Parsja Pekoedee 5779

Sjemot/Exodus 38:21-40:38

PEKOEDEE (inventaris-berekening): 27e parsja. Nadat al het werk is verricht geeft Mosje een overzicht van alles wat gedaan is met de gewijde gaven. Mosje bekijkt of alles volgens de opdracht verricht is. Mosje zegent het volk. Daarna verneemt Mosje dat de Woning op de eerste van de maand Nisan moet worden opgezet. Ook de vele onderdelen van de priesterkleding waren vervaardigd volgens voorschrift. Aharon en zijn vier zonen worden ermee aangekleed en worden gezalfd. Als alles klaar is daalt de Wolk op de Woning, ten teken dat G’ds glorie is neergedaald. Als de Wolk optrekt, reist het volk verder. Als de Wolk op het draagbare heiligdom blijft rusten, dan blijft het volk op deze plaats. ‘s Nachts vervangt een Vuurzuil de Wolk. Hier eindigt het tweede boek van de Tora.

Koheen, 38:21-39:1. Verantwoording van de materialen voor het Misjkan en de kleren van de kohaniem.

 “Dit zijn de berekeningen…op bevel van Mosje”. Mosje was blij dat hij nu eindelijk rekening en verantwoording kon afleggen over de gebruikte grondstoffen. Hij wilde direct afrekenen om op geen enkele manier de verdenking op zich te laden dat hij iets had achtergehouden. Dit was niet verplicht maar wel een goede zaak. Mosje is een rolmodel geworden voor de halacha. In hoofdstuk 257 van het tweede deel van de Sjoelchan Aroech zijn enkele preventieve, fraude bestrijdende maatregelen opgenomen, die verdenking moesten voorkomen: ’Tsedaka-ontvangers moeten altijd samen op pad gaan en hebben niet het recht elk afzonderlijk in te vorderen, opdat men hen er niet van zal verdenken het geld voor zichzelf te houden. Wel is toegestaan, dat de ene ontvanger bijvoorbeeld in een poort staat en de ander in een winkel, indien ze op die plaatsen voor elkaar zichtbaar zijn. Vindt een ontvanger geld op straat, dan mag hij dit niet in eigen zak steken (om verdenking te voorkomen) maar deponeert dit in de tsedaka-bus. Wanneer hij thuis komt, mag hij de gevonden gelden voor zichzelf houden, daar hij de eerlijke vinder is.

Indien een tsedaka-ontvanger nog geld te vorderen had in de privésfeer en hij komt zijn debiteur op straat tegen tijdens de tsedaka-collecte, mag hij betalingen van zijn debiteur niet in eigen zak steken. Ter voorkoming van verdenking moet hij het hem toekomende geld in de tsedaka-bus deponeren. Pas thuis mag hij dit eruit halen.

De ingevorderde muntstukken moeten stuk voor stuk geteld worden, opdat men de ontvangers er niet van zal verdenken, dat zij er een voor zichzelf houden, als zij twee muntstukken tegelijk tellen’.

Paragraaf 2 van dit hoofdstuk luidt: ’Tsedaka-ontvangers, die op een bepaald ogenblik geen arme mensen kennen om uitkeringen te verstrekken, mogen het kleingeld omwisselen tegen groot geld bij andere mensen maar niet bij zichzelf. Hetzelfde geldt bij de opbrengsten van de Tseadaka in natura, de zgn. tamchoei-inzameling. De ontvangers mogen deze aan anderen verkopen maar niet aan zichzelf, teneinde verdenking te voorkomen.

Men vraagt geen afrekening van de tsedaka-gelden van de tsedaka-ontvangers, zoals er beschreven staat in II Koningen 12:14: ‘Maar zij gaven dit aan de opzichters om daarmee het huis van Hasjeem te herstellen en rekenden niet af met de mannen aan wie zij het geld ter hand gesteld hadden om het aan de werklieden te geven, want men handelde in goed vertrouwen’. Dit geschiedde onder Joasj, koning van het rijk Jehoeda.

Rabbi Mosje Isserles (1520-1577) voegt hieraan toe, dat het niettemin juist is, dat de tsedaka-ontvangers uit eigen beweging een afrekening opgeven. Ook wanneer mensen volledig betrouwbaar zijn moet men ervoor zorgen dat men “schoon is voor G’d en Israël”. De Talmoed vertelt over een familie van kohaniem die de Ketoret (rookwerk) maakte voor het gouden altaar. Omdat het goed rook – Ketoret wordt ook wel reukwerk genoemd – gebruikten de vrouwen uit die kohaniemfamilie nooit parfum. Ze wilden geen verdenking op zich laden dat ze iets van de ingrediënten van het heilige Ketoret gebruikt hadden. De bakkers van het Lechem haPaniem (de toonbrooden) aten nooit mooi wit brood zodat men niet de indruk zou krijgen, dat zij iets van dat speciale meel voor de Tempel voor zich zelf gebruikten.

“Dit zijn de berekeningen voor de Woning – haMisjkan, de Woning van het Getuigenis – Misjkan haEdoet, die berekend werden op bevel van Mosje” (38:21). In deze openingspasoek komt het woordje Misjkan twee keer voor: hamisjkan, misjkan haedoet. Rasji zegt dat dit duidt op de twee Tempels. De Chatam Sofeer voegt hier aan toe dat de letter hee bij de tweede vermelding van Misjkan ontbreekt. Hee is in getallenwaarde vijf. Dit is een hint dat er vijf zaken in het tweede Beet haMikdasj niet meer aanwezig waren: de Aron haKodesj, het heilige vuur, de Sjechina, de G’ddelijke Aanwezigheid, de roeach hakodesj en de oeriem en toemiem.

Het woord Misjkan staat tweemaal vermeld omdat onze Geleerden stelden, dat het aardse heiligdom precies parallel loopt met het Hemelse heiligdom. Bij de Tabernakel in de woestijn wordt elk voorwerp apart vermeld en besproken. Volgens de zestiende-eeuwse, Italiaanse commentator Seforno wordt alles apart opgesomd vanwege de speciale kedoesja (heiligheid) van deze voorwerpen. De voorwerpen van de Tabernakel zijn nooit voorgoed buitgemaakt door vijandelijke bezetters, zoals wel is gebeurd met bijna het hele interieur van de eerste en tweede Tempel. De specifieke heiligheid van deze dienstgereedschappen werd veroorzaakt doordat de Stenen Tafelen nabij waren, dat Mosje de begeleider van het bouwproces was, dat de Levieten door Itamar werden geleid en dat Betsaleel de architect was. Daarom rustte G’ds zegen op hun handen en vielen de voorwerpen nooit in vijandelijke hand.

Dit was anders bij de eerste Tempel omdat de werknemers daar uit Tyrus kwamen. Hoewel Koning Salomo de leiding had over de Tempelbouw en de G’ddelijke aanwezigheid op de Tempel rustte, was de eerste Tempel niet van een dusdanig hoog heiligheidgehalte dat het tegen verval bestendig was. Uiteindelijk vernietigde Nebukadnetsar hem. De tweede Tempel was zelfs geen Woning van Getuigenis meer, omdat de Stenen Tafelen van Getuigenis ontbraken. De Medische koning Koresj had opdracht tot de bouw van de tweede Tempel gegeven, er waren geen Levieten meer (omdat die in Medië en Perzië waren achtergebleven) en inwoners van Tyrus en Sidon waren de bouwers. Te veel heidense invloeden!

De heiligheid van de voorwerpen van de Tabernakel in de woestijn bestond hieruit dat de aardse dienstvoorwerpen leken op de Hemelse vormen. Dit is de typische Joodse opvatting van het ‘parallellisme’. De uiteindelijke bedoeling van de opdrachten uit de Tora is dat we inklikken op de Hemelse realiteit. De aardse manier van leven moet aansluiten bij en parallel lopen met Hemelse structuren. Dit is de hele bedoeling van de Tora en Mitswot. Zo worden wij G’ds getuigenis op aarde. Daarom was de Tabernakel een Misjkan haEdoet – een Woning van Getuigenis.

De Ba’al haToeriem wijst erop, dat het Misjkan werd ondersteund door honderd zilveren adaniem (voetstukken). In het dagelijks leven worden wij ook door de honderd berachot die wij iedere dag moeten uitspreken, gesteund.

Levie, 39:2-21. een gedetailleerde beschrijving van de Efod (schort) en de Chosjen (borstplaat) van de Koheen Gadol volgt.

Twee onyx stenen (awnee Sjoham) zaten op de schouder stukken van de Efod. De namen van de 12 stammen stonden erop gegraveerd, 6 op iedere steen. Volgens één mening was zelf het stamwapen naast de namen gegraveerd. Maimonides stelt, dat de naam Joseef geschreven was als Jehoseef, zoals die gespeld wordt in Tehilliem (Psalmen), zodat op iedere steen 25 letters stonden. De 50 letters van de namen werden aangevuld door de 22 letters van de namen van Awaraham, Jitschak en Ja’akov en de woorden Shiwte Jesjoeroen – de stammen van Israël –  op het Chosjen. Hierdoor kwam het totaal op 72 wat correspondeert met de Sjeem hameforasj, de speciale naam van G’d.

3e alija, 39:22-32. De Me’iel, een opperkleed dat bij het Efod hoorde, was helemaal van techelet (hemelsblauwe wol) gemaakt.

De Talmoed Jeroesjalmi merkt op dat de frase “zoals G’d Mosje had opgedragen” 18 keer voorkomt in deze parasja. Daarom hebben we ook in principe 18 berachot in onze dagelijkse amida (sjemone esre, achttiengebed). Het verband tussen de Tempeldienst en het dawwenen (bidden) is duidelijk. Onze gebeden tegenwoordig zijn in de plaats van offers gekomen. Niet meegeteld is de eerste keer dat deze frase in deze parsja voorkomt: ’en Betsaleel… deed alles wat G’d aan Mosje had opgedragen”. Daarom heeft onze amida nog een 19e beracha, zodat ook deze extra frase verantwoord is. Zo wordt de connectie gelegd tussen de Tempeldienst en onze tefillot.

4e alija, 39:33-43. Het werk werd door Mosje goedgekeurd en hij zegent het volk. Alle onderdelen passeren de revue.

De hele tijd wordt benadrukt dat de mensen deden zoals G’d opgedragen had. Een schril contrast met het gouden kalf. Achter het compliment ligt natuurlijk een standje verborgen.

 5e alija, 40:1-16. Mosje richt de Tabernakel op rosj chodesj Niesan op.

Aharon en zijn zoons Elazar en Itamar werden ook gezalfd. Maar gewone kohaniem werden niet gezalfd. Het zalven verschafte hen de status van Koheen Gadol (Hogepriester). Daarom mochten Elazar en Itamar het stoffelijke overschot van hun broers Nadav en Awihoe niet uit de Tabernakel verwijderen, toen zij daar overleden waren bij het brengen van ‘vreemd vuur’. Hun neven moesten komen om hiervoor te zorgen. De zoons van Aharon moesten gezalfd worden want ze waren geen kohaniem van geboorte.

 6e alija, 40:17-27. Het Misjkan wordt opgericht.

7e alija, 40:28-38. De laatste handelingen voor het oprichten van het Misjkan. G’ds heerlijkheid vulde de Tabernakel. Mosje kon daardoor niet naar binnen.

We horen niets meer over Betsaleel?!”Bouw Mij een Misjkan”. Wie moest dit bouwen? Een jongen van 13. Iedereen kende zijn familie. Zijn grootvader was Choer, de zoon van Kalev, die gedood werd toen hij het volk wou tegenhouden bij het gouden kalf. Zijn oma Mirjam, de vrouw van Choer, was de zuster van Mosje, een profetes die geholpen had het volk te bevrijden. Maar wie was dit wonderkind? Betsaleel was niet alleen een geweldig kunstenaar en artiest maar ook een kabbalist, die wist hoe hij de namen en eigenschappen van G’d in zijn werk kon verweven. Gevoel voor zijn missie had hij geërfd van zijn grootouders. Met zijn Barmitswa werd hij aangesteld in de ‘schaduw van G’d’. Hij bouwde het heiligste object in de geschiedenis, de Misjkan. Toen verdween hij. Verder wordt hij niet vermeld. Wat gebeurde er met Betsaleel? De Talmoed vertelt, dat Rabbi Tarfon ziek was. Zijn vrienden Rabbi Akiva, Rabban Gamlieel en anderen kwamen op bezoek. Zijn moeder stond bij de deur te huilen. Ze smeekte de Tsadikkiem te dawennen voor haar zoon Tarfon: ”hij is zo’n goede zoon!”. Zij liep eens op straat met R. Tarfon toen haar schoen brak. R. Tarfon boog zich onmiddellijk voor zijn moeder, legde zijn handen onder haar voeten en zo kon ze zonder pijn naar huis komen. Rabbi Akiwa hoorde dit aan: ”Tarfon heeft niet eens de helft van zijn verplichting als zoon vervuld”. Wat een harde woorden! Wie heeft er ooit voor zijn moeder op de grond gelegen met zijn handen onder haar blote voeten? Wanneer wij Rabbi Tarfon hadden gevraagd waarom hij geschapen was, zou hij geantwoord hebben dat hij één van de Ba’alee Masora was. Hij gaf de mondelinge Tora door aan de volgende generatie. Zeker een waardig levensdoel. Maar toen de Geleerden hoorden van de wijze waarop hij zijn moeder eerde, beseften zij dat het levensdoel van Rabbi Tarfon meer was. Hij was een rolmodel voor Kiboed Eem (eerbied voor moeder). Dat was ook een belangrijke taak. Rabbi Akiwa realiseerde zich dat als Rabbi Tarfon zijn aardse opdracht al had vervuld G’d hem zou meenemen naar de volgende wereld. Daarom zei hij: ”Tarfon heeft nog niet eens de helft van zijn verplichting als zoon vervuld”. Dit was eigenlijk een beracha! Rabbi Tarfon  had zijn aardse missie nog niet vervuld en moest dus doorleven. Daarom verdween ook Betsaleel van het toneel. Betsaleel kende zijn rol in het leven. Er is niemand, stelt Pirkee Awot, die geen plaats en tijd heeft. Iedereen kent zijn kwartiertje roem. Maar we raken af en toe beneveld door ons eigen idee van wat we zouden moeten zijn terwijl HaSjeem wellicht heel andere plannen met ons heeft. Leer van Betsaleel dat de volgende keer dat wij voor een uitdaging staan wij die met beide handen aangrijpen. Wie weet is dit het moment waarvoor wij geboren zijn. Meer hoeven we niet te doen op deze wereld: alleen die taak uitvoeren waarvoor we geschapen zijn. Maar we beseffen vaak niet wat G’d van ons wil. Eeuwige roem is niet voor iedereen weggelegd. We hoeven alleen onze taak op aarde te vervullen.

Reacties zijn gesloten.