Wajikra/Leviticus 9:1-11:47
Sjemini – de 8e dag. 30e parsja. Op de achtste dag van de inwijding van de Tabernakel verschijnt G’ds Majesteit. Hemels vuur verteert het offer. Twee zonen van Aharon brengen vreemd vuur en HaSjeem (G’d) treft hen. Bedwelmende drank is verboden voor dienstdoende kohaniem (priesters). Dieren met gespleten hoeven, die bovendien herkauwen, zijn rein. Vissen moeten vinnen en schubben hebben. 24 soorten vogels worden verboden. Van insecten mag men slechts 4 soorten sprinkhanen eten. ‘Weest heilig omdat Ik heilig ben,’ zegt G’d.
Koheen, 9:1-16. Aharon brengt een kalf als zondoffer en een ram als ola = brandoffer.
Aharon bracht een kalf als verzoening voor het gouden kalf. Toch is dit moeilijk. Een aanklager kan geen advocaat worden, luidt een oude Talmoedische regel (B.T. Rosj Hasjana 27a). Aharon had echter niet gezondigd. Hij geloofde niet in het gouden kalf. Hij deed alsof hij met het volk meeging in de hoop, dat Mosje snel zou verschijnen. Zijn plan mislukte. Daarom wordt de ‘misser’ hem op zeer subtiele wijze aangerekend. Maar een kalf als offer mocht Aharon brengen. Want daarmee werd duidelijk, dat hij niets serieus met het gouden kalf van doen had. Anders zou hij een aanklager in plaats van een verdediger geofferd hebben.
Levi, 9:17-23. Na enkele details van het mincha = meeloffer en de vredeoffers, hief Aharon zijn handen op en doechende = zegende hij het volk.
Waarom doechenen wij niet iedere dag, zoals in Israël? Eigenlijk was het doechenen onderdeel van de Tempeldienst. Tegenwoordig komen onze gebeden in plaats van de offers. Maar omdat wij vrezen, dat onze tefillot (gebeden) van weinig niveau en kwaliteit zijn, hoeven wij eigenlijk helemaal niet meer te doechenen. In Israël staat de awodat haSjeem (religie) op een veel hoger niveau. Daarom bleef het daar de minhag = gewoonte om iedere dag te doechenen.
3e alija, 9:24-10:11. Een Hemels vuur daalde af om de offers te verteren. Nadaw en Awihoe brachten vreemd vuur. G’ds vuur verteerde Nadaw en Awihoe van binnen. Aharon zwijgt. Twee neven verwijderen de lichamelijke overschotten. Kohaniem mogen geen lang haar of gescheurde kleren dragen. Tijdens de dienst mochten zij het Misjkan niet verlaten. Dronkenschap is uit den boze.
De Midrasj verklaart, dat hoewel G’ds vuur afdaalde op het altaar, de offers niet perfect waren omdat de afgodische offers een ‘stoorzender’ vormden. Dit laat zien hoeveel invloed ook tekortkomingen van mensen, waar we niets mee te maken hebben, uitoefenen op de zuiverheid van ons gedrag en onze intenties.
4e alija, 10:12-15. Mosje draagt Aharon, Elazar en Itamar op om van de offers te eten.
5e alija, 10:16-20. Mosje wordt kwaad omdat ze niet van de offers aten. Aharon verdedigt zijn zoons door op hun treurende status te wijzen.
6e alija, 11:1-32. Reine en onreine dieren met namen en/of kenmerken.
Kasjroet drukt een zwaar stempel op ons consumptief gedrag en beïnvloedt onze levenswijze en gezondheid. Het is interessant te zien hoe actueel de opvattingen van Maimonides nog zijn tegenwoordig. Rabbi Mosje ben Maimon (1135-1204) leefde in Egypte en werd onder de naam Maimonides bekend als filosoof, wetschrijver en arts. Zijn beroemdste werk werd de ‘Misjne Tora’ – een compendium van alle voorschriften uit Tora en Talmoed. In ‘De Regels van het Gedrag’ – Hilchot De’ot – waar hij ons eetgedrag regelt, beschrijft hij lichaam en geest als één. Hoewel de bestudering van de psychosomatiek in Nederland pas na de Tweede Wereldoorlog onder leiding van prof. Groen van de grond is gekomen, bestaat die band tussen psychische afwijkingen en lichamelijke stoornissen al zeer duidelijk in de denkwereld van Maimonides.
Maimonides is tevens aanhanger van de leer van het midden: de juiste maat is zelden extreem. Dit geldt voor alle eigenschappen van de mens. Men moet niet al te opvliegend zijn of makkelijk kwaad worden, maar men mag ook niet zo kil reageren dat men zich nergens iets van aantrekt. Het midden is het beste, ook in de eetsfeer. Zo mag men alleen maar verlangen naar dingen die het lichaam werkelijk nodig heeft en waarzonder men niet kan leven: “De rechtvaardige eet tot verzadiging van zijn ziel” (Spreuken 13:25); meer niet. Dit geldt ook voor wat uit de mond komt: “De mens moet voornamelijk zwijgen en alleen spreken over zaken die de wijsheid betreffen of over dingen die men nodig heeft voor het lichaam”.
Het is niet verstandig zich helemaal vol te eten. Men moet proberen een kwart onder het verzadigingspunt te blijven. Tijdens het eten moet men maar een klein beetje water drinken. Tijdens het verteringsproces moet men drinken wat men nodig heeft. Men gaat eerst naar de wc en dan pas aan tafel. Voordat men gaat eten, dient het lichaam te worden opgewarmd. Nadat men wat inspanning heeft verricht, rust men iets uit, totdat de geest tot bedaren is gekomen en daarna gaat men pas eten. Bij het eten moet men zitten. Indien men zich inspant direct na het eten, veroorzaakt men kwalijke ziekten. Zorg ervoor dat de ingewanden altijd los zijn. Een moeilijke stoelgang is oorzaak van verschillende ziektes.”
“Wanneer de mens zich inspant, niet tot verzadiging eet en gemakkelijk naar de wc gaat, wordt hij niet ziek en blijft hij gezond, ook wanneer hij ongezond voedsel eet. De meeste ziekten worden veroorzaakt doordat men zich volstopt, ook al is dat met goed voedsel. Koning Salomo zei in zijn wijsheid: “Hij die zijn mond en tong in acht neemt, bewaart zijn ziel voor slechte zaken” (Spreuken 21:23). Voorgaande dieet geldt alleen voor gezonde mensen. Bij ziekten of ouderdom moet men zich al naar gelang de medische voorschriften gedragen.”
Richting en intentie bij ons doen en laten wordt ook aangegeven: “Men moet al zijn daden richten op het kennen van G’d. Wanneer men werkt, moet men niet alleen de intentie hebben om geld te verdienen. Werk niet meer dan nodig is voor de aanschaf van eten, drinken, een woning en onderhoud van het gezin. Wanneer men eet of drinkt of seksueel verkeer heeft, moet men zich niet alleen richten op genot. Men doet het om het lichaam in goede conditie te houden.
Uiteindelijk moet onze gezondheid erop zijn gericht om G’d te kennen, omdat men zich onmogelijk kan bezighouden met de wetenschappen wanneer men ziek is of pijn lijdt”.
“Omdat een goede gezondheid past in het religieuze denken van het Jodendom – daarzonder kan men geen G’dskennis verwerven – is het noodzakelijk om zich ver te houden van dingen die het lichaam schade berokkenen. Men mag nooit eten als men geen honger heeft en men mag alleen drinken wanneer men dorst heeft”.
7e alija, 11:33-47. Vissen moeten ‘vin en schub in het water’ hebben.
“Weest heilig, want Ik ben heilig”. (Wajikra 11: 45) vormt de slotzin van de kasjroetwetgeving. Wat betekent eigenlijk de term heiligheid? Heilig kan twee dingen betekenen: verheven – in de zin van enigszins hoger staan dan het alledaagse aardse. Bovendien duidt het op volledig – heilig en heel, in psychologische termen; een geïntegreerde persoonlijkheid.
Vaak zijn wij uit balans: te veel hellen wij over naar de profane kant van het leven. Er ontstaat dan een dubbele moraal. In de materiële sfeer kan men niet genoeg krijgen, terwijl men zich al tevredenstelt met een absoluut minimum aan Joods leven. Zo heeft men zich dienstbaar gemaakt aan de economische machine die de eigen handen hebben opgebouwd. Men bekommert zich meer om efficiency en succes dan om de groei en ontplooiing van zijn geestelijk leven. Bij deze handelsinstelling verliest de mens zijn identiteit; hij raakt van zichzelf vervreemd, leidt een gespleten en ongeïntegreerd leven; het omgekeerde van heiligheid in de zin van volledigheid. Zo worden idealen slechts beleden maar niet nagestreefd. Een religie belijden betekent nog niet dat men een religieus waardevol leven leidt.
Wil een dier kosjer zijn, dan moet het allereerst hoeven hebben. Hoeven duiden op onze houding tegenover het materiële. We moeten er enigszins boven staan, het relatieve ervan inzien. We staan met onze beide benen op de grond. Prima! Als het ook daarbij blijft. Heiligheid is ver te zoeken als ook ons hoofd volledig geabsorbeerd wordt door het aardse.
De hoeven moeten gespleten zijn – we moeten selectief zijn. Met de rechterhand moeten wij de medemens naar de Tora brengen, met de linkerhand compromissen verwerpen. Onze Jodendomsbeleving mag door contacten met de buitenwereld, waar heel andere waarden leven, niet verwateren. Het dier moet zijn voedsel herkauwen – wij moeten herkauwen. Voordat we ons storten in de ‘struggle for life’ dienen wij goed bij onszelf na te gaan of ons Jodendom niet in gevaar komt. Hebben we eenmaal een beroep of zaak, dan dienen wij bij iedere tijdsbesteding onszelf af te vragen of hier geen andere invulling meer passend zou zijn geweest. Een uur overwerken of een uur Tora leren. Een nieuwe auto of meer liefdadigheid. Daarnaast is sjechieta vereist. Slachten verwijdert de dierlijke levenskracht. Vaak zien wij ons in zaken geplaatst voor de morele keus: handelen als een ‘Mensch’ en volledig eerlijk zijn of toegeven aan winstbejag. Vervolgens wordt het vlees in water geweekt, gezouten en afgespoeld. Pas dan is het echt kosjer: wij moeten onze materiële aspiraties weken in het water van Tora-leren en intensief gebed. Vervolgens wordt het gezouten om het bloed te verwijderen. Zelfs de geringste spoortjes van ons warmbloedige enthousiasme voor het materiële moeten wij sublimeren. En dan pas is het kosjer – maar nog niet kadosj – heilig, want de mens die al deze verheven gedachten kan waarmaken, zou zich op een bepaald moment zelfvoldaan kunnen voelen en arrogant worden. Hij zou wellicht zeggen: ‘kijk hoe vroom ik ben, ik ben waarlijk een heilige’. Daarom eist de Joodse wet dat het vlees nogmaals wordt afgespoeld na het zouten. Geen spoor van deze spirituele verheffing hoeft naar buiten te treden; hoogmoed en inbeelding zijn de ware vrome vreemd. Dit is nu vanuit de chassidische optiek het verbond tussen heiligheid en de spijswetten.
Rabbiner S.R. Hirsch gaat in eerste instantie in op het verschil tussen mens en dier. Fysiek gesproken kan men stellen dat de mens een ‘sophisticated’ dier is. Het verschil ligt op het geestelijk vlak. De mens is in essentie een moreel wezen. Dieren denken niet na over pro’s en contra’s in morele zin. Op zedelijk terrein is de mens alleenheerser. Wanneer de grens tussen mens en dier dreigt te vervagen, waarschuwt de Tora ons en maant zij tot voorzichtigheid. De mens moet er zorg voor dragen dat moraliteit en spiritualiteit in denken, spreken en handelen de boventoon blijven voeren. De balans tussen hoger en lager in de mens is zeer delicaat. Volgens de Tora heeft de mens van nature vele dierlijke aspecten in zich. De vraag is hoe de mens ervoor kan waken dat het geestelijke de leidraad blijft bij zijn levensbeslissingen. Het dierlijke in de mens is niet per definitie slecht maar dient wel zorgvuldig in goede banen geleid te worden. Rabbiner Hirsch omschrijft het begrip heiligheid met een iets andere nuance. Heiligheid betekent openstaan voor het G’ddelijke in de wereld, G’d binnenlaten in het privéleven, zelfs in de meest intieme aangelegenheden. De mens moet dus een sfeer creëren waarin dit mogelijk wordt. Zoogdieren, die zowel herkauwen als gespleten hoeven hebben, behoren tot de meer passieve diersoorten, eten geen vlees maar zijn herbivoren (planteneters). Wat doet een koe – als prototype van het kosjere dier – de hele dag? Kauwen en herkauwen. Koeien maken een weinig actieve indruk, zijn niet wild, doden geen andere dieren en zijn een toonbeeld van passiviteit. Het typisch dierlijk instinct lijkt bij de koe weinig tot ontwikkeling te zijn gekomen. De bouw van de poot is niet geschikt om te doden.
In de mystieke literatuur wordt uitgelegd, dat de spijswetten eigenlijk niet zozeer een dieet voor de ziel zijn maar veel eerder het lichaam van de mens van iedere dierlijke bezoedeling moeten zuiveren. Het lichaam is het instrument van de ziel, waarmee ons hoogste mensaspect met de aardse omgeving kan communiceren. Wij moeten het lichaam zo zuiver mogelijk houden zodat de ziel met een minimum aan fysieke obstakels door het lichaam heen haar geestelijk licht kan laten schijnen op de materiële wereld. In de Kabbala wordt de ziel vergeleken met een diamantslijper, die afhankelijk is van de kwaliteit van zijn instrumenten (i.c. het lichaam). Hoe kundig hij ook is, er hoeft maar een klein manco of gebrek in zijn instrumentarium te zijn en zijn producten bezitten niet meer die topkwaliteit, die zij idealiter gehad zouden kunnen hebben.
Hetzelfde geldt voor het menselijk lichaam. Kosjer eten zorgt voor een optimale ‘loepzuiverheid’ van het ‘vehikel’ van de ziel. Maimonides werd eens gevraagd hoe het kwam, dat de mensen uit zijn tijd zo weinig gevoel voor religie hadden. Zijn antwoord luidde, dat dat voornamelijk kwam omdat men de spijswetten niet meer goed in acht nam. Deze kennis is geen wetenschappelijke, experimentele kennis maar werd ons geopenbaard op de berg Sinaï. Om deze hoogste graad van psychosomatische reinheid te bereiken, heeft G’d de spijswetten gegeven, die tot op de dag van vandaag in brede kring nog in acht worden genomen.