. Het Joodse volk krijgt een aantal sociale voorschriften zoals behandeling van slaven en de verplichtingen van een man ten opzichte van zijn vrouw. Voorts de financiële verplichtingen die voortvloeien uit letselschade of onrechtmatige daad. Wat er moet gebeuren bij diefstal in verschillende omstandigheden en wat bij in bewaring geven van goederen of dieren, wanneer dat goed gestolen wordt of anderszins verloren gaat. Wat er moet geschieden als iemand een maagd verleidt, straf op het dienen van afgoden en het gebod de zwakkeren in de maatschappij te beschermen. Men moet rechtvaardigheid betrachten, geen valse getuigenis afleggen en geen omkoopgeld aannemen. Het land moet het zevende jaar rusten, evenals de mensen en de dieren op de zevende dag. De mannen moeten met de voetfeesten: Pesach, Sjawoeot en Soekot, voor G’d verschijnen met producten van het Land. G’d belooft de volkeren in het Land te helpen verdrijven. Hij zal het volk zegenen als ze zich aan Zijn voorschriften houden. Het volk belooft dat zij zullen “doen en luisteren’’ wat G’d wil. Mosjee schrijft alles op wat HaSjeem gezegd heeft, leest het het volk voor en gaat naar boven om de Stenen Tafelen te ontvangen.
Koheen 21:1-19. De Joodse slaaf werkt zes jaar en gaat vrij in het zevende jaar.
Keurt de Tora slavernij goed? Wat zegt onze Joodse moraal over de wantoestanden uit de 17e eeuw, hier en elders? Echte slavernij veroordeelt de Tora. Het eerste wat het civiele Tora-recht behandelt is de positie van de underdog. Onze slavenregeling is geen uitbuiting maar reclassering. De dief werd niet in de gevangenis gegooid. Dit zou hem alleen maar slechter maken door contact met andere criminelen. Hij werd niet van zijn vrouw en kinderen gescheiden. Dit zou onschuldigen te hard treffen. De Jiddisje slavernij is heropvoeding. Hij kon niet omgaan met geld. Hij wordt in een rijk gezin geplaatst om onder begeleiding weer zelfstandig te leren zijn. Zijn vrouw en kinderen gaan mee en worden eveneens onderhouden door de heer. Zo lopen wij niet het risico dat een gezin totaal ontwricht raakt door een misstap van één persoon. Zijn slavernij was niet voor eeuwig. De heer mocht geen vernederend werk opdragen en mocht hem ook geen nutteloze arbeid laten doen, zodat de ‘slaaf’ niet het gevoel had dat hij onzinnig bezig was. De heer moest zorgen voor goed voedsel, kleding en een prettig onderdak voor zijn ‘slavengezin’, gelijk hij voor zichzelf en zijn eigen familie zorgt.
Op de woorden: “en hij zal hem laten genezen” (21:19) verklaart Rasji: `zoals de vertaling er van door Onkelos luidt: “hij zal betalen het loon van de geneesheer”. Waarom vertaalt Rasji de woorden van Onkelos nog een keer in het Hebreeuws? In het Aramees is het verschil tussen een dokter en de dokter niet zo duidelijk. Rasji vertaalt heel duidelijk `het loon van de dokter’. De agressor kan dus niet zeggen: `ik ben zelf dokter, laat mij je genezen’ of `ik ken een goede, goedkope dokter’. Het slachtoffer mag goede medische hulp eisen maar kan geen geld eisen en stellen dat hij wel voor zichzelf zal zorgen. De agressor is vaak ook gebaat bij professionele medische hulp. Deze interpretatie staat ook aangeduid in de Toratekst zelf. Het genezen staat in een dubbele werkwoordsvorm, waardoor het duidelijk wordt dat hij heel goed genezen moet worden.
Levie 21:20-22:3. Moord wordt behandeld in de context van mishandeling van slaven. Wanneer men een slaaf een tand uitslaat, gaat hij vrij. Recht op zelfverdediging.
3e Alija, 22:4-26. Bewaarneming wordt geregeld. Een geer mag op geen enkele wijze beledigd worden.
“Een vreemdeling geer mag je niet krenken en niet verdrukken, want vreemdelingen waren jullie in het land Egypte” (22:20). Rasji legt uit: “wanneer jullie hem beledigen dan kan hij ook u beledigen en jullie zeggen: ook jullie stammen af van vreemdelingen. Een gebrek wat jij zelf hebt moet je niet aan iemand anders verwijten. Elke uitdrukking van geer duidt op een persoon, die niet geboren is in de streek waarin hij zich nu bevindt maar van elders gekomen is”. Er bestaan drie soorten geriem. Geer betekent allochtoon. Een geer tosjaw is degene die de zeven Noachidische wetten in acht neemt, en een geer tsedek is volledig Joods geworden. Uit de Talmoed zou blijken, dat het er hier om gaat om een geer tsedek niet te krenken in de trant van: “tot nu toe zat er varkensvlees tussen je tanden en zo durf je tegen me te spreken”. Maar dan wordt de vraag wat de vergelijking is met: “want jullie waren vreemdelingen in Egypte”. Onze voorouders waren zeker geen proselieten in Egypte, ze waren alleen vreemdelingen. Vandaar dat Rasji het nodig vond om even uit te leggen wat het woord geer hier betekent. De Tora beschermt de zwakken, ongeacht hun geloof.
4e Alija, 22:27-23:5. G’d en rechters mag men niet vloeken.
Een rechter mag een arme niet voortrekken in een rechtsgeding tegen een rijk man. Zou het geen goede daad zijn, een vorm van tsedaka, om er op toe te zien dat de arme de rechtszaak wint? Dit is een gedachte die de Tora wil tegengaan. Recht en liefdadigheid zijn twee gescheiden systemen. Liefdadigheid mag nooit ten koste gaan van het recht. Als het hem lukt om de rijke partij ervan te overtuigen de arme te helpen, zou dat een goede zaak zijn, maar recht blijft recht. Er moet volgens het recht rechtgesproken worden. Elke verdraaiing van het recht doet de maatschappij op zijn grondvesten schudden en is onacceptabel.
We moeten zelfs onze vijanden helpen hun dieren te ontdoen van hun last. Dit wordt beschouwd als een bron voor het verbod op het pijnigen van dieren (tsa’ar ba’alee chaim). Volgens Sefer haChinoech geldt dan zeker dat we mensen niet mogen pijnigen en hen moeten helpen wanneer zij (bijv.) onderweg pech hebben. Wanneer wij op de A2 iemand met autopech tegenkomen zouden we volgens de uitleg dat we een ezel moeten helpen lossen om dierenleed te verzachten, niet hoeven helpen, maar wanneer we het iets breder uitleggen en het ook om mensenleed gaat, zal men zeker moeten assisteren. Als je zelf overbelast bent en iemand biedt je aan te helpen zeg dan niet automatisch `nee dankjewel ik kan het wel zelf’ omdat je een ander zo niet in staat stelt een mitswa te vervullen.
5e Alija, 23:6-19. Blijf ver weg van oneerlijkheid en leugen.
Zweren in de naam van of het vermelden van andere goden is verboden. In de geest van dit verbod liggen ook sommige krachttermen en populaire uitdrukkingen die geassocieerd worden met andere religies.
`U moet uw schulden loslaten’ (23:11, inhoudelijk vertaald). Na afloop van het 7e jaar worden volgens de Toravoorschriften alle schulden kwijtgescholden. Tegenwoordig kennen wij de proezboel (voorkoming van de schuldopheffing), die door Hillel (1e eeuw n.d.g.j.) werd ingesteld. Dat was geen poging van zijn kant om de mitswa van Sjemita (het niet meer vorderen van schuld na het 7e jaar) te omzeilen, maar het was zijn antwoord op het wangedrag van de mensen. De Tora stelt (Dewariem 15:9): ‘neem u ervoor acht, dat er geen lage gedachte in uw hart opkomt: het zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, nadert – waardoor u onbarmhartig zou worden tegen uw arme broeder en u hem niets geeft zodat hij tegen u tot G’d roept en u zich bezondigt. U zult hem met mildheid geven en uw hart zal niet verdrietig zijn, wanneer u hem geeft, want terwille daarvan zal G’d u zegenen in al uw werken en alles wat u onderneemt’. Wat was het geval? Mensen weigerden nog geld te lenen (aan armen) uit angst dat het komende Sjemitajaar de schulden zou opheffen, zodat de crediteuren hun geld nooit zouden terug zien. Hillel introduceerde de proezboel om de mensen aan te zetten te voldoen aan de Tora-opdracht van lenen. De proezboel is dus niet zozeer een maas in de wet maar een afweging van de belangrijkste doelstellingen van de Tora.
Ondanks alles krijgen sommigen de indruk dat Hillel de mitswa van Sjemita op non-actief heeft gezet. Verschillende verklaringen hiervoor luiden:
- Dat hij alleen toestemming had de proezboel in te stellen omdat de Sjemita-wet tegenwoordig niet echt meer geldt en slechts een Rabbijnse instelling is, omdat de meeste Joden niet meer in Israël wonen. (Als het een Tora-instelling was geweest, had de proezboel nooit ingesteld mogen worden).
- Hillel heeft nooit iets tegen de Tora ingesteld. De Tora geeft opdracht ‘wat je nog te vorderen hebt bij je naaste, dat moet je loslaten’ (Dewariem 15:3). Dit impliceert dat je niet je eigen schulden mag vorderen, maar wel andermans schulden. De proezboel regelt een overdracht van schulden aan een instituut, zodat in elk geval formeel geen eigen schulden worden ingevorderd.
Hoe het ook zij, Hillel stelde zeker niet dat het nu eens een keer tijd was voor verandering. Integendeel! Hillel zocht een manier om het naleven van de Tora te bevorderen. Twee conflicterende Tora-opdrachten werden geharmoniseerd.
`U zult het bokje niet koken in de melk van zijn moeder’. De Midrasj vertelt dat toen G’d deze woorden aan Mosje dicteerde Hij ook alle details van de voorschriften voor scheiding van melk en vlees uitlegde. Mosje vroeg G’d toestemming om ook al deze details op te schrijven. De wijze waarop het nu in de Tora staat, leidt nogal eens tot misverstanden. Het is moeilijk om de huidige praktijk van de gescheiden keuken te herleiden tot het verbod om het bokje in de melk van zijn moeder te koken. G’d weigerde echter Mosje’s verzoek in te willigen: “schrijf de woorden exact op zoals Ik je ze dicteer”.
6e Alija 23:20-25. G’d zal een Engel sturen om het volk te beschermen.
7e Alija 23:26-24:18. G’d belooft de vijand langzaam te verdrijven.
Waarom ging het veroveren van Israël zo langzaam? Waarom konden er toen geen wonderen plaatsvinden, zoals het splijten van de zee, het manna en het water uit de bron bij de Exodus, om de verovering te bespoedigen? De Joden moesten op eigen kracht een aards Tora-leven leren leiden in Israël. De Tora wil deze wereld heiligen en verheffen. Dat is de inhoud van het principe van “Tora im Derech Erets” – de aarde tot woonplaats van HaSjeem wijden! Volgens het “Tora im Derech Erets” beginsel kunnen we de Tora beschouwen als een instructieboek om op juiste wijze om te gaan met de wereld. Daarzonder kan ieder gebruik, dat we van de wereld maken, schadelijk zijn. Met de Tora krijgt ieder aspect van de wereld wijding en betekenis. Door wonderen wordt het aardse terzijde geschoven, niet gelouterd. De verovering van Kena’an vormde de inleiding op een leven volgens het “Tora im Derech Erets” beginsel. Daarom moest het plaatsvinden volgens de richtlijnen van de natuur.
We mogen geen verbonden sluiten met de zeven volkeren of met afgodendienaren. Bovendien hebben ze geen recht om in het land te wonen opdat zij ons niet zullen verleiden tot afgoderij. De sidra eindigt met het geven van de Tora op de berg Sinai. Hier staat ook de bekende zin: Na’asee Wenisjma, wij zullen (direct) doen en we zullen (het wellicht pas later) begrijpen. Een typisch Joodse benadering van de Tora.